Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Kleine meedelingen over boekwerken.Grundriss der Sprachstörungen, deren Ursache, Verlauf und Behandlung von Dr. Leopold Treitel, Arzt in Berlin. - Berlin, Hirschwald, 1894. - M. 2.Deze titel komt reeds in de 2e afl. van dit tijdschrift op den binnenomslag voor. Bij het lezen van dit werkje stiet ik me dadelijk aan iets, dat me noopte een beetje op mijn hoede te zijn bij 't voortlezen. De tweede zin luidt namelijk zoo: ‘Einerseits ist die Sprache der verschiedenen Völker und selbst der Provinzen so reich an Besonderheiten, dass bei dem einen falsch ist, was bei dem anderen als schön gelten kann’. Ja, 't staat er, ‘schön’ als tegenstelling van ‘falsch’. Hyperkritiek, schoolvosserij, om over zoo'n woordje te vallen. Met uw verlof, ik ben er niet over gevallen, ik heb er me slechts aan gestooten, zooals ik zei, en ben toen heel goedmoedig ‘richtig’ voor ‘schön’ gaan lezen. Maar waar ik reeds zoo spoedig in een, naar ik verwacht, wetenschappelijk werk een scheve kwalifikatie ontmoet, is 't me toch wel niet euvel te duiden, dat ik bij 't doorlezen van zoo'n werk op mijn hoede ben. Ik heb daarvan dan ook geen spijt, want nu ben ik, zoover ik weet, nergens over iets gevallen, niettegenstaande de vele ‘steenen des aanstoots’, die ik nog in den ‘Grundriss’ aantrof en die een argeloos mensch wel eens uit zijn evenwicht zouden kunnen brengen. Ik zal den lezer dezer aankondiging niet vermoeien met de opsomming van alles, wat naar mijn oordeel niet heel duidelijk, minder juist of bepaald verkeerd is. Wie het boekje niet bezit, zou er toch weinig of niets aan hebben, en het zou ook te veel plaats in beslag nemen. Maar op enkele dingen meen ik toch te moeten wijzen. In de eerste plaats op de volgende phonetische liefelijkheden: Op blz. 10, 2e alin. ‘die Diphtonge [sic] werden meist durch die entsprechenden Vokale wiedergegeben, so ö durch e und ü durch i’; dus ö en ü zijn diphthongen! Op blz. 16, 5 ‘S wird gebildet, indem man die Spitze der Zunge an die unteren Schneidezähne anlegt’, enz.; de gewone s wordt in 't Duitsch (evengoed als in 't Nederlandsch) aan de bovenste snijtanden gevormd. - Op blz. 18, 6 ‘Ch. Hier kommt nur das vordere oder weiche Ch in Betracht, das nach den Vokalen a, e, i, und den Doppelvokalen ai und eu gebraucht wird. Dus ‘das vordere’ ch is ‘weich’, die klank komt ook na de a voor, en ai en eu zijn ‘Doppelvokale’! Dan moet ik vragen, hoe komt het door mij gecursiveerde in hetgeen op blz. 14 onder II, 1 staat, daarheen verzeild: ‘D und T werden gebildet [enz]. Fehler in der Aussprache habe ich nur darin gesehen, dass die Laute so ausgesprochen werden, dass sich die Zungenspitze zwischen den Zähnen befindet. Aber der Klang wird dadurch nicht entstellt. Einmal setzte ein Kind k für F [sic], z.B. Take statt Tafel; auch d für t, z.B. Deubel gleich Teufel, kommt vor’. 't Is zeker maar een drukfout, maar dan toch nog al een leelijke, die op blz. 34 bovenaan wordt aangetroffen, waar gezegd wordt, dat het stotteren ontstaat ‘durch die, nicht immer ins Bewusstsein tretende, Vorstellung bei dem oder jenem Laut ausstossen zu müssen’. Eerst de volgende blzz. zullen menigeen doen vermoeden, dat hier ‘anstossen’ i. pl. v. ‘ausstossen’ moet staan, wat pas zekerheid wordt door hetgeen op blz. 45/6 voorkomt: ‘Entweder gelingt es, allein durch seinen [= des Arztes] Einfluss dem Stotterer seinen Wahn zu benehmen, dass er bei diesem oder jenem Laut anstossen müsse, oder’ enz. Nog een paar vragen mogen veroorloofd zijn: Zou de terminologie op blz. 11 onder 1 en 2 den onderwijzer niet van | |
[pagina 310]
| |
de wijs brengen? Daar staat: ‘Die Alliteration, d.h. das Gleichlauten zweier zusammenstehender Konsonanten’ b.v. ‘Affel’ of ‘Appel’ voor ‘Apfel’; en daarna: ‘Die Assimilation, d.h. das Gleichlauten zweier entfernt stehender Konsonanten’ b.v. ‘Schlasche’ voor ‘Flasche’. Al is er ook op zich zelf tegen de woorden ‘Alliteration’ en ‘Assimilation’ in de hier opgegeven beteekenis niets te zeggen, zoo betwijfel ik toch of de onderwijzer wel ergens anders die benamingen in die beteekenis zal aantreffen. Vandaar, dat ik Treitels terminologie voor den ‘Nicht-Arzt’ niet gelukkig gekozen acht. Aansluiting aan de gangbare terminologie in werken, die over phonetiek of poetiek handelen, was m.i. gewenscht. - Zou 't ook niet beter zijn overal ‘Sprachfehler’ door ‘Sprechfehler’ te vervangen? - Is het bekende werk van Brücke, ‘Grundzüge der Physiologie und Systematologie der Sprache’, dat in het ‘Litteraturverzeichnis’ voorkomt, het eenige en laatste werk van beteekenis over ‘Lautphysiologie’, dat aan Treitel bekend is? Dit in verband met de nog al gekke opmerking op het midden van blz. 19: ‘Auch ich kann den Laut [de Duitsche sch] nicht für zusammengesetzt halten, wie es Brücke thut’. - En welke Meyer is J.H. von Meyer op blz. 19, die - met een verkeerd verwijzingscijfer - in het ‘Litteraturverzeichnis’ wordt genoemd H.v. Meyer en wiens werk in 1879 moet zijn verschenen? In Sievers' Grundzüge der Phonetik3 wordt vermoedelijk met G.H.v. Meyer dezelfde schrijver bedoeld, terwijl daar bij zijn werk het jaartal 1880 staat opgegeven. Hierbij meen ik het te kunnen laten, om aan te duiden, dat ik Treitels ‘Grundriss der Sprachstörungen’ geenszins met onverdeeld genoegen heb gelezen. Een onderwijzer, die nog voor examens zit, zal zeker niet licht literatuur over spraakgebreken ter hand nemen; te veel andere lectuur en studie is voor hem van meer belang. Maar, zonder nu de kennis der ziekelijke afwijkingen in de individueele spraak tot een zaak van het grootste gewicht en het dringendste belang te willen opblazen, dat een gevestigd onderwijzer ten minste wàt van dit onderwerp weet, is zeker niet te verwerpen, al zou het maar alleen daarvoor zijn, dat hij een leerling niet verkeerd beoordeelt, die bij voortduring allerlei vreemdigheden in 't spreken (of schrijven, want ook hierover handelt Treitel op verschillende plaatsen, ten laatste nog in een afzonderlijk hoofdstuk) mocht vertoonen. Om den belangstellenden ‘Nicht-Arzte’ eenige kennis van de spraakgebreken te verschaffen, kan een beknopt werkje als een ‘Grundriss der Sprachstörungen’ bijzonder dienstig zijn. Daarom is het wel jammer, dat Treitels ‘Grundriss’ hier en daar onduidelijk en niet zelden onnauwkeurig is, soms zelfs leelijke fouten bevat, zoodat het maar al te dikwijls den indruk geeft van slordig bewerkt te zijn. Ik kan het dan ook niet aanbevelen aan hem, die nog niet vast op zijn beenen staat, want, mij dunkt, hij zou wel eens een enkele keer over de ‘steenen des aanstoots’ kunnen vallen. En wie niet meer van de been is te brengen, nu, die kan de door Treitel gedane of door hem aangehaalde waarnemingen van anderen en deze of gene algemeene beschouwing over of verklaring van spraakgebreken misschien belangrijk genoeg vinden, om zich de lezing van den ‘Grundriss’ niet te beklagen, al schonk ze hem dan ook geen ‘ungemischte Freude’.
Zw. J.G.T. | |
Steilschrift. Handleiding voor Schoolen Zelfonderricht, door A.H. Gerhard. - Amsterdam, S.L. van Looy en H. Gerlings. - f 0.50.De nieuwe beweging op het gebied van 't schrijfonderwijs is een onderdeel van de algemene: een breken met de konventsie. Jaren en jaren hebben tal van onderwijzers zich vergeefs uitgesloofd de welbekende voorschriften bij het schrijven in acht te nemen en toe te passen, zonder dat ze aan de uitvoerbaarheid ervan durfden twijfelen. Ze geloofden liever aan eigen onmacht. De heer Gerhard is bij ons te lande één van de eersten, zo niet de eerste geweest, die er in een reeks artiekelen op gewezen heeft, dat tal van gebreken, in de school ontstaan, een gevolg van het schuinschrift zijn. Al vroeger ook is door hem aangetoond, dat steilschrift veel kwaad kan voorkomen. De invoering hiervan is dus een eis des tijds. 't Aantal voorstanders van 't steilschrift te vermeerderen is het doel van bovengenoemde brozjure en daaraan beantwoord die m.i. volkomen. Vooraf gaan enige behartigenswaardige opmerkingen over schrift in 't al- | |
[pagina 311]
| |
gemeen. Dan komen we aan de pargraaf over steilschrift en schuinschrift, waarin duidelijk wordt uiteengezet, wat men onder het eerste te verstaan heeft. En dat was hoog nodig: in een krantenartiekel had al iemand, die voor een bestrijder van steilschrift wilde doorgaan, het tengevolge van begripsverwarring verdedigd! Waar de schrijver uiteenzet, dat de houding bij het schuinschrift slecht moet wezen voor wervelkolom, borstkas en ogen, en de vóordélen van het steilschrift opsomt, geeft hij weinig nieuws. Dat kan ook niet anders. Veel wat we echter hier en daar verspreid vinden, is hier in een kort bestek niet samengevoegd maar tot een geheel verwerkt. We stuiten niet telkens op brokstukken, die uit 't Duits vertaald zijn, ook niet op statistiese gegevens, die in een boekje van deze omvang in de verste verte niet volledig kunnen zijn en daarom niet de minste waarde hebben. Eén draad loopt door het gehele werkje, dat geschreven is in een eenvoudige, voor ieder bevattelijke stijl. Een afzonderlijke pargraaf is gewijd aan de weerlegging van de argumenten van tegenstanders. Op kalme toon worden ze bestreden, en waar op geheel ondergeschikte punten de praktijk nog geen uitspraak gedaan heeft of geen afdoende bewijzen kunnen gegeven worden, is de toon ook niet apodikties. Veronderstellend, dat de tegenstander gelijk heeft, vraagt de schrijver of we daarom de veel grotere voordelen moeten opofferen. De handleiding kan bij iedere kursus gebruikt worden. Alleen het slot heeft meer in 't bijzonder betrekking op ‘Gerhard's steilschrift-methode’, die geen navolging is van de een of andere Duitse. Verscheidene goede afbeeldingen, bewerkt naar fotografieën, verduidelijken de tekst. Gerhard's steilschriftpen is een gewone met stompe punt.
Zwol, 31-8-94. G.R. | |
J. Kooistra, Zedelijke Opvoeding. - Wolters, Groningen, 1894. - f 1.25.Ik heb in tijën niet zo'n aardig boekje over opvoeding gelezen als dit. 't Is een eenvoudig boekje - goed voor de onderwijzer en naar 't me lijkt, even goed voor elk ander die eens wat over opvoeding lezen wil. Zo zonder ‘geleerdigheid’. Geen formuletjes, of al dat moois dat men op examens b.v. over ‘Pedagogie’! kan horen oplepelen. En wat ik vooral waardeer, 't is met opgewektheid geschreven, ‘opgewektheid is de moeder van alle deugden’. Mogelik is dat wat alté! Maar de opgewektste onderwijzer krijgt de beste resultaten - mits die niet vermoeit: drukte is geen opgewektheid. Maar dit is prettige opgewektheid. Dit boekje is met een warmte - ik schreef haast: met liefde - geschreven, die meetrekt. Dan is in alles de ‘direkte methode’, ‘uit eigen ogen kijken’, vrij konsekwent.Ga naar voetnoot1) Ook in taal, zelfs in ons nederlands! gelukkig, dat wordt tijd;Ga naar voetnoot2) geregeld komt 't achteraan! En 't moest wezen waar alles zich om groepeerde! Is niet ‘de taal gants het volk’?! - Of is dit bij die dit zeggen, ook al een ‘frase’? - In lang kreeg ik geen aanbevelenswaardiger boekje voor 't grote publiek over opvoeding onder ogen. B.H. | |
Jos. Wright, A Primer of the Gotic language with Grammar, notes und Glossary. - Oxford, Clarendon Press, 1892. - Kl. 8o.In 139 blz. geeft Wright een vrij komplete Grammar; in 60 fijn gedrukte bladzijën voldoende lectuur, waaraan hij laat voorafgaan de nodige literatuur, om zich dieper intewerken; terwijl 19 bladz. praktiese aantékeningen volgen, ook naar de Grammar verwijzend; dan 29 bladz. glossary, en een Bijlage over de eigennamen. 't Geheel is op z'n engels: prakties! Voor wie goties wil léren is 't een aantebevelen boekje. Geen die M.O. in Nederlandse Taal en Letterkunde haalde, of hij moest dit minstens hebben doorgewerkt. Ook voor d'onderwijzer, die wat aan goties wil doen, is 't een goeie inleiding; | |
[pagina 312]
| |
mits hij begint met de tekst en de grammar (§ 142 sqq.) om goties te léren verstaan; en b.v. de historiese Fonétiek (chapt. II-VII, VIII-X) vooreerst maar voor later bewaart, als hij meer van 't germaans weet. Ik vind 't min of meer vreemd dat de ‘specimens’ naar de tekst van Heyne, en niet naar Uppström en Bernhardt zijn afgedrukt.Ga naar voetnoot1) B.H. |
|