Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Grammaire raisonnée.Wat dit is, weet elk die aan Taal gedaan heeft. Zo dacht ik lang, tot meermalen me 't tegendeel bleek. Eens verklaarde zelfs een gepromoveerd deskundige - befaamd, ja beroemd in den lande - dat grammaire raisonnée was het toepassen van de spraakleer van zekere taal op een andere taal; hij ‘bedreef’ dus de kleinigheid van in prinsiepieéle zaken oorzaak en gevolg zo maar te verwarren. Dit geraisonneer vindt men niet alleen noch bij de studie van de nederlandse spraakleer; daar komt het wel 't meest noch uit; maar ook elders. Men kan niet alleen spreken van Grammaire Raisonnée, maar van Lexicografie Raisonnée, en van Linguistique, en zelfs Philologie Raisonnée. Ja, men kan noch verder gaan en zelfs opmerken een Esthétique Raisonnée. Zo zal het nu niet ondienstig wezen wat van deze Philologie Raisonnée in al zijn uitingen te behandelen.
Zal ik een defieniesie er van geven? Mij dunkt dat het beter is van niet. ‘Omnis definitio periculosa.’ En ook hierom niet: ‘Elke defieniesie die niet zichzelve in de staart bijt, een sirkel makende, is onjuist.’Ga naar voetnoot1) Een defieniesie van prinsiepieéle zaken is alleen duidelik voor wie weet wat er onder verstaan wordt: 't is een kort begrip. Daarom liever gevraagd: wat kenmerkt deze eigenaardige manier-van-studie. Dit: men stelt eerst op hoe 't wezen moet, neemt als maatstaf daarvoor wat uitheems is; keurt af wat men dan vindt. Komt er wat nieuws aan den dag, dan vraagt men niet of mischien de opgestelde eisen ook onjuist zijn; maar zegt: weg met dat nieuwe! | |
[pagina 26]
| |
Is 't niet alsof men een roos vindt die men niet kent, en dan redeneert: die past niet in ons systeem; dus deugt ie niet! Wij maken kunstrozen. In zake ‘Taal’ beweert men dus: die taal moet dit hebben en dat, en anders maken we 't. Men is eigenlik niet tevreden met: zo is 't. Maar stelt eerst op hoe men 't wenst. Dit kenmerkt de iedealist, en zo lijkt 't zeer idealisties. En echter, staat de optatief in plaats van de indicatief. En toch maakt men aanspraak op die wetenschappelikheid, die éérst konstateert, en dan konkluzies trekt! De wetenschap-van-nu, zal deze op die naam aanspraak mogen maken, en die op één rang te zetten zijn met de natuurwetenschappen: onderzoekt eerst wat er is, zoveel mogelik, en vorst dan na: hoe 't zich verhoudt onderling en tot andere zaken.Ga naar voetnoot1) Trekt daarna de konkluzies. Hierbij is zuiver, scherp waarnemen vereiste; dit moet gedaan zonder vooroordeel,Ga naar voetnoot2) zonder dat men in zake Taal noch vol zit van 't ouwe onderwijs in schrijftaal en spraakkunsttaalGa naar voetnoot3). En wat kunnen we nu allen konstateren met de nodige juistheid, en de meest mogelike volledigheid? De tegenwoordige taal alleen: want van het verledene weten we zeker dat veel verloren is gegaan, al kunnen we in den regel zelfs niet vermoeden hoeveel, en vooral wat.Ga naar voetnoot4) Hoe moet dit nu verder gedaan? Allereerst, wat algemeen is mag niet ondergeschikt aan wat biezonder is. Welke taal moeten we als de algemene in werkelikheid aannemen? Niet de schrijftaal. Wat in 't Nederlands geschreven wordt is onderling zeer ongelijk. Elke schrijver heeft zijn eigen taal. Men onderkent Potgieter van Da Costa, van ten Kate, van Beets, Lindo van Cremer, om de jongeren maar niet te noemen.Ga naar voetnoot5) De geschreven rechtstaal is gans anders als de geschreven kanselstijl.Ga naar voetnoot6) Zullen we nu een mengsel van deze schrijvers-taaltjes voor de algemene taal houden, onder de naam van litteratuurtaal? Of zullen we wat algemeen is, met hoogst weinig nuanceringen die uitkomen, d.i. de nederlandse spreektaal, van | |
[pagina 27]
| |
de meerderheid onder de beschaafden als de algemene taal op stellen?Ga naar voetnoot1) Dat is volgens de eisen van de wetenschap. Daarna zoeken we in deze algemene taal 't gelijksoortige bij elkaar; en laten dat zien, als zijnde regel. En niet wat als uitzondering noch over is van oude verhoudingen en toestanden. Evenmin als wij - beschrijvende onze hedendaagse kledij, of een ridderharnas daarvoor uitgeven, - of sprekende over de hedendaagse bouwstijl, die van een abdij in Middelburg, of van de Loterijzaal in den Haag, of van 't Valkenhof in Nijmegen, of van oude kloosters en kerken in 't algemeen zullen dekreteren. Dan zal blijken dat in sommige gevallen vaak meer als een opvatting mogelik is, individueel verschillend; zelfs zal moeten aangenomen, dat zowèl 't een als 't ander gevoeld wordt.Ga naar voetnoot2) Deze overgangen vooral nemen we waar; en we zeggen niet: 't moet zijn of dit òf dat! ‘Alle gedekreteer op 't gebied van de moedertaal is uit den boze. Als een bescheiden en belangstellend waarnemer zal hij voortaan tegenover zijn moedertaal staan, doordrongen van 't besef dat die moedertaal te machtig is voor zijn bevelletjes of voor die van wie ook. Waarnemen, altijd maar waarnemen! Elke levende taal is steeds wordende. Welnu, met elke verandering, die in klank of gevoel valt op te merken, dient te worden rekening gehouden. Dat is 't allereerste, zuiver waarnemen, wat nodig is voor onze moedertaal-spraakkunst. In welke wetenschap is dat niet zo?’Ga naar voetnoot3)
Wat heeft deze nieuwe wetenschappelike methode geen omkeer gebracht in de begrippen omtrent Taal en Taalstudie. Wat is er niet gewijzigd! ‘nu we met het leven zelf en zijn altijd nauwkeuriger beschrijving hebben te doen; nu we niet langer dekreteren in onze schoolse wijsheid wat behoort te zijn, maar konstateren en definiéren naar vermogen wat is, en zijn zal.’Ga naar voetnoot4) Levende taal is gebleken te wezen klank, en geen papierentaal.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 28]
| |
De taal van 't Volk is niet meer veracht, en wordt maar door enkelen meer voor ‘patois’ gescholden. De Germaanse talen zijn niet meer lager gesteld dan de klassieke: deze zijn geen model meer! Latijn en Grieks zelf zijn van zelfstandige talen met toongevende autoriteit, boven de germaanse, geworden tot niet anders dan dialecten van 't Indogermaans.Ga naar voetnoot1) Waren ze toch ook van meer waarde dan moesten ze anders zijn, andere eigenschappen hebben. Zelfs hun grotere voorraad aan woordvormen geeft geen hogere kwalieteit. De dubbelzinnigheden toch die men meende weg te nemen door die woordvormen, blijken even erg te zijn.Ga naar voetnoot2) De vrijheid van woordvolging blijkt even groot al zijn de gevallen niet analoog; natuurlik.Ga naar voetnoot3) 't Iedee verdwijnt dat Taal verbastert. Men houdt geen oude woorden en vormen meer aan de slippen vast, uit vrees dat de taal verarmen zal.Ga naar voetnoot4) Natuurlik, want we krijgen meer en meer zaken, waarvan de ouden zelfs geen flauw vermoeden hadden. En onze verhoudingen worden eerder ingewikkelder dan eenvoudig - al nemen we niet veel nota van al die finesses, in 't algemeen.Ga naar voetnoot5) Trouwens de oude woordvormingen verdwijnen omdat ze overtollig bleken, toen 't zelfde door eigen woordjes en tal van varieérende preposiesies, enz. wordt uitgedrukt.Ga naar voetnoot6) Ook bleek de mening verkeerd, dat rijkdom van taal bestaat in veel woorden en veel vormen. ‘De spreek- en zegswijzen, de locuties, de gangbare woordverbindingen, die maken den waren rijkdom eener taal uit. Gewoonlijk vraagt men bij het taxeeren van taalarmoede of taalrijkdom naar het aantal woorden zonder meer. Schat men het aantal woorden van het Nederlandsch b.v. op veertig -, dat van het Engelsch op tachtig duizend, dan is de slotsom deze: dat de Engelschman tweemaal rijker is dan de Nederlander. Die redeneering is volkomen onjuist. | |
[pagina 29]
| |
De woordverbindingen moeten bij zulk een “aanslag” in rekening worden gebracht als geheel zelfstandige woorden, omdat ze meerendeels geheel nieuwe begrippen aanduiden. Om het even of ik aaneen- of vaneenschrijf, of de locutie uit één of uit een half dozijn woorden bestaat. In den wind slaan; van den prins geen kwaad weten zijn geen losse verbindingen van een praepositie, een artikel, een substantief en een verbum, neen, - op den keper bezien zijn het geheel nieuwe woorden, althans taalelementen, waarbij nog wel aan geen wind, aan geen slaan, aan geen prins meer gedacht wordt. Een arme duivel, un pauvre diable is geen duivel die arm is, evenmin iemand die straatarm of ongelukkig is zonder meer; niemand dan een farceur zal b.v. den rampzaligen Job zoo qualificeeren; het dient niet alleen tot aanwijzing van een object in een bepaalden toestand, het drukt tevens uit wat het sprekende subject voor dat object gevoelt, het vermeldt dus een oordeel, een gevoel, een stemming. Heeft nu eenig taxator van den rijkdom van een of meer talen de balans ook juist kunnen opmaken door dat heirleger van woordverbindingen in rekening te brengen? De rijkdom in woorden wordt niet door het simpele tellen van woorden bepaald.’Ga naar voetnoot1) Niet in 't aantal woorden schuilt de rijkdom van levende taal. Evenals in de natuur de betrekkelik weinige elementen zich verbinden kunnen tot tal van combinasies - en de natuur is rijk, - zo ook zit rijkdom van Levende Taal in het vermogen om meer te vormen; om leven te scheppen en te wekken: nieuwe woorden, nieuwe syntaktiese combinasies van 't oude; in nieuwe verbindingen van bestaande woorden. En 't onbekrompen en onbenepen gebruiken van dit alles.Ga naar voetnoot2)
Met deze nieuwe prinsiepes dient de beschrijving van taal te veranderen. Meer en meer gaat de latijnse spraakleer als richtsnoer voor levende talen verloren; en wordt vervangen door zuivere eigene taal beschrijvingen.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 30]
| |
Maar ook dient in de woordeboeken een andere wijze van bewerken gebruikt: verba valent usu, moet in zijn konsekwensies uitkomen; niet de etymologie moet richtsnoer wezen. En - het hele taalonderwijs dient zeker veranderd! -
De oorsprong van de oude bevoor-oordeelde Taalbeschrijving schuilt in valse begrippen van taal, en deze in onvoldoende waarneming. Men ging uit van zekere taal, en wat men daarin vond, nam men aan als het algemene, ook voor andere talen. Vermengd met het nieuwe, dat uit geheel tegengestelde prinsiepes is opgemaakt, komt echter die oude klassieke zuurdesem noch nu en dan sterk uit. Terecht zegt Hildebrand dat vooral bij Hollanders die van taal studie maken noch te veel voorkomt; ‘so und so muss es sein’.Ga naar voetnoot1) Enige typiese staaltjes bespreken we een volgende keer. B.H. |
|