Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Huygens Voorhout 8.De moeielijkheid dezer plaats zit in de onzekerheid, waarin we verkeeren omtrent de beteekenis, welke H. aan het woord tegenwoordicheyt heeft toegekend. Ik zie echter geen kans om eruit te halen, wat de vrager er in wil leggen. Tegenwoordig kan beteekenen aanwezig; doch niet nabij zijnd; noch minder van nabij gezien. Laten we eens zien, of parallelplaatsen misschien eenig licht kunnen geven. In de Stedenstemmen zegt H. van 's Gravesande sprekend, dat vroeger de residentie der Graven was, gelijk den Haag in lateren tijd: Soo is de tyd die staet,
En Nu (het tegenwoordige) is nu verby, en Zijn en is maer vlieten,
Herdenkens achterom het stadighste genieten;
Stelt Was en Is by een, wat scheelt den Haegh en ick?
Een' tegenwoordigheit, gcen thiende van een snick.
Een tegenwoordigheit kan hier niets anders beteekenen dan: een vluchtig oogenblik; het wordt door den dichter gelijk gesteld met het nu en het zijn, en daarvan zegt hij: En nu is nu (oogenblikkelijk) voorbij, en zijn en is maer vlieten.
Wanneer nu een tegenwoordigheit gelijk is aan een vluchtig oogenblik, dan kunnen wij tegenwoordigheit in het algemeen, zonder lidwoord van onbepaaldheid, ook gelijkstellen met oogenblikkelijkheid, d.i. kortstondigheid of onbestendigheid. Passen wij dit toe op de twee laatste verzen der bovenbedoelde passage Hei! wats al de werelts glimpen
Min als tegenwoordicheyt?
dan zouden wij krijgen: Hei! wat is al de wereldsche glans minder dan kortstondigheid of onbestendigheid? En dit zou omgezet luiden: Al de glans der wereld is niets minder dan kortstondigheid. Dan is minder echter verkeerd gebruikt en zou door meer moeten vervangen worden. Deze verklaring kan derhalve onmogelijk juist zijn. Slaan we nu ook eens de Zedeprinten, Een wijs Hovelingh, op. Daar lezen wij vs. 31 vlgg.: 't Verdrijven van den tijd is verre van sijn poogen,
Hy volght den oogenblik soo verr hij hem kan oogen,
En wilde Flus waer Nu, en Nu noch eens soo taey,
En Wesen van een Ael verandert in een Maey,
| |
[pagina 304]
| |
Nu Nu soo vluchtigh is en Flus soo flucks te voren,
En Wesen schier gelyck geboren en verloren,
Soo leeft hij tweemael eens, enz.
Hier zegt Huygens, dat het Nu of het Wesen (zijn), dus het tegenwoordige vluchtig is, snel voorbij gaat, maar dat het toch tegenover flus (het verledene) het zijnde, het bestaande voorstelt. Dit blijkt uit: en Nu noch eens soo taey.Ga naar voetnoot1) Vatten wij tegenwoordigheyt in onze passage aldus op, dan krijgen wij: ‘Hei! wat is al de wereldsche glans minder dan het wezen of zijn (het bestaande)’; of omgezet: ‘al de glans der wereld is niets minder dan zijnd, bestaand’; m.a.w. al de glans der wereld is kortstondig (of onbestendig). De verklaring van Verwijs, al is zij misschien wat beknopt, is derhalve in allen deele juist. De comparatief minder blijft dan behouden. Bij deze opheldering heb ik geen gewicht gehecht aan het verschil van interpunctie in de onderscheidene edities. Otia (1625) heeft achter tegenwoordigheyt een Vraagteeken; Ledige Uren (1644) een punt-comma; Korenbloemen (1658 en 1672) een uitroepteeken. Juist deze verandering in de latere drukken en het inleidende Hei! bewijzen, dat wij hier met een uitroep - geen vraag - te doen hebben. De beteekenis, aan dezen zin door Verwijs gegeven, past uitnemend in den samenhang, mits men hem neme voor wat hij is, nl. een tusschenzin, die Huygens' reflexie bevat, als hij ziet, hoe gauw de schoone zomerdagen voorbij zijn. ‘Och,’ zucht hij, ‘wat is alle wereldsch schoon toch vergankelijk!’ De regels in strofe 2, die telkens paarsgewijze met Daermet beginnen, sluiten dan hoogst natuurlijk en regelmatig aan bij vs. 5 en 6:
Daermet gaen de daghjens strijcken
Die men langer hoopt als heyt.
H.J. Eymael. | |
Naschrift.Daar het betoog van Dr. Eymael mij niet volkomen overtuigt, zij het mij vergund er een paar regeltjes aan toe te voegen. Dr. E. stelt tegenwoordigheid = het bestaande, min (minder) = korter. De wereldse glans is dan ‘korter dan het bestaande’, kortstondig, onbestendig. Mijns inziens betekent min (minder) hier niet korter, maar minder in kwaliteit (vgl. ‘dit goed is niets minder als dat andere’). De bewuste regels luiden: Daer met gaen de daeghjens crimpen
Die men langher hoopt als heyt
Hey! wat's al des werelts glimpen
Min als tegenwoordicheyt.
| |
[pagina 305]
| |
Ik zie nu verband tussen het hopen en des werelts glimpen en ook tussen het hebben en de tegenwoordigheid. Dat het hopen op iets prettigs gerekend kan worden tot des werelts glimpen is dunkt mij nochal verklaarbaar. Wij krijgen dan: ‘De zomerdagen gaan voorbij, die dagen waar men langer op hoopt dan dat men ze heeft. (En dat is jammer, want) o, wat is de glans, de schijn (het hopen) toch minder dan de werkelijkheid, dan het bestaande.’ En tans beslisse de lezer. R.A.K. |
|