Zuid-Afrika, en - Oud-Friesland.
Men weet het, in de tegenwoordige wetenschap ‘projektirt man die Gegenwart auf die Vergangenheit’, volgens 't mooie gezegde van Streittberg; men doet het hoe langer hoe meer.
Mooi illustreren de tegenwoordige talen in de Zuid-Afrikaanse Republiek, een oude kwestie.
Op 't platteland wonen, behalve de oorspronkelike Kaffers c.s., die ook kaapshollands verstaan en zelfs spreken, de ‘Boeren’, die afrikaans spreken. 't Zijn grotendeels veehouders, terwijl ze voor eigen gebruik, en voor niet veel meer, landbouwers zijn. Voornamelik in de steden zijn tal van vreemden: neringdoenden, amtenaren enz; de rijksten en machthebbenden zijn noch de oude Boeren: de Krugers, de Smitten, Wolmaransen, enz., enz. - 't Hooghollands is gebruikelik in kerk, staatzaal, en rechtbank. Daarnaast hoort men van de ingeborenen de Boerentaal.
In Friesland is 't in de oude tijd niet anders gegaan. Mogen er al enkele oude bewoners zijn geweest, deze werden door de Friezen onderworpen. De nieuwe bewoners waren vee-houders, met zeer weinig landbouw, evenzeer alleen voor eigen gebruik. Op plaatsen waar geschikt markt kon gehouden vestigden zich uitlanders, vooral Saksen en Franken, blijkens hun taal. In de daaruit wordende steden waren deze vreemdelingen toongevers wat de taal betreft. Wel kwamen er Friezen binnen, die de macht vaak in hadden: hoofdelingen; meer en meer werd de taal van de vreemden ten slotte offiesjele taal, kerktaal en taal van de beschaafden. 't Fries bleef op 't platteland, als 't Afrikaans daarginder. De eigen Friezen spreken vaak ook in de Steden noch hun fries. Maar ze zeggen niet zoals vele Afrikaners: ‘En ieder nasie het syn taal; ‖ Ons praat van Kaap tot in Transvaal ‖ Wat allemaal maklik kan verstaan, ‖ Wat ga die ander taal ons an.’
Dit evenwel daargelaten, de projektie van 't tegenwoordige daarginds heldert het verledene hier duidelik op.
b.h.