Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Vondel-studieën.
| |
[pagina 11]
| |
bintenissen, voortgezet in ‘doorluchte bruiloften, en huwelijkverbont’? Wat ook opmerkelik was, ook Frankrijk deed in de vriendschap mee. Dat ging dan over en weer. Om te beginnen, was Ada, ‘de zuster van 't gekroonde hooft der Schotten,’ met Floris III getrouwd.Ga naar voetnoot1) Daarop hadden niet minder dan drie ‘WilmenGa naar voetnoot2) 't vier der minnetortse uitheemsch’ gekoeld: ‘Twee blussen 't in de Seine, en d' ander in de Teems,’ terwijl Jan I niet kon nalaten ‘Elisabeth, De spruit van Eduart’ te ‘beloncken’, en ‘Philippes ziel zijn lelibloem bestraelt, d'opluickende Michiele’.Ga naar voetnoot3) Omgekeerd, waren Nederlandse gravendochters de echtgenoten van Franse en Engelse prinsen geworden.Ga naar voetnoot4) En wat ook weer zo mooi was, ook de Nassau's deelden in de belangstelling van huweliksgezinde naburen. Al voor drie eeuwen bleken ze al gewild en ‘overwellekom’ te zijn bij ‘Gallen en bij Britten.’Ga naar voetnoot5) Had Adolf, de Keizer, geen verbond gesloten met Eduard, en had de Gelderse hertog Reinoud, toch óók uit het huis van Nassau, niet Eleonore gehuwd? En ook alweer in de jongste tijd, had niet alleen Oranje's oudste zoon zich met 'n Bourbon vermaegschapt, maar Frederik van de Palts had door z'n huwelik met Elisabeth van Engeland, ook de Stuarts nader tot de Oranje's gebracht.Ga naar voetnoot6)
Al deze antecedenten werden in 1642 door Vondel met biezondere voorliefde opgehaald, om steun en achtergrond te geven aan een in zijn oog merkwaardige verbintenis: het huwelik van de zoon van Frederik Hendrik met de Britse prinses Maria, uit het huis der Medicis en der Stuarts.Ga naar voetnoot7) Drie roemrijke geslachten zouden hiermee verenigd worden. Van nu af zou er meer gang in de historie komen; van nu af zou 't verschiet op 'n toekomstige éénheid open worden, en zou, na zoveel schemeringen en gestoorde verwachtingen, voor de vermoeide toeschouwer van de wereldstrijd, de morgen dagen van 't vurig gewenste christen- en vrederijk. Uit is 't voortaan met de toon van ‘bloênde zegezangen’; uit is 't met ‘vervloeckte vreught geschept uit wonden en verdriet van 't schreiend christendom’; tans klinke de jubeltoon op Hymens die Europe ‘Vermaegschappen, en voên met christelijcke hope van goddelijcken pais, die duizent jaren duurt.’Ga naar voetnoot8) Om de waarheid te zeggen, het Oranjehuis gloort bij Vondel eerst recht | |
[pagina 12]
| |
op, nu 't bestraald wordt met de glans van oud-Katholieke en Katholiekgezinde Europese vorstenhuizen. Aan namen als Bourbon (Henriette Marie is een dochter van Hendrik IV), Medicis en Stuart had hun verleden 'n onderpand gegeven voor een blijvende aanhankelikheid aan de Kerk en 'n wakkere verdediging van haar belangen.Ga naar voetnoot1) Welnu, wat weleer gebeurd was, toen hun voorzaten Ongeloof en Heidendom hadden bestreden, dat kon in latere tijden weer plaats vinden, zo maar de dappere arm van de eene of andere beroemde heirvoerder zich leende tot de uitvoering van de Riddertaak dier nauw verenigde Vorstenhuizen. Want de vrede, die jarenlang zo vurig door de dichter was afgesmeekt, zou in de eerste plaats slechts de tans onénige, maar weldra eenstemmige Christenvolken betreffen; de ware Vrede echter zou dan eerst ingetreden zijn, als heel de aarde zich had verenigd tot één harmoniese lofzang aan de, op éne wijze aan te bidden, Schepper.Ga naar voetnoot2) Want in 't Oosten dreigde noch altijd de Antikrist. Wie zou hem bedwingen? Wie zal de taak der Konstantijns, Karels en Godfrieds aanvaarden? Dat zal hij, Nassau, zijn, die door z'n huwelik tevens gehouden zal zijn de ridderplichten over te nemen van de Franse en Engelse koningen en kruisvaarders naar 't Heilige Graf. Voor hem dus, zingt Vondel, eeuwen na Maerlant, het lied van Overzee.Ga naar voetnoot3) Ook deze Willem van Oranje, zal, als z'n naamgenoot en Hollandse graaf, die tegen de Moren z'n lauweren won, - als ‘Christen Amirael’ van n aanzienlike zeemacht, met 'n stoet van verwante helden Gods, noch eenmaal het Oosten bekampen, Bizantium bedwingen, en 't Kruis planten op 't altaar der Sofia-kerk.Ga naar voetnoot4) Door zijn heldenkracht zal 't pas met de macht der Ottomanen uit zijn; met zìjn komst zal ‘Agars bleeke maan, verdooft door 't schitterend licht van 't Hout,’ in Arabies woestijnen verzinken. Kortom, 't zal Oranje zijn, die op de aarde de rust, en in de Kerk de vrede en de eenheid zal brengen; hij is 't die 't Eden binnenleidt met pais en overvloed; en Tityrus-Vondel, onder het lommer van de Oranjeboom en 't beukegroen, zing en speelt, hem, die de tijden vervulde, ter ere: Deus nobis haec otia fecit!Ga naar voetnoot5)
Vondel laat z'n ijzer voor 't smeden niet afkoelen. Volgens recht, meent hij, zou in 1642 noch, die nieuwe morgen moeten gloren. Henriette Marie heeft toch 'n zuster die met de koning van Spanje getrouwd is, en nu zal van zelf de jonge prins van Oranje, bijtijds | |
[pagina 13]
| |
bedenkende dat Filips IV, door z'n vrouw, z'n oom is geworden zich haasten de eertijds door pater Ney geboden vrede te aanvaarden, om daarmee de gouden eeuw alvast in te leiden.Ga naar voetnoot1) Eigenlik is van nu af aan Spanje al Hollands bondgenoot, altans in hope, en met de vriendschap van de Habsburgers, ook en vooral van de Duitse, dragers van 't Keizerschap en regeerders van 't Roomse Rijk, is Vondel ten zeerste gevleid geweest. Maar ook in de Habsburgers alleen, was 't ook maar, dat hij bij vóórtduring vastigheid vond. Al 't andere was wankele vriendschap. Frankrijk, dat voor de Stuarts koel bleef, Maria de Medicis verstiet, en bij toeneming de erfvijand bleek te zijn van de Habsburgers, bleek al spoedig z'n simpatieën te verbeuren; Engeland viel de Luciferisten ten deel. - Zweden bijvoorbeeld? Niemand zal, enkel Vondels lofzangen op Christine lezende, ooit twijfelen aan haar schoonheid, haar deugd en haar talenten; niemand, - want licht had partijdigheid de lofspraak kunnen kleuren, - evenmin twijfelen aan de adel en de bekwaamheden van Kavel Gustaaf, haar opvolger; en toch zal niemand Vondel onoprecht vinden, zo drie jaar later, dezelfde Karel Gustaaf, als hij z'n overbuur aan de Sont, letterlik in 't vaarwater zit, 'n Noordse Nimrod genoemd wordt, die verdreven moet worden, terwijl aan de andere kant de snaren voor de koning van Denemarken getokkeld worden. De vraag dringt ons op, wat in al deze lofspraken en strafdichten 's dichters maatstaf blijkt te zijn! Want niet dáárom is de Deen hem het naast in die strijd, omdat hij aan de Stuarts verwant is: de Stuarts zelf blijken ook feilbaar te zijn! Maatstaf is, - want onmeedogend heeft de historie met z'n dichter- en kerkiedealen gespot, zoals altijd de historie Geloofsverwachtingen bij beurte heeft geschraagd en beschaamd; - er is in dat zoeken en tasten naar een karakter en 'n Godsdoel in 'n bonte rij van toevalligheden, voor hem maar één uitkomst en één toevlucht: de roem van z'n Vaderland, van het Statenbewind van Ridders en Raden, te liever noch van de leidende Amstelstad, Urbs en Arx, wereldstad en Keizerstad; als de bezitster van de sleutels der zee, het aangewezen maritiem arsenaal voor kruisexpedities van 't Westers Euroop; als de draagster der Keizerskroon, de voorbestemde Rijksstad van 't eenmaal verhoopte universele of bondgenootschapelike Christen-Wereldrijk. Wàt voor iedealen hij ook prijs heeft moeten geven, deze ene troost heeft hem mogen bijblijven; hij heeft de overspanning van de staat niet behoeven te overleven; hij heeft de Republiek, ook in haar zwaarste worstelingen, onkwetsbaar en sterk gezien; vijf-en-tachtig jaar oud noch, heeft hij tijdens de pijnlikste kriezis, Groningens kloekheid mogen bezingen, en mogen juichen over Koevorden verrast. En toch, op welk 'n kleine wereld heeft hij moeten teren, waar z'n verbeelding de algehele vervulling van 't Apos- | |
[pagina 14]
| |
telbeeld vroeg. Doch geen nood! 't Geloof geeft kracht tot de leste snik; ook hij, heeft vijftig jaar lang onder 't roepen van ‘Vrede op aarde, o kom!’ de volkeren willen verbroederen; en onder het prijzen en laken van echtverbonden en vredebreuken, in dicht op dicht noch zich beijverd, z'n offerdienst te ontvouwen en te verdedigen. Hebben ze gezien, z'n landgenoten, waar hij heen wou; hebben ze begrepen, in welke omlijsting hij z'n Volk en z'n Stenden het grootst en het roemrijkst dacht? Dan wordt ook het voorbehoud verklaarbaar, waarmede z'n tijdgenoten 'n op zich zelf onschuldig werk als de Leeuwendalers aanvaardden; dan wordt ons ook de lauwheid duidelik van z'n bewonderaars, aangetrokken weliswaar door z'n talenten maar afgestoten door z'n hier en daar zichtbaar werkplan; doch dan voegt ons, naast onze eerbied voor z'n ongeschokt geloof en z'n verbazende ijver, tevens medelijden voor z'n eenzaamheid en voor het pijnlike van zich z'n vreemdelingschap in z'n tijd en in z'n volk bewust geweest te zijn. Want hij heeft het gevoeld, de rijke arme, al zij het ook bij schaarse uren; hij heeft het beleden, half deemoedig, half in ootmoedige berusting: 't Gekruist Geduld en heeft geen steê
Als midden op de wilde zee,
Daar zitse en klappertand alleen,
Zy ziet een aengevochten schip
Van ver genaaken, en word bly
Maar al vergeefs, het zeilt voorby.
Sy heeft er nochtans vrienden in,
Maer flaeuwe harten, koud van min.
Of roept 'er een met ernst: leg aan;
Al d' andren vreesen te vergaan,
En schreeuwen om het stijfst: hou af:
Vermy den zerk van 't zoute graf,
Dies 't eenigt dat haar overschiet
Ten troost in 't afgepijnt verdriet,
Is 't goed geweten, 't eenig goed
Van 't afgemartelde gemoedt,
De schat der onderdrukte Deugd
Die somtijts traanen schreit van vreugt,
En, sonder hulp of troost te zien,
Noch spreekt: Gods wille moet geschien.Ga naar voetnoot1)
Fiat voluntas! Maar als bij zo veel anderen, gaat ook bij Vondel hieraan vooraf: Verlos ons van de Boze, Heer! En die Boze | |
[pagina 15]
| |
is in de eerste plaats het ‘swijn van Mahomet’! 't Is in 1634, dat hij het eerste vuur opent, knalseinen echter noch, om 't Christense Westen te waarschuwen voor het Turkengevaar. ‘De Christenvorsten bestrijden elkander, en 't Christenrijk zelf lijdt last. Here, laat ge dit mogelik zijn? Help liever op nieuw, op 't Heilige Graf de standaard planten van 't Kruis!’Ga naar voetnoot1) Dit is de formule, waarin de smeekbeden vervat zijn, die telkens dringender tot de Regerende Machten worden gericht. In 1661 dreigt 'n nieuw gevaar met de inval in Hongarije, en 't is of 'n andere Maerlant in 'n nieuwe ‘Cerken Klaghe’ z'n noodkreet uitstort: Volkeren waakt, en omgordt u! Maar ook als de Middeleeuwer, klopt de latere bard aan dovemans deuren. Zoals 't noch gaat, en wel zal blijven gaan zo lang er mensen en menselike hartstochten zijn, - de Christenen gingen door elkander te bestoken; wel werd het zwaard getrokken, maar 't traagste tegen de Turk; wel luisterde het oor naar leuzen, maar niet naar 't hulpgeschrei aan de Donau en op Kreta. Waarom ook! Vondel wist het wel: ‘Inheemsche staetreên wet Het zwaert, en geeft het ongeloof Den vloeck van Mahomet Het velt gewonnen.’ Maar treurig was het toch, dat 't zover was gekomen dat 't Christenrijck’ niet waard meer bleek die tietel te dragen; dat het met het ontzag voor 't kruis gedaan was, omdat het Gods kinderen zelf waren die hem, zoals de Heidenen deden, nu opnieuw griefden en laafden met ‘gal en eeck.’Ga naar voetnoot2) Ere nochtans, aan wie de eer toekomt! En alsof 't is om naijverige geesten tot daden te prikkelen, zo kwistig worden de verdedigers van de bedreigde grenzen, om wat voor redenen ze ook het zwaard opnamen, met lof bedeeld. Eerst Wladislaus, de koning van Polen, die dank zij de wapenstilstand, welke hij met de Zweden sloot, al 'n ‘Vredevorst’ bleek te zijn, en nu, door z'n gelukkige oorlogen tegen de Turken, tevens zich als de man doet kennen, die de orde van zaken in 't Kerstenrijk zal weten te handhaven; is 't te verwachten trouwens van de zoon van Zegemont (nomen est omen!), dat hij de zuil zal zijn, waartegen de Turkse maan haar gekneusde horens moet breken!Ga naar voetnoot3) En als later het toneel van de lange kamp tussen de Christenen en de Ottomanen zich gaat verplaatsen naar de Middellandse zee, en nu ook de Westersen met hun vloten in de operasieën worden | |
[pagina 16]
| |
betrokken, hoe gaat het er nu bij Vondel van langs, nu hij z'n eigen Holland in de gelegenheid is te bewieroken! In 1649 wilde het toeval dat we de vloot van Venetië met enige schepen versterkten, om de Turken zo mogelik af te leiden uit Polen, waar ze in hun strooptochten de oogsten vernielden; en nu straalt natuurlik van de krijgsroem, die Riva in de baai van Fochus behaalde, ook 'n aanmerkelik deel op de brave Hollanders af. 't Komt er niet op aan, dat, heel prozaïes, het dreigend korengebrek, hier te lande de Overheid bewoog tot het uitzenden der schepen: de Staten zijn nu eenmaal Christenridders, en zullen dat door dik en dun blijven; uit elk beentje werkelikheid zal hij, hun ten believe, 'n Christelik-symbolies beeldje draaien; God zelf is 't geweest, die in 't Hollands hart ‘de trom heeft geslagen’; hoe kon het ook anders! de ‘Batavier’ was immers ‘van outs’ al gewoon ‘'t Romeinsch gebiet te stercken’! Men moet dan ook eens zien, wat er van 'n Turkse vloot terecht komt, als Christen-kampieoenen als de leeuwen van Holland en van St.-Markus gezamenlik optreden. De wind jaagt, de Faam vooruit, de rook en de vonken de Bosporus over; de Maan van 't Rijk betrekt, door de asch en het stof; ja, 't vloeibaar pek van de brandende schepen druipt in de ogen van de door God geteisterde zonen van Lucifer!Ga naar voetnoot1) Van zelf past in dit bestek ook uitstekend, dat de ‘Batavier’ De Ruyter, in 1656, achtien Turkse schepen verovert of vernielt; en eveneens, dat op zijn beurt de Venetiaan Marcello over de ‘Erfvijandt’ zegeviert.Ga naar voetnoot2) En toch zijn, op de keper beschouwd, deze zeevoogden maar pieoniers, en zijn Holland en het Dogenrijk eigenlik weinig meer dan voorposten van 't Heilige Roomse rijk. 't Wordt pas goed, als er in 't Keizerrijk zelf 'n held opstaat, die de heiren tegen de Antikrist aanvoert; als Leopold de taak der christenvolken ter hand neemt, en hij de zon zal zijn, die ‘de nacht verwint,’ en ‘de roock en smoock van twist en mist van misverstant wegvaagt.’ 't Programma is al klaar. In de eerste plaats worden door deze drager van de Keizerskroon de ‘Turk en Tarter’ verstrooid, dan zal hij ‘op 's Grootvaêrs spoor’ de Barbarijse kusten bekampen, om ten slotte, onder 't aldoor vermeerderen van 't Rijk, bij 't schenken van vrede en overvloed, de gouden eeuw te stichten.Ga naar voetnoot3) En ook hier hebben de feiten aan Vondel deze concessie gegund, dat hij z'n profeetsie met de overwinning door 's Keizers veldheer Montecuculi aan de Raab behaald, | |
[pagina 17]
| |
heeft mogen zien bekronen. Maar hoe duur heeft hij deze voldoening moeten kopen. Zó dreigend was de nood geweest, zo hachelik hadden de kansen van de schaarse Keizerlike troepen tegenover de driemaal zo sterke benden van de Grootviezier gestaan, dat in Vondels zegezang op de beslissende overwinning der Duitsers en de algemene aftocht der Turken, door de jubeltoon noch de nauw verholen angst heenklinkt: Nu blijckt het klaer hoe 't hoogh beleit
Veel meer dan 's menschen brein kan vatten
Der dwingelanden onbescheit
Belet in 't woeden uit te spatten.
Nu d' opperste den Roomschen koning
Zoo zegenrijck gehandhaeft heeft.Ga naar voetnoot1)
Was ons 't voorrecht gegund, Vondel noch eens voor 'n ogenblik deze tijd te kunnen binnenleiden, hij zou bij het zien van de sterk gekrompen Turkse macht 'n levendige blijdschap gevoelen, en hij zou met oogluiking, - want dat kòn hij - van 't vele stuitende, dat de internasieonale verhoudingen zouden te aanschouwen geven, noch eens de lier hebben aangeslagen voor 'n lofdicht op ‘Nikolaas de Vredestichter’, naamgenoot van 'n groot heilig man, beschermer van het ‘Christenrijk’, en - in 'n rij van voorzaten, - de bestrijder van Mahomed. Doch hem was niet eens de troost gegund, het begin van 't verval van 't Turkenrijk te zien; de kriezis zelf heeft hij niet kunnen kennen; 91 jaar oud ten grave gedaald, stierf hij nochtans te vroeg om te delen in de vreugde der burgers van Weenen, toen Sobiesky hun de heuchlike verlossing bracht. Integendeel. Hem was beschoren, dat op de avond van z'n leven, de hachelike toestand in 't Oosten hem 'n klaagdicht moest ontwringen,Ga naar voetnoot2) die als 'n nagalm van 'n voor eeuwen geheven zwanezang op de val van Acre en 't Rijk van 't Heilige Graf, om z'n hopeloze onvruchtbaarheid, ons 'n pijnlik meegevoel moet inboezemen. Daar zit hij, de eenzame, Kruisridders oproepend uit lang vervlogen tijden: ‘Waeckt op Martel Buljon en Kroie, Sint Luidewijck, en 't Duitsche huis!’ - Doch de doden komen niet. - ‘Als Asie.... inberst als een zee, ‘Dan zalmen spia de muren mannen, Nu is 't noch tijt....’ Vergeefs; ook de levenden komen niet. De koning van Frankrijk denkt om heel andere zaken, en Jan de Witt, met Engeland, Spanje en Zweden hebben het te druk met Lodewijk. Maar ‘Leopoldus Augustus’ dan, de beschermer van 't Heilige Roomse rijk, doet die dan niets! - ‘Och heilant spaer uw bruit voor 't schennen | |
[pagina 18]
| |
Des voorhuitloozen erftyrans!’ De Keizer hoort het niet; Vondel zal blijven de roepende in de woestijn. - En zwijgt hij dan verder? Zo dat zo ware, dan zou Vondel zich zelve niet zijn. Het laatste woord van de 82-jarige, die 'n mensengeslacht lang voor z'n Iedeaal de vorsten der aarde aanvuurde en opstiet, kon wel geen viktoriekreet zijn, maar is ook geen wegstervende zucht; het is het loflied van 'n kinderlik dankbare Godsman. O, lof en eer blijft er immers altijd te zingen aan God, die de helden schept; lof en eer ook immers aan die helden zelf, die in zelfverlochening, God en Z'n Kruis ten dienst, het zwaard hanteren; en wat kwam dan de held Koningsmark niet toe, dragende in z'n naam z'n Godgewijde taak; die door z'n opofferende moed de ramp op Kandia zo lang had tegengehouden, en door z'n trouw en beleid de zwaarte van de val had verzacht! Hem geeft de gelauwerde Christenbard, de erekrans met het Riddersaluut: Nu dooft een eenigh helt al d'eer
En glans der ouden, op den wagen
Met staetsie omgevoert ten toon.
Sint Mark onthaelt de deught met offer.
Zelf Rome vlecht een lauwerkroon,
En triomfeert met dien Christoffer
Dien Christendraeger, groot van faem,
Waervan de werrelt zal gewaegen,
Zoo lang de volken Christus naem
En heiligh merk op 't voorhooft draegen.
Nu stemmen naem en heldenwerk
Nu heet hij billyk Koningsmerk.Ga naar voetnoot1)
Na het ‘rijk van Mahomet’ is er geen land ter wereld geweest, dat aan Vondel zo veel bezorgdheid heeft gegeven voor de vrede en de vervulling van het ‘Kerstenrijk’ dan hetzelfde Engeland, dat eens tot z'n voldoening ‘over Hollant op twee elementen (zat) En (schreef) aan zee en lant gestrenge wetteu voor. Met ons,’Ga naar voetnoot2) en op welks oever, volgens z'n droombeeld, eenmaal Koningin Henriette Maria, haar zegevierende schoonzoon Oranje, na 'n welvolbrachte kruisvaart, als 'n twede Augustus en overwinnaar van de aardbodem, in haar armen zal sluiten.Ga naar voetnoot3) Al die verwachtingen moesten de een na de ander worden beschaamd. In de tijd dat Karels gemalin deze landen met 'n polietiek doel bezocht, was weliswaar de burgeroorlog in Engeland in volle | |
[pagina 19]
| |
gang; maar niemand ter wereld voorzag hier noch de val van het Koningschap, en Vondel zelf, goedgeloviger dan al de anderen, had uittentreure geprofeteerd, niet alleen dat Henriette zelf ‘ten ooreloogh geboren’, als de nood maar aan de man kwam, noch eens als 'n Baudicea ten velde zou trekken, maar tevens, dat al de christenmogendheden onmiddellik elk geschil op zijde zouden zetten, om het bedreigde huis te kunnen ondersteunen tegen de ‘Ieren’.Ga naar voetnoot1) Maar zo laf en angstvallig Henriette, - terecht 's konings boze geest, - zich in het gevaar gehouden heeft, zo onverschillig hebben zich de al of niet met Stuart en Medicis vermaagschapte huizen betoond. Ver heeft de weg gefaald, waarlangs de dichter 'n verenigde christenheid mogelik achtte; trots z'n hoge verwachtingen van de meest ‘doorluchte bruiloften’, heeft hij de kansen van de Engelse koning bij den dag moeten zien verminderen. Te meer moest hem dit verloop van zaken tegen de borst stuiten, omdat de Revolusie tegen de Kroon, sterk ingreep in het door hem zo hoog geachte Goddelik Recht der Koningen. Want deze onze landsman, - en hierin onderscheidt hij zich van een hier te lande verkondigde andere mening omtrent de Souvereiniteit,Ga naar voetnoot2) - laat wet en recht handhaven door stedehouders, die niet aan het volk, maar aan de Koning de koningen hun macht ontlenen; de aardse vorsten zijn Gods Gezalfden; dat sommige van hen despoten werden, kwam alleen doordat ze door 't kwaad veraardden of dronken van weelde werden; ze werden dan meteen - want dit gaat altijd samen, - afvallig van God en dienaars van Satan; licht te begrijpen: wie eerst God onderhorig was, wou voortaan z'n evenknie zijn; en wie zich als Z'n gelijke stelt, eindigt met Hem van Z'n troon te verdringen. Op die manier waren al de Luciferisten ontstaan.Ga naar voetnoot3) Met deze gegevens valt het gemakkelik af te leiden, hoe de partijen in Engeland, in Vondels beschouwing, tot elkander staan. Karel Stuart wordt als christenvorst geacht, aan Christus op dezelfde wijze hulde en manschap te zweren, als z'n legendariese voorvader Lucinus op 't voorbeeld der Drie Koningen, zich voor het kindeke te Bethlehem zou neergebogen hebben; terwijl de partijen, 't zij ‘Ieren’ of wie ook, die tegen hem zijn, trawanten zijn van de Boze; redenen waarom dan ook de Allerhoogste, zo zeker als tweemaal twee vier is, eenmaal - te zijner tijd, - ‘de weereltlijcke Zoôn en stathouders van zijn maght’ zal handhaven; want zo hij ze soms al laat verdrukken, ganselik onderdrukken laat hij ze nooit.Ga naar voetnoot4) Kortom, in de eerste Engelse revolusie is het Luciferisme, - afval, opstand en dwingelandij, - | |
[pagina 20]
| |
ten volle belichaamd. Is het vreemd, dat in 's dichters spel van de Opstand, - want dit is het, want in z'n Lucifer wordt gesymboliseerd, - 'n verbloemde voorstelling wordt gezien van de opkomst van 't Puriteinisme als Staatsmacht?Ga naar voetnoot1) Vondel zelf voelde zich in de zaak van 't Britse koningshuis nauw betrokken, en hij is niet ten achter gebleven z'n afkeer voor Karels bestrijders krachtig lucht te geven. Niet overal is hij gelukkig geweest; 't beste slaagde hij in z'n verheerliking van StraffordGa naar voetnoot2) en Montrose,Ga naar voetnoot3) mannen trouwens van 't martelaarsgeslacht en door hun trouw en toewijding van z'n geestdrift zeker; 't minst gelukkig was hij, ook wat de overdreven en op bangmakerij berekende voorstelling betrof als zouden de Engelsen met het Schotse leger het paard van Troje hebben ingehaald, in schotschriften als de Morgenwecker der Sabbatisten en dergelijke.Ga naar voetnoot4) Evenzo hindert, al is het peil er hoger, in 'n hierbij behorende klaagzang, evenzeer trouwens als in het overige, 't eigenaardige en voor ons gevoel bekrompen, histories inzicht.Ga naar voetnoot5) Feitelik komt men er al lezende toe te besluiten, dat de dichter, noch meer dan aan de historie, zich zelf geweld heeft moeten aandoen. Tal van kromme dingen heeft hij willens en wetens recht moeten buigen, tal van andere heeft hij moedwillig op zij moeten zetten, om toch van z'n materiaal maar één rechte lijn te kunnen maken, onverbiddelik strak op 't doel gericht, dat hij zich schrijvende voorstelt: de heiligheid van 't Koningschap en de onaantastbaarheid van hem die 't bekleedt. En wat geeft hem nu al dat geweldplegen aan zich zelf, dat verdraaien van de feiten, het opschroeven van de Stuarts en 't spuwen op de Puriteinen ten slotte? Straks draait plotseling de weerhaan van de meest trouweloze Stuartspolietiek; dezelfde Karel II, die bij z'n troonsbeklimming de uitbundigste toejuiching waard was,Ga naar voetnoot6) wordt in de zegezangen, die tijdens de twede Engelse oorlog van Vondel verschenen, - nu hij het trouwens dubbel en dwars verdient, - ongemakkelik door hem onder handen genomen. Niet, omdat het volk, dat hij regeert, uit koningsmoorders bestaat;Ga naar voetnoot7) - met dezulke is toch geen garen te spinnen; - ook niet, omdat Karel zich heeft te zwak gevoeld, om zich door de Puriteinen, of hoe dan ook | |
[pagina 21]
| |
de kinderen van de ‘Nijd’ mogen heten, tot de oorlog te laten overhalen;Ga naar voetnoot1) maar omdat de koning, als de zoon en naneef van de door en door Katholieke Stuarts, al te veel illusies voor de toekomst der mensheid had gegeven, dan dat z'n in elk opzicht moedwillige verstoring van de Christenvrede, noch wel door 'n Vorst met zulk 'n roeping, genade in de ogen van de dichter heeft kunnen vinden. Van die tijd af verloren in Engeland Vorst en Volk beide, voor Vondel hun bekoring; de Stuarts zijn voor hem geen vorsten ‘van middelmaat’ meer; ze lijden onschuldig, of, van 't ene uiterste in 't andere, léren ze onschuldigen lijden;Ga naar voetnoot2) ze willen heren van de zee zijn, en worden 'n vloek voor de naaste en 'n plaag voor hun eigen onderdaan; ze plengen nodeloos Christenbloed, en als Gezalfden Gods, o schande! vrijbuiten ze op de oceaan.Ga naar voetnoot3) Geen wonder dat in 1660, toen ‘de Turksche keizers schepten hoope De zon van 't aengestreên Europa Te dooven met hun halve maen,’ deze dienaren van de Antikrist wel geweten hebben, wat voor vlees Enge land in z'n Stuart ging kuipen.Ga naar voetnoot4) Maar was 't dan niet treurig om aan te zien, hoe Mahomet zich verkneuterde in de onhandigheden van iemand, die zich in z'n tietel noch wel de Beschermer van 't Geloof dorst noemen, maar die in z'n verdediging van de Christenheid zo door en door averechts te werk ging? Maar Karel zou 't voor Gods rechterstoel ondervinden! De Hemel kon, ja, voor 'n wijle, het geween der onderdrukte volken gewillig aanhoren, maar als 't er op aankomt, blijft het hoogste Hof aan niemand schuldig, en zal het hen, die geroepen waren, maar te licht werden bevonden, als afvalligen veroordelen en verstoten.Ga naar voetnoot5) Zo was dan ook deze illuzie verloren gegaan. Tachtig jaar was hij oud nu; wat zouden de tijden baren? Zouden al de verwachtingen van de heerlikheid der Kerk worden beschaamd? ‘Siet onze Joost Die zoekt, maar vindt geen troost,’ had hij soms gezegd.Ga naar voetnoot6) Maar we weten wel beter, en hij zelf wist het ook wel. Ziet, daar komen weer de ootmoed en de berusting in 't hart, en brengen van zelf weer de troost; hij weet nu weer vast, dat na deze ‘vergangklijckheit, geslagh van klock en uuren’,Ga naar voetnoot7) hij de heerlikheid zal genieten in het Rijk, waarvan hij de afschaduwing op aarde, in z'n leven zo gaarne had verwezenlikt gezien. | |
[pagina 22]
| |
Strijder naast het volk, - niet met het volk, omdat z'n weg in 'n heel andere richting naar de vervulling van 't Apostelbeeld gaat, - is Vondel in de zangen die Hollands roem betreffen; strijder tegen dat volk, altans tegen de leidende meerderheid, is hij in z'n kerkelike leer- en strafdichten; en 't is in deze werken vooral dat hij z'n veelomvattende kennis en z'n merkwaardig talent van zeggen en groepéren heeft getoond. In deze pleidooien voor z'n Kerk en tegen het Protestantisme laat hij zich als 'n veel waardiger partij kennen dan in de pamfletachtige Morgenweckers en in de sterk-persoonlike en al te veel opgehaalde schotschriften tegen de Teelingh's, Triglands en anderen. Deze theologiese strijd was, oveereenkomstig het kader van z'n tijd, 'n zuiver dogmatiese, en werd gevoerd, zonder dat men aan weerszijden de principieële verschillen bewust was, die in de geestelike beweging, welke in de Hervorming 'n openbaring vond, tegenover elkander staan. Men beoorloogde elkander in fijngetrokken disputen, waarbij voor beide partijen de Bijbel het pleitboek was. Het Protestantisme, dat wegens z'n vrijmakend beginsel 'n loopgraaf had moeten zijn, was door de drang van buiten 'n vaste verschansing geworden, waarin men zich tegenover de Tradiesie der Roomsen, eng omsloten had binnen de wallen van 't Evangelie. Zo, op de grens van 'n nieuwe tijd, binnen de afgeperkte ruimte geworpen van dogma en Schrift, had het 'n verouderd en onmogelik geworden wereldbeschouwing moeten overnemen, had het de aarde als middelpunt van 't heelal, met 'n hel en 'n hemel er om, gehandhaafd; had het de Schepper de transcendante God gelaten, die 't geschapene door de natuurwetten en door z'n rechtstreekse tussenkomst onderhoudt en had het 't geloof in het wonder, zoowel het Bijbelse als vele andere, tegenover de twijfel, bestendigd. Alleen had het, om zuiver op z'n Evangelies standpunt te blijven, in de ontwikkeling van de M.E. kerk 'n afwijking van de Waarheid, en 'n toenemende heerschappij van de Antikrist gezien; had daarmee het M.E. wonder afgezworen, en zo was met alle heiligenlevens en mierakelen, ook het dageliks wonder vervallen van de transsubtantiatie, zoals ze geschiedde in het brood en de wijn van de Mis. Het Kenteken des AfvalsGa naar voetnoot1) kan getuigen, dat bij Vondel, het al of niet verwerpen van het dageliks Christus-offer de spil is, waarom de strijd tegen de Kettersen draait. De ontvouwing van het Misoffer is dan ook het eerste grote werk geweest, dat hij tot onderrichting van de Kerkelike waarheden heeft geschreven, en het vermoeden is geoorloofd, dat het ook de betekenis van deze eeuwenoude plechtigheid is geweest, die hem nader tot het Pausdom heeft gebracht. Brandt, z'n enige levensbeschrijver, brengt ons in z'n overigens aardig boekje, indien we naar het inwendig proces zoeken dat Vondel | |
[pagina 23]
| |
naar de Oude kerk heeft gevoerd, al zeer weinig verder. Hoe z'n eerste denkbeelden, en de invloeden van buiten, tot z'n geloofsverandering hebben kunnen meewerken, hebben we te voren trachten aan te tonen; voor 't overige zullen we wel altijd in 't onzekere blijven tasten. Wel valt ons op, dat Vondel, die in deze tijd 'n kriezis doorleefde, vooral na 't afsterven van dierbare panden, 'n vaste richting in z'n werken laat zien; en de gissing komt ons aannemelik voor, dat hij bij het smartbed van z'n dochtertje, z'n onschuldige jongske en van z'n zorgzame huisvrouw, allen heengaande vóór hem, krachtig is aangegrepen door de diepe zin van het Offer, en zich van toen af met de drang in 't gemoed der volken, om de eredienst aan de Vader in z'n offer in Christus te gedenken, ten nauwste heeft laten verzoenen. Dat op 'n leeftijd als de zijne, 'n aanzienlik deel in de ommekeer in z'n Geloof, aan z'n inwendig zieleleven toekomt, kan geen twijfel lijden; uit wèlke diepe verborgenheid hij de kostbare parel heeft opgedoken, zal ons wel steeds verholen blijven; en dat hij er zelf niet mee te koop heeft gelopen, getuigen de vage geruchten, die omtrent z'n geloofsverandering de ronde deden, en die slechts op uitwendige dingen en laakbare nevenbedoelingen duiden.
Wanneer we het overige, als de verwerping der Traditie, van het celibaat, van de vasten, enz. ter zijde laten, kunnen we de posiesie, die Vondel had aan te vallen, binnen de lijnen beschreven vinden, van de Catechismus (30e Zondag) der Gereformeerde kerken in Nederland, waarin de herhaalde offerande van Christus, in 't oog der Protestanten, de énige offerande verloochent, en de Katholiek met de aanbidding van Christus in het hoogwaarde, afgoderij bedrijft. Tegenover de op de rede gebouwde positieve stellingen en nuchtere schriftverklaringen van z'n tegenstanders, handhaaft hij in 'n merkwaardig betoog de ubiquiteitsleer en tracht voet voor voet het betwist terrein te heroveren.Ga naar voetnoot1) Twijfelt de Protestant aan 'n verandering van tarwe en wijn in vlees en bloed, dan moet hij ook twijfelen aan de voor hem zichtbare werkingen bij dieren en planten: hoe de vrucht dijt door 't vocht, de spijs verandert in moedermelk; ook twijfelen aan God, die meer kan doen dan de Natuur, te Kana water maakte tot wijn, in Adam klei tot vlees, in Loth's vrouw, zelfs vlees tot zout, en die altijd voortging de zelfstandigheden met ongewone kleden te dekken. Verbood de rede de Protestant, aan te nemen dat een lichaam terzelfder tijd op meer dan éne plaats kon zijn, dan diende hij ook te verwerpen, dat God Emanuël kon zijn en Davidszoon, dat hij in de Hemel vertoefde, en in het lichaam van Maria; dat God zelfs overal kon zijn, in de Vader, de Zoon en in de Geest, zoals onze ziel overal is in | |
[pagina 24]
| |
het bloed, en de zon zich overal spiegelt in 't water. Beweerde de Protestant, dat geen eigenschap van de zelfstandigheid was te scheiden (vlees en bloed konden niet gesteld zijn als tarwe en wijn!) dan kon hij ook niet geloven aan de schepping van 't licht zonder zon, op de eerste dag, en moest hij ook de almacht van God in twijfel trekken, als zou Hij, die de zon uit het niet had geschapen, ook niet in staat zijn alleen het licht, zònder zon, uit het niet te voorschijn te roepen. Niettemin had Vondel, na dit pleidooi, z'n zaak bijlange noch niet klaar gespeeld. De tegenstand begòn eigenlik eerst pas. Hij, die de ontvouwde ubiquiteitsleer het zwaarst op de proef wist te stellen, was Westerbaen, die Vondel het vuur zeer na aan de schenen lei, en onder meer met deze vraag het opgetrokken gebouw liet wankelen, hoe het brood dat de discipelen uit de handen van Christus hadden aangenomen eenswezend kon zijn met het lichaam van Hem, die het brood aan hen had uitgereikt; en hoe Christus kon zeggen: Dit is mijn lichaam, als het nog moest worden wat het noch niet onder die uitspraak was. Waarlik, nauw was ook bij deze bestrijder het paadje; maar ook het rationalisme moest eveneens tot alle hulpmiddelen z'n toevlucht nemen; 't ging partij tegen partij; vernuft en kennis leidden de debatten, en zo het Protestantisme zich vermocht te steunen op haar zin voor de werkelikheid en haar beroep op het verstand, aan de andere kant gaf het zich bloot in z'n zwakke halfheid, waarmee het de Bijbelse wereldbeschouwing en het Bijbelse wondergeloof zocht te handhaven naast de algehele ontkenning van deze uit die wereldbeschouwing en uit dit geloofontwikkelde leerstukken en gebruiken. Getast in dit zwakke punt, kon het Protestantisme zich moeielik afweren. Zo de kettersen, redeneerde Vondel, na zoveel eeuwen van beelden en vingerwijzingen in het oude Verbond, noch nà de komst van Christus, voortgingen het teken te nemen voor het afgebeelde, dan miskenden ze de beloofde Verlosser, en werden dus de Joden gelijk. Noemden zij zich Christenen, dan waren de Joden het ook, en dan waren de vóórchristelike tekenen, zoals het Manna, noch betere spijzigers dan het brood der Protestanten, omdat dit in Christus slechts ijdele beloften gaf. - Dit waren de argumenten in de strijd, die Vondel te voeren had, en die onvruchtbaar was en altijd onvruchtbaar zou blijven. Beide partijen hadden slechts 'n beperkte beweging, en lagen kort aan de ketting; beide konden slechts hun toevlucht nemen tot 'n fonds van praemissen en 'n gang van gedachten, die reeds te voren waren aangewezen en die alleen tot die uitkomsten konden leiden, die ze zich voorstelden noch eens opnieuw als onomstotelike waarheden te moeten bewijzen.
J. Koopmans. |
|