Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vlamingen en de Nederlandsche taal.Het Genootschap van Leeraren aan Nederlandsche Gymnasien hield op 16 Juli 1893 zijn jaarlijksche vergadering te Tiel. Door den heer Th. Nolen, leeraar aan het gymnasium te Rotterdam, werd aldaar over de op die vergadering te behandelen spellingquaestie een praeadvies uitgebracht, waarin o.a. gezegd werd: ‘Na hetgeen in den laatsten tijd door dr. J.W. Muller e.a. van de Vlaamsch-Brabantsche afkomst onzer schrijftaal is gezegd,..... is het dan ook geen wonder dat deGa naar voetnoot1) Vlamingen zich hevig verzetten tegen de poging om de schrijftaal uitsluitend Hollandsch te maken.’ Of er nu omtrent dergelijke oppositie in Noord-Nederland meer geschreven is geworden, weet ik niet; toch heb ik persoonlijk kunnen constateeren dat deze verklaring van den heer Nolen ingang heeft gevonden bij het lezend publiek, en wel onder dezen vorm: ‘De Vlamingen willen met de vereenvoudiging der spelling niet mee’. Hierin vind ik aanleiding om over de verhouding van 't Vlaamsch en 't Hollandsch Nederlandsch te gaan schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Het is een feit, dat de beide Nederlanden elkander zeer weinig kennen; en, terwijl ik liefst zwijg van de treurige onwetendheid van de Vlamingen omtrent Nederland en de levenswijze zijner bewonersGa naar voetnoot2), wil ik enkele bijzonderheden aanhalen, waaruit blijkt hoe weinig de Noord-Nederlander met de Zuid-Nederlandsche toestanden vertrouwd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Noord-Nederlander stelt zich graag België voor eenvoudig als een Fransch land; en zoodra hij de grens over is, komt hij voor den dag met Fransch.Ga naar voetnoot1) Nog onlangs zei me een Hollander dat hij zich op een reisje naar Antwerpen voorgenomen had geen woord Fransch te spreken. Tot zijn voldoening, doch tevens tot zijn verwondering, had hij zich overal kunnen doen verstaan met Nederlandsch! - Een ander spreekt van ‘Belgisch’, bedoelende het Nederlandsch dat men daar ginder over de grens gebruikt. Enkele dingen uit Vlaanderen zijn wel in 't noorden bekend geraakt, om aldaar de Vlamingen zekere reputatie te geven. Vooreerst hun katholicisme. Dat kon niet anders. Zelfs werd het wantrouwen van den protestant tegen den katholiek bij den Noord-Nederlander een oorzaak van onverschilligheid tegenover de ‘Vlaamsche Beweging’. Dan het eigenaardig taalparticularisme, dat sommigen voorstaan, en dat treurig berucht is geworden door het Congres van 1884 te Brugge. En - van alles, wat in Vlaanderen gedaan wordt om de banden die de Vlamingen aan den Nederlandschen stam hechten nauwer toe te halen, weet men veelal niets. Tot voor weinige jaren was het Willems-Fonds, het Vlaamsche Nut van 't Algemeen, met zijn 3000 leden - voor een tiental jaren zelfs 4000 - in Nederland zoo goed als onbekend. Even weinig is Het Volksbelang er doorgedrongen, het Gentsche weekblad dat wel mag gelden als het officiëel orgaan der Flaminganten en welks 28 jaargangen voor het doel en de geschiedenis van de Vlaamsche Beweging het volledigste, ja het eenige document vormen. Zonderling mag het intusschen heeten, zooals meer dan één Vlaming het heeft kunnen ondervinden, dat het thans verdwenen Brusselsch weekblad Flandria meer dan eenige andere Vlaamsche uitgave van dien aard in Nederland verspreid is geraakt. Is Flandria destijds beter geëxploiteerd geworden? Heeft men daarentegen - zooals 't meer gebeurt met Vlaamsche geschriften - aan de overige weekbladen niet de noodige publiciteit gegeven - een feit waarover wel eens op de Congressen geklaagd werd, ook wat betreft de uitgaven van het Willems-Fonds? Een andere reden voor dit betrekkelijk succes van Flandria schijnt wel niet te kunnen bestaan. Zeker is het nu, dat Flandria al een zeer bekrompen voorstelling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den taalstrijd in Vlaanderen moest geven, vooral wanneer men weet, dat dit blad slechts de tolk was eener coterie, en door geen ernstig man in Vlaanderen ooit ernstig is opgenomen geworden. Uit zulke bronnen heeft de Noord-Nederlander doorgaans zijne kennis geput omtrent de Vlaamsche toestanden. Geen wonder dan ook, dat de dwalingen die in het noorden omtrent het zuiden omloopen, talrijk zijn. Naar de rubriek der ondoordachte oordeelen, steunende op ongenoegzame bekendheid, dient dan ook verwezen gemelde uitspraak van den heer Nolen: ‘De Vlamingen verzetten zich hevig tegen de poging om de schrijftaal uitsluitend Hollandsch te maken.’ Waarlijk, de heer Nolen maakt het zich al te gemakkelijk om argumenten voor zijne stelling te vinden. Over de Vlamingen heeft hij gauw den staf gebroken. Wij willen evenwel de toestanden in Vlaanderen van wat naderbij beschouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.De zoogenaamde spellingquaestie is voorwaar geen twist over hier en daar een letter meer of minder. Ontdaan van alle bijquaesties, is het doel eigenlijk een veel ruimer aanwending van de beschaafde spreektaal. In de laatste jaren is men er zich in Nederland meer en meer op gaan toeleggen om te schrijven zooals een beschaafde sprak; men werd natuurlijker; men weerde meer en meer de stijfheid uit den stijl. Men zal mij, als Vlaming die eenigszins in Nederland heeft verkeerd, wel toelaten mijn waarnemingen daaromtrent met enkele woorden uiteen te zetten. Dat er in Nederland wezenlijk twee talen bestaan, een spreeken een schrijftaal, is een feit dat thans bij de meesten tot klaarheid is gekomen. De school heeft ons allen geleerd dat men steeds moet trachten ‘mooi’ te schrijven. De gewone woorden, waarmede men anders zijn gedachte zou uitdrukken, houdt men over 't algemeen bij het schrijven voor niet ‘deftig’, niet ‘mijnheer-achtig’ genoeg om dienst te kunnen doen: men zegt van daag en schrijft heden, men gebruikt maar in 't gewoon gesprek en slechts op het papier. Zoo haalt men ook bij dezelfde gelegenheid een heelen boel woorden en vormen als uit de rommelkamer, en de eenvoudigste gedachte meent men aldus in een ‘deftig’ pak te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten steken. Dat bestudeerde is schrijftaal, dat ongedwongen natuurlijke, spreektaal. Zij bestaan dus. Hoezeer het verschil tusschen beide ook niet met een enkel woord te omschrijven is, toch vat al wie leest en schrijft onmiddellijk wat bedoeld wordt met beschaafde spreektaal. Een Limburger, een Zeeuw, een Fries spreekt wel, zelfs met beschaafde lui - doch behoorende tot zijn gewest - dialect. Dialect is dus ook spreektaal. Doch beschaafde spreektaal is het niet. Tegenover een vreemdeling, met iemand uit een andere provincie, zal geen beschaafde Fries, geen beschaafde Limburger, zijn dialect aanwenden. In zulke omstandigheden nemen allen, d.i. alle beschaafde lui, in Nederland hun toevlucht tot taalvormen die overal - in goed gezelschap - gangbaar zijn, en toch verschillen van de aangeboren locale vormen. Dat is beschaafde spreektaal. Het bestaan van die beschaafde spreektaal wordt nog betwist in Nederland, doch kan niet geloochend worden. Dadelijk zullen wij zien, hoe het komt dat een zoo tastbaar feit nog tegensprekers vindt. In alle talen vertoont zich het verschijnsel, dat éen dialect - met een meer of minder groote inwerking der overige - zich wegens historische omstandigheden heeft weten te verheffen tot gemeenschappelijke taal. Het staatkundig overwicht der provincies Noord- en Zuid-Holland, of zoo men wil, der steden Amsterdam en 's Gravenhage in de 17e en 18e eeuw, heeft tevens de hegemonie gevestigd van het Hollandsch dialect, dat aldus beschaafde spreektaal geworden is. De schrijftaal daarentegen bleef grootendeels getrouw aan het Vlaamsch en Zuid-Brabantsch taalgebruik. Reeds Vondel verheft het uitdrukkelijk als model, wanneer hij zegt in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunst (1650): ‘Onze spraek wort tegenwoordig in 's Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten en het Hof van hunnen Stedehouder en t' Amsterdam, de maghtigste Koopstadt der Weerelt, aller volmaeckst gesproken bij lieden van goede opvoedinge, indien men der hovelingen en pleiteren en kooplieden onduitsche termen uitsluite; want out Amsterdamsch is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck en niet onderscheidelijck genoegh’. Door den omgang met en het overwicht van de beschaafden is dat Hollandsch dialect, hoofdzakelijk in onzen tijd, als gemeenschapsmiddel onder beschaafden verspreid geraakt over al de Noord-Nederlandsche gewesten. Voor den gewonen man is de kennis dier taal gewoonlijk alleen door studie te verkrijgen. Een Limburger, een Fries, een Zeeuw, moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geijkte vormen aanleeren. Niet altijd is men op de uithoeken van het taalgebied in de gelegenheid ze rondom zich te hooren aanwenden; wel op school, doch in den familiekring niet altijd. In 't openbare leven evenmin, en de kennis, welke het volk in gemelde provincies van de beschaafde spreektaal bezit, vertoont dan ook zeer verschillende, even wel niet ver uiteenloopende trappenGa naar voetnoot1). Toch, als men op het platteland nog lui zal aantreffen welke niets dan hun dialect kennen, zoo zijn deze wel als uitzonderingen te beschouwen. De lezer verlieze niet uit het oog, dat tot nog toe slechts Noord-Nederland bedoeld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Men gevoelt dat men in de keus van beschaafde taalvormen zich richt naar een norm die voor de meeste gewesten van elders komt, naar die of die provincie, ja misschien naar de hoofdstad. In alle landen, waar litterair en intellectueel leven bestaat, geeft de hoofdstad voor tal van zaken den toon aan. Men houdt hierbij het oog geslagen op den beschaafden middelstand, die leest en schrijft, waaronder de politieke strijd plaats grijpt en zich het geestesleven openbaart: the upper ten thousands van het verstand. Zoodra zich aldus een zekere intellectueele hegemonie openbaart, hebben de overige gewesten feitelijk reeds iets van hun zelfstandigheid opgegeven. Dat kost; of althans schijnt een opoffering. Locale vormen en termen wijken voor vreemde, welke binnendringen en beginnen te gelden als algemeener. Dat gebeurt niet alleen met grammaticale feiten; ook met woorden en uitdrukkingen. Moet b.v. een Groninger volgens het toongevend gebruik leeren zoenen, en niet kussen, het laat zich begrijpen dat hij niet altijd voor de tyrannie van het gebruik gedwee den nek buigt. Het locale woord verdwijnt daarom niet altijd uit de taal, maar wordt soms geacht te zijn van minder allooi, of ondergaat een verlenging in de beteekenis. Doch, heeft onwilligheid in dit geval een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijn van grond, ongerijmd zou het genoemd worden indien de Limburger beweerde dat zijn ‘poenen’ algemeen was! Minder oppositie ontmoet de beschaafde spreektaal voor de grammaticale vormen die zij aan allen opdringt. De spreektaal verbuigt niet. Het huis mijns vaders kan slechts door een pedant - of komisch - gebruikt worden. De spreektaal omschrijft. - Wie zal het in 't hoofd krijgen te zeggen: eene moeder? niemand, of hij zou het een fout noemen ‘tegen het oor’. Tenzij men onnatuurlijk wil schijnen, zal men over het in den volzin minder gewichtige artikel heenglijden en zeggen: 'n moeder. - De spreektaal vermijdt zorgvuldig een conjunctief: Pas op dat ge niet vallet! ware eenvoudig onuitstaanbaar. - Zij heeft verder geen gevoel voor de geslachten bij levenlooze voorwerpen: de deur is open, doe hem dicht enz. Ziedaar eenige van haar eigenaardigheden. Hoe heeft men zich daartegenover te gedragen? Zal men met de spreektaal rekening houden, of voortgaan met een nederlandsch te schrijven dat geen nieuwnederlandsch meer is! Het opwerpen dezer vraag heeft aanleiding gegeven tot de beweging ten gunste van de wijziging der spelling, in schijn slechts een voorstel tot aansluiting bij de echte uitspraak, maar met de gewichtige quaestie als achtergrond van het verkiezen van de levende taalvormen in al hun waarheid in plaats van het verouderde en onware dat men tot nog toe geschreven heeft. Zal men natuurlijk gaan schrijven, of zal men blijven bij de stijf- en stroefheid, het schoolmeesterachtige der zoogenaamde boekentaal? De vóor- en tegenstanders der beweging hebben zich gegroepeerd: Den Hertog tegen Kollewijn. Onaannemelijk of heel goed doenlijk? Als een argument waarom de wijziging minder wenschelijk was, werd ook de ‘vijandigheid der Vlamingen’ tegenover die ‘verhollandsching der schrijftaal’ aangevoerd. De heer Nolen beriep zich, volgens een bericht uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22 Juni 1893, 1e Blad, A, op eenige beschouwingen verschenen in het Vlaamsch tijdschrift Biekorf (4e jaarg. nr. 4). Heel gelukkig dat een Vlaamsch blad hem, tot staving zijner eigen zienswijze, een nieuw argument aan de hand deed, heeft hij zich waarschijnlijk weinig bekommerd om den aard van die meedeeling. Het is daarom niet ongewichtig hier den tekst te geven, waarop de heer Nolen zijn uitspraak grondt. Ik kan het waarlijk niet helpen, zoo ik dit staaltje van ‘Vlaamsche’ idéeën moet introduceeren met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘Risum teneatis amici!’ doch het ware zonde ze niet in al hun eigenaardigheid onder het oog van den lezer te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe Spellinge.Den 6den in Slachtmaand laatst, heeft eerw. heer Jan Bols de Leden der Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde tegen de nieuwe spellinge gewaarschuwd die een Amsterdammer, Heer R.A. Kollewijn, voor onze tale zoekt te doen aanveerden. Als ge zet, zooals iedereen ‘eenige hooge boomen’, dan volgt ge de oude spellinge. Zet ge integendeel ‘enige hoge bomen’, dan zijt gij volgeling van de nieuwe, Kollewijnsche spellinge. Jan Bols en moet van de nieuwigheid, van die ‘taalkrenking in de spelling der woorden’ niet weten. Hij heeft immers, ten jare 1891, een boeksken gemaakt, daarin hij met negen grondige redens bewijst dat het verschil tusschen de scherp- en de zachtlange e en o, in de beschaafde uitsprake, dient gehandhaafd te blijven. Alle geleerden, mag men zeggen, in Nederland en in Belgenland, gaven den heere Jan Bols groot gelijk en waren van zijn gedacht. Geen wonder of houdt hij aan de oude, aan de algemeene spellinge, aangezien ze dat verschil van uitsprake in acht neemt en verbeeldt. Tot nu toe en vindt Heer Kollewijn's spellinge geenen bijval, noch in Nederland, noch in Belgenland. Maar wacht! 't Zijn redens genoeg om die nieuwe spellinge ‘enige hoge bomen’ overal te doen aanveerden. 't Is waar. 1) Zij verbeeldt eene slechte uitsprake die strijdig is met de afleidinge en de geschiedenisse der woorden; 2) Zij verbeeldt eene uitsprake die strijdig is met deze van geheel Vlaamsch Belgenland en met deze van verre 't meeste gedeelte van Nederland; 3) Zij doet een dierbaar overblijfsel der oude tale verdwijnen; 4) Zij verarmt onze tale van twee klanken ee en oo; 5) Zij verbeeldt eene uitsprake die al de taalkundigen afkeuren; 6) Zij doet de groote meerderheidGa naar voetnoot1) der dietschers buigen voor de groote minderheidGa naar voetnoot1); Doch 1) Zij verbeeldt de aangeboren uitsprake sommiger Hollanders; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) Zij verbeeldt de kunstmatige uitsprake sommiger leervrouwen in Belgenland; 3) Zij verbeeldt, voor het meeste deel der dietschers, eene teenemaal vreemde uitsprake, die bijgevolgeGa naar voetnoot1) schoone en deftige klinkt; 4) Zij bewijst en bevestigt het oppergezag van de gouwe Noord-Holland over al de andere dietsche gouwen van Nederland, van Belgenland en van Vrankrijk. Geen twijfel dus of de nieuwe spellinge moet er door! Eens dat Heer Kollewijn's ‘hoge bomen’ in 't Zuiden zoowel als in 't Noorden wortel geschoten hebben, dan schikt een tweede Noordhollander een ander taalbederf uit zijne streeksprake in de algemeene boektale te doen overgaan: ‘Alle dietse manne zulle de slot-n afbijte voor de woorde, omdat de Noordhollanders die -n gelieve af te bijte als ze prate.’ Na hem zal een derde wetgever afkondigen, overmits de hollandsche gouwsprake alle naamwoorden mannelijk maakt, dat voortaan alle naamwoorden van levenlooze zaken, van levende dieren en zelfs van menschen, in de beschaafde boek- en spreektale als mannelijk moeten gebezigd worden en dat iedereen het voorbeeld zal navolgen van het Workumsche nieuwsblad FrisoGa naar voetnoot2) hetwelk op den 19en in Nieuwjaarmaand 1892 drukte in dezer voegen: ‘Onzen hartelijken dank voor de belangstelling en deelneming, die wij mochten ondervinden tijdens ziekte en overlijden van onzen onvergetelijken Moeder en Behuwdmoeder.’ Andere nieuwe taalwetten zullen naderhand gemaakt worden. Elk zegge 't voort! In Schrikkelmaand, 't jaar 1893. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVDe Vlamingen, heeft de heer Nolen gezegd. Welke Vlamingen bedoelt hij? Deze vraag is stellig van aard hem in de war te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nauwkeurig geformuleerd geworden is de reden waarom men in Vlaanderen de voorgeslagen wijziging niet zon goedkeuren: de dingen nl. welke men in Holland uit de spelling wil doen verdwijnen omdat ze te loor zijn gegaan, zou de Vlaming nog behouden hebben. De twee punten waarop het meest gewicht wordt gelegd, zijn evenwel het geslacht en de dubbele e en o. ‘In het Vlaamsch’, heet het, ‘wordt dat alles nog onderscheiden.’ De Vlamingen, het Vlaamsch.... Die bepaalde lidwoorden hinderen me zeer. Ik weet nl. bij ervaring, dat wanneer in Nederland, zooals men trouwens gewoonlijk doet, van het Vlaamsch gesproken wordt, dat eenvoudig gebeurt omdat men er niets naders over weet. Het zal misschien menigen Noord-Nederlander zeer verwonderen, als ik hier kom verklaren, dat in ‘het’ Vlaamsch, van de Ooster- tot de Westergrens - en zoo groot hoeft men zelfs de afstanden niet te nemen - zulke ingrijpende onderlinge verschillen bestaan, dat Vlamingen uit verschillende provinciën elkaar niet meer verstaan. Ik zou - vóór jaren - een ambt aan het gymnasium te Hasselt in Limburg gaan aanvaarden en liep dus mijn nieuwe verblijfplaats af op zoek naar kamers. Ik had er nooit den voet gezet, en wist in dien tijd van het onderscheid der plaatselijke tongvallen nog geen woord, evenmin als nog heden vele lezende Vlamingen. Toen ik dus mijn Gentsch dialect aanwendde, moest ik al heel spoedig ondervinden, dat ik niet begrepen werd. Met beschaafder taalvormen ging het wat beter. Men vatte ten minste wat ik bedoelde, zonder evenwel in staat te zijn mij anders antwoord te geven dan in het plaatselijk dialect. Doch ook ik begreep slechts hier en daar een woord; de beteekenis van den volzin bleef mij ontsnappen. Het is mij later meer dan eens gebleken, dat anderen in dergelijke omstandigheden dezelfde ervaringen hadden moeten opdoen. Vooral Oost- en West-Vlamingen, wier oor minder gevormd was door practische taalstndie, hebben mij dikwijls bekend, den eersten keer dat zij met een Limburger in aanraking kwamen, geen woord begrepen te hebben. Men behoeft niet zoo ver te gaan. Een Gentenaar en een Bruggeling moeten met aandacht toeluisteren, zullen zij elkander verstaan. De Gentsche volkstaal staat nader tot die van Aalst, Brugge of Mechelen, dan tot die van Brngge, Oostende of leperen, maar nog zijn er, ook op zoo geringen afstand, termen en vormen die onbegrepen blijven. Natuurlijk mag bij deze proef niet tot maatstaf dienen iemand die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de taalstudie zijn vak maakt, of door reizen met de locale vormen min of meer vertrouwd is geraakt. Wanneer een taalgeleerde antwoordt dat hij b.v. met de Hasseltsche volkstaal, ook bij een eerste kennismaking, niet in verlegenheid is geweest, dan is het feit op zich zelf niet verwonderlijk Maar de maatstaf deugt niet. Wie eenigszins van de zaak op de hoogte is, zal die sterke onderlinge afwijkingen niet uit het oog verliezen, en geen algemeene benamingen gebruiken als ‘het’ Vlaamsch; men kan slechts spreken van ‘de Vlaamsche’, of beter nog, van ‘de Zuidnederlandsche dialecten.’ Vier groote onderverdeelingen kan men in de taal van Zuid-Nederland onderscheiden: West-Vlaamsch, Oost-Vlaamsch, Brabantsch en Limburgsch. Een enkel woord tot toelichting zal hier zeker niet misplaatst schijnen, doch ze uitvoerig karakteriseeren kan niet in ons bestek vallen. De hoofdtrekken reeds zullen volstaan om te doen uitschijnen, dat ze ver uit elkaar afwijken. In 't voorbijgaan zij er op gewezen, dat er tot nog toe weinig wetenschappelijks omtrent de Zuidnederlandsche dialecten bestaat. Het eenige van waarde omtrent de klankleer is de Spraakleer van het Westvlaamsch Dialect van J. Vercoullie.Ga naar voetnoot1) Aan het zamelen van den woordenschat is integendeel veel zorg besteed geworden.Ga naar voetnoot2) De vier genoemde dialecten vallen nagenoeg samen met de grenzen der provinciën. Slechts tusschen West- en Oost-Vlaamsch is de scheidingslijn met eenige nauwkeurigheid getrokken geworden, en wel door De Bo; voor het overige moet men zich met algemeenheden behelpen. Het Brabantsch dialect omvat de provincie Antwerpen en het Nederlandsch gedeelte der provincie Brabant. Het hoeft wel niet gezegd, dat in die vier hoofddialecten nog tal van onderverdeelingen zijn waar te nemen. De Bo en Vercoullie onderscheiden in het West-Vlaamsch het Brugsch, het Veurne-Ambachtsch en het dialect van Fransch-Vlaanderen. - In het Oost-Vlaamsch heeft men den tongval der stad Gent, het Zuid-Oostvlaamsch of den tongval der stad Oudenaarde, het Meetjeslandsch ten N.-Westen, en het Waaslandsch ten N.-Oosten van Gent. - Het Brabantsch vervalt in Antwerpsch, Kempisch, Brusselsch en Leuvensch. - Oostwaarts van Leuven begint het zoogenaamde Mich-Kwartier met het Limburgsch, dat weer begrijpt het West- en het Oost-Limburgsch. Het eerste heeft tot type | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den tongval der stad Hasselt; het tweede heet gemeenlijk Maaslandsch en vormt, zich uitstrekkende over Maastricht, den overgang tot het Duitsche taalgebied. Het West- en Oost-Vlaamsch wijken, op weinige bijzonderheden na, van het Nederlandsch slechts af in de klinkers; het Brabantsch, voornamelijk in de provincie Brabant, alsook het Limburgsch, vertoonen mede wijzigingen in de medeklinkers. De beide eerste behouden bij vele woorden, vooral vrouwelijke, de oude slot-e: de vrouwe, de brugge, de zeune (zoon), mijn herte; de beide laatste kennen slechts den geapocopeerden vorm: zon, brug... De zware e (voor r) is zuiver bewaard gebleven in Oost- en West-Vlaamsch: peerd (met è als in fr. père), steert; kort: herte. Ook in het Antwerpsch; in de provincie Brabant heeft de lange e voor r reeds een voorslag van consonantische i, met weglating der r: te Brussel heet het: pjièd, stièt; kort; met (merkt). Het Limburgsch behoudt de j en de r, en heeft voor de lange zware e een lange zuivere a; pjaard; ook wel voor de korte; gewjare (geworden); gjaard (hd. gerte). Het Limburgsch spreekt ich en mich (voor ik en mij) en bezit vocaalwijzigingen (umlaut) nagenoeg in dezelfde gevallen als het hoogduitsch: a) mv.: zak, zek; bouk, beik; broed, briër; b) 3. pers. sng. indic. pr.: komen, hi kimp; c) impf. conj.: ich wär; d) dimin.: zak, zäkske; e) in afleidingen: bäkker; f) compar.: groet (groot), grüter. D en t na liquidis vooral op 't einde in 't Brabantsch, ook midden in 't woord in het Limburgsch wordt dj of tch (met fr. j en ch): mondj (mond), boeltch (bult), geltch (geld); maondjag (maandag). W op 't einde wordt, in 't Brabantsch vooral, ook soms in het West-Vlaamsch f, in het midden der woorden v: nief (nieuw), vave (vouwen). In geen der Zuidnederlandsche dialecten, behalve in het Limburgsch, bestaat de h. De Limburger assimileert ook anders dan de Zuidnederlander der overige provinciën: het dorp luidt in Limburg, gelijk in Noord-Nederland hed dorp, elders het torp. Laat ons thans eens het vocaalstelsel bekijken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit alles, men zal het bekennen, spreekt niet veel eenvormigheid. Deze korte aanwijzingen - uitvoerigheid zou de gevolgtrekking slechts te scherper doen uitkomen - toonen genoegzaam dat het eenvoudig ongegrond is te spreken van het Vlaamsch, als ware hetgeen daar beneden den Moerdijk klinkt iets heel concreets, met nauwkeurige grenzen. Later zal er wel gelegenheid zijn, den oorsprong dezer dwaling na te gaan. Het is derhalve ook niet noodig, op deze in Nederland zeer algemeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeelde meening nog verder in te gaan. Wij willen liever eens onderzoeken, in hoeverre Zuid-Nederlandsche dialecten grond geven, om de zaken, welke men in Nederland uit de spelling over boord wil werpen, te behouden. Hoofdzakelijk zal dit onderzoek gericht zijn op de lange e's en o's, alsmede op het geslacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Met de quaestie der dubbele e en o zijn wij op een gebied waarop door de Vlamingen sedert langen tijd voor eigen haard - althans zóó heet het - is geschermd geworden. Onloochenbaar is het, - een blik op de hooger medegedeelde tabel van het Zuidnederlandsch vocaalstelsel is voldoende - dat de Zuid-Nederlanders nog verschil maken tusschen de zachte en scherpe e en o. Daarom ‘zou dat onderscheid in schrijfwijze en uitspraak behouden dienen te blijven’; dat is althans de gevolgtrekking van den verslaggever van het tijdschrift Biekorf, volgens een boekje, geschreven door BolsGa naar voetnoot1), en de heer Nolen maakt van dit conservatisme gebruik als argument tegen de voorstellen tot wijziging der spelling. Wij zullen den heer Bols niet volgen, daar waar hij zich laat medesleepen door zijn pathos, die op meer dan éene plaats op den voorgrond treedt, ook niet waar hij zijn gallophobie lucht geeft en op de Franschen de pijlen zijner ironie afschiet (p. 18). Nog minder zullen wij met hem twisten over het succes dat hij bij de luisterende schare verwacht van een naar zijn stelsel orthodox uitgesproken ee en oo (p. 28). Dan, zijn Zuidnederlandsch vuur sleept hem mede tot beoordeelingen, die in een discussie van dit soort minder op hun plaats zijn: wat niet strookt met zijn stelsel noemt de heer Bols ‘stijf’ (p. 5), ‘ingevoerd door modezucht en verwaaudheid’ (p. 8), ja erger ‘verwaand.’ Zulke argumenten maken de verdedigde zaak nooit beter. Van de beschaafde spreektaal zooals die in Noord-Nederland bestaat, - uit boeken kan men ze overigens niet leeren kennen - heeft de heer Bols blijkbaar geen voorstelling. Door geheel zijn werkje verwart hij ‘beschaafde spreektaal’ met ‘dialect.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gaarne wil ik hem toegeven, dat ook vele Noordnederlandsche volksdialecten het verschil tusschen e en ee, o en oo, komen bevestigen. Bijzonderheden daaromtrent vallen niet in mijn bestekGa naar voetnoot1). Hoewel nu de invloed der dialecten in vorige eeuwen oneindig sterker moest zijn dan in onzen tijd, toch constateert men al vroeg de neiging in de dialecten om dat verschil te laten glippen. Reeds in 1584 werd door een rederijkersgenootschap aanbevolen goed de o van de oo te onderscheiden. Deze onzekerheid wordt mede door den Zuidnederlander Kiliaen bevestigd.Ga naar voetnoot2) De tijd heeft het feit steeds meer geaccentuëerd, en zoo heeft het verschil op talrijke punten opgehouden te bestaan. Het is overigens bekend, dat de dialecten in Nederland overal aan 't verdwijnen zijn. Als men in Nederland de aandacht daarop heeft gevestigdGa naar voetnoot3), is het niet, om over het feit op zichzelf rouwtranen te storten, maar om te betreuren dat men voor het opteekenen van den localen woordenschat zoo weinig heeft verricht. De heer Bols overdrijft wel met voorliefde de verspreidheid van het dialect in Nederland (p. 5). Of de dialectische uitspraak wel zoo gaaf bleef, zou te onderzoeken zijn. In Groningen, in Leeuwarden heb ik met tal van personen gesproken, die verklaarden de volkstaal niet te kennen. In de beschaafde spreektaal, waarvan zij zich niet alleen tegenover mij maar ook onderling bedienden, was wèl locale invloed te ontdekken. Velen spraken fader, maar niemand, om op de quaestie weer te komen, zei bien, stien; en evenmin lieten ze van het dialect in hun uitspraak der zacht- en scherplange o iets doorschemeren.Ga naar voetnoot4) Doch zelfs de bewering van den heer Bols ‘dat het verschil algemeen zou zijn’, wil ik onaangevochten laten. Is het wenschelijk, op grond van de Zuidnederlandsche dialecten, dat het verschil in de schrijfwijze behouden blijve? Het West-Vlaamsch heeft vooreerst denzelfden klank voor de scherpe ee der schrijftaal en voor ei in sommige woorden (zie onze tabel, 10, a). Het Limburgsch spreekt duidelijk ie voor oorspronkelijke scherplange | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ee, maar gebruikt denzelfden klank voor plur. (met Umlaut van scherplange oo: boem (boom) maakt biem. Dan, binnen de grenzen van hetzelfde dialect, spreekt de Maaslander niet meer, gelijk zijn landgenoot te Hasselt bien, stien, maar gelijk zijn buur de Duitscher bein, stein. En wat richtsnoer zal men hebben, wanneer de volkstaal scherp spreekt en de ‘Woordenlijst’ zacht eischt, gelijk in wezel, gevel, nevel e.a.Ga naar voetnoot1) Voor de o moet de volkstaal nog erger in de war brengen. In het O.-Vl. laat zich wel de scherpe oo herkennen; minder evenwel de zachte, die op twee wijzen (6, a en b) wordt uitgesproken. Talrijk zijn verder de woorden, waarin het dialect eenvoudig op een dwaalspoor leidt. In overeenstemming met de volkstaal leerde men ons op de volksschool schrijven brooden maar boven; doch, in even goede overeenstemming met de volkstaal schreven wij ook booren, droogen, kooren, kroonen, matroozen, patroonen, komfooren, persoonen, Roome, roozen, smooren, spooken, stooren, troonen. Weer met het dialect maakten wij geen verschil tusschen horen en hooren; noch tusschen toonen en tonen. Zijn de bezwaren geringer in de overige dialecten? Geenszins. In W.-Vl. gelijkt de scherpe o zeer op de zachte in boven; in Fransch-Vlaanderen is zij zelfs geheel daarin overgegaan vóór g, k, p, f, l, m: dromen (Vercoullie). Dan, is de scherpe klank in vele gevallen nog hoorbaar - voor een eenigszins geoefend oor - in tal van afleidingen is de lange kort geworden: drogte, potje, enz. In het Brabantsch vinden wij de onregelmatigheden weer van het O.-Vl. Men spreekt b.v. persoeïn, droeïg. Terwijl Brabant woeïne spreekt, heeft Oost-Vlaanderen weune en Limburg zelfs wone, met zeer zuivere o. In 't Brabantsch nu, ook in 't Zuid-Oostvlaamsch, heeft de zachte o juist den oe-klank, welke in 't Limburgsch dienst doet voor de scherpe (z. 6, a en 7, d). Gaan we nu over tot het Limburgsch, zoo zal men, om de zachte o te herkennen, niet minder dan vier uitspraken der volkstaal o, eu, ee, oa [wone, beuve, kenink, schoatel (Maasl)] moeten in acht nemen. Verder, alsof de moeilijkheid nog niet groot genoeg was, komen er in 't Maaslandsch en in 't West-Limb. beide tal van onregelmatigheden bij als troen, kroen, roes (cf. O.-Vl.); of zelfs vreemde woorden die in 't Maasl. met scherpe oo gesproken worden: moede (mode), kantoer. Is het te verwonderen, dat de regelen die schijnen te kunnen gefor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muleerd worden voor schoolgebruik (!), zondigen door onbepaaldheid? B.v. voor zachte e: ‘daar waar men in 't Limb. een klank hoort, die slechts weinig of niets verschilt van dien der zuivere e in 't Nederlandsch’ (Duqué). Wie na een onderzoek van die talrijke bezwaren, welke nog toenemen als men tot de bijzonderheden afdaalt, blijft beweren dat de Zuidnederlandsche dialecten tot het aanleeren der spelling van e en o op school kunnen dienst doen, is zeker met blindheid geslagen. Zij kunnen integendeel niets dan verwarring stichten en de vergelijking met de volkstaal is - op dit punt althans - zonder voorbehoud als een gevaar af te keuren. Nog meer springt het onpractischeGa naar voetnoot1) van dit hulpmiddel in 't oog, wanneer zich het geval voordoet - gelijk het trouwens meestal ook werkelijk geschiedt - dat de school een gemengde bevolking heeft? Of wanneer de leeraar tot een ander dialect behoort dan zijn leerlingen? Uit persoonlijke ervaring kan ik verzekeren, dat de leeraar, door die omstandigheid in de onmogelijkheid geplaatst het dialect ‘ter hulp te roepen’, zich slechts over de uitkomsten in zijne klas te verheugen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Trots al die verscheidenheid, trots al die bezwaren, wenschen enkelen in Zuid-Nederland dit verschil in de uitspraak te behouden. De Noordnederlander zet waarschijnlijk groote oogen op, en vraagt: Onder welken vorm? Hij herinnert zich wellicht de reden welke de Commissie tot Regeling der Spelling deed besluiten den oorsprong der beide e's en o's als grondbeginsel der spelling aan te nemen: want, zeide zijGa naar voetnoot2), ‘de ware uitspraak der e's en o's is niet op te maken uit de vroegere schrijfwijze, noch uit de uitspraak der hedendaagsche dialecten, omdat het blijkt dat het in beide aan volkomene overeenstemming ontbreekt.’ Anderen in Zuid-Nederland zijn den heer Bols op dezen weg lang voorgegaan. Het streven is ongeveer een halve eeuw oud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slaan wij de door Zuidnederlanders geschreven handboeken op, zoo komt men spoedig tot de volgende formule-type: ‘de zachtlange e luidt als in streek, beek; de scherplange e als in steen, leed; de zachtlange o als in zoon, groot, geboden, komen; de scherplange o als in droom, boot, stroomen, knoopen.’ Hoe of de bedoelde klanken luiden, wordt meestal niet nader aangewezen. Waarop zal men dan steunen, op de uitspraak der beschaafden in Noord-Nederland waar het verschil niet meer gehoord wordt, of op de Zuidnederlandsche dialecten waar alle begrip van eenvormigheid afwezig is? Ook de heer Bols blijft zijn lezers het antwoord schuldig. Daar hij - men mag het veronderstellen - niet hoopte proselieten te winnen in Noord-Nederland, heeft hij niet noodig geacht zijne zienswijze nader toe te lichten; zijn landgenooten wisten immers toch alle welke klanken hij bedoelt. Waar het uitspraak geldt, wordt in België steeds een werkje geraadpleegd, dat er voor toonaangeveud doorgaat, en zeker niet van verdienste ontbloot is. Het is de Uitspraakleer der Nederlandsche Taal, door K.L. Ternest, in leven onderwijzer te Wetteren bij Gent. (Uitgave van het Willems-Fonds. Gent, 1882, 3e uitg., 72 p.) ‘Bij het uitspreken der scherpe ee, heet het aldaar p. 8, laat men de twee e's eenigszins opvolgend hooren, doch zonder afbreking of tusschenpoozing, bijna steën, steënen, vreëzen, samenvloeiend en eengrepig uitgebracht’. Hij wijst tevens op de uitspraak ieë der dialecten, en noemt die ‘plat’. (P. 13): ‘De scherplange o komt, evenals de scherplange e, altijd verdubbeld voor, en als men ze uitspreekt, laat men ook de beide o's eenigszins opvolgend hooren; boom, brood, loopen luiden dus nagenoeg: boöm, broöd, loöpen, samenvloeiend en in ééne lettergreep uitgesproken.’ Dat mag men dus opvatten als het type dat als beschaafde uitspraak aanbevolen wordt in Zuid-Nederland. Hoe men daartoe kwam? Immers, op de Zuidnederlandsche dialecten steunt ze in 't geheel niet: deze spreken voor ee tamelijk algemeen: ieë, maar dat is immers ‘plat’; en voor oo: uë, of oeë, of oë, of zelfs andere afwijkingen. De ‘beschaafde uitspraak’ van Ternest is dus iets nieuws, iets dat niet bestaat in de natuur, iets kunstmatigs? De verklaring dat er verschil moet gehoord worden, vindt regelmatig een plaatsje in elke Nederlandsche spraakleer, gemaakt door een Vlaming, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is zelfs gewoonte geworden dat de een den ander, soms ook woordelijk, naschrijft.Ga naar voetnoot1) Het wordt maar al te spoedig duidelijk dat in deze quaestie het gezag erkend is geworden van een enkel persoon, die zijne zienswijze als een dogma door de school verspreid heeft. Dit streven heeft natuurlijk niet op het volk kunnen inwerken, doch niet zelden wordt in België zoo geleeraard, en de uitspraak door Ternest aangegeven geldt er voor de beschaafdeGa naar voetnoot2) uitspraak bij de meesten die meenen iets van Nederlandsch af te weten. Wilden wij de volgorde der onderscheidene spraakleeren, in België gedrukt, nagaan, wij zouden spoedig de bron dier opvatting ontdekken, indien niet reeds de eigenaardige klank, welken de scherpe o in die zoogenaamde ‘beschaafde’ uitspraak heeft, ons een vingerwijzing was in een Antwerpsche richting. En inderdaad, van Antwerpen is die zienswijze uitgegaan. Van Beers was het, de dichter, welke den knoop op die wijze doorhakte in zijn Nederduitsche SpraakleerGa naar voetnoot3). Tot voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiental jaren heeft zijne zienswijze in gansch het onderwijs van het Nederlandsch in België als wet gegolden. ‘Gelijk wij ze uitbrengen,’ zegt Van Beers uitdrukkelijk. Doch, het is twijfelachtig hoe men dit wij moet opvatten. Aan de dialecten, waaronder elk zonder schroom zijn eigen zal verstaan, heeft Van Beers wel niet gedacht. ‘Wij te Antwerpen’ heeft meer kans, waarbij misschien tevens een schaduw van pluralis majestatis zich op den onzekeren achtergrond komt afteekenen. Eclectisch ging Van Beers te werk, terwijl hij uit de ‘beschaafde Hollandsche spreektaal’ de zuivere o behield, en haar een onduidelijken vocalischen naslag gaf, de nauwelijks hoorbare e van den Antwerpschen tongval. Dit laatste spreekt boeëm, Van Beers maakte er boèm van, terwijl het echte dialect - in schijn - geweerd werd met de benaming ‘plat.’ Heel eigenaardig! In den grond steekt het dialect er nog in; zoozeer komt de o van oë de oorspronkelijke Antwerpsche oe nabij, dat zij in de practijk veelal in deze overgaat. Brengen wij de voorgeschreven uitspraak voor een onbevooroordeeld rechter, zoo blijkt het gansche streven eenvoudig te berusten op een bevoordeeling van het Antwerpsch dialect, waaraan Van Beers, door zijn populariteit als schrijver, een zeker gezag heeft weten te geven. Doch zelfs deze omstandigheid kan niets veranderen aan het dialectisch karakter van zulke uitspraak. Ongetwijfeld heeft Van Beers zich in de herleving van het Nederlandsch in België groote verdienste verworven, wegens de warme liefde die hij bij zijn onderwijs - hij doceerde Nederlandsch eerst te Lier aan de normaalschool voor onderwijzers, daarna aan het Athenaeum te Antwerpen - bij zijn leerlingen voor de moedertaal wist te wekken. Zijn dwalingen kunnen aan die verdienste niets afdoen. Het valt niet te loochenen dat hij zijn taal reeds kende, toen het getal dergenen die iets over hadden voor het Nederlandsch in België, nog uiterst gering was, toen zelfs het onderwijs van het Nederlandsch nog niet op het leerplan stond van het middelbaar onderwijs. Echter, die verdienste mag geen reden zijn, om dwalingen, onvermijdelijk in een tijd van dilettantisme, niet te erkennen, en - zonder gedachte aan blaam of verwijt - te willen verbeteren. Deze dwalingGa naar voetnoot1) - wij gelooven het gaarne - beging hij met de beste inzichten. Hij wilde, er valt niet aan te twijfelen, ‘door dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheid den klankenrijkdom onzer taal vermeerderen.’ Bij den toenmaligen stand der taalwetenschap kon men in België nog niet weten, dat niemand zoo maar zijn eigen zienswijze omtrent goed of kwaad in de taal door concrete scheppingen mag belichamen. Een taal is een levend organisme, dat zich ontwikkelt volgens vaste wetten, en zich niet gedwee richt naar den stok dien een angstvallig tuinier er nevens gelieft te plaatsen. Zulke begrippen omtrent taalgeschiedenis en taalontwikkeling behoorden niet tot den tijd van Van Beers, en geen wonder dat hij er geen rekening mee heeft gehouden. Van Beers beging de fout, waartegen later door Te Winkel gewaarschuwd werd bij de regeling der spelling: ‘Welke stad of landstreek, vraagt deze laatste zeer te recht, zou aan de overige bewoners van Nederland hare verkeerdheden willen opdringen? Of omgekeerd die van andere willen overnemen? Neemt men echter den oorsprong der e's en o's als grondslag aan, dan behoeft er geen keus gedaan te worden, waardoor iemand zich verongelijkt kan rekenen. Men is dan billijk jegens allen, ook jegens de velen, die geen onderscheid in de uitspraak meer maken, en die de onderscheiding der zachte en scherpe e's en o's als een last beschouwen.’ Maar dit is juist de verkeerde taalbeschouwing. Waar men in de algemeene taal tusschen e en ee, o en oo geen verschil maakt, mag niemand die opdringen op grond van de dialecten! En aan zijn landgenooten vooreerst schiep Van Beers een nieuwen last. Voor de Oostvlamingen b.v. en voor de meeste Zuidnederlanders die niet tot Antwerpen behooren, is die zoogenaamde ‘beschaafde uitspraak’ even vreemd als die van.... den Grooten Turk. De norm moet niet gezocht worden in iets geheel kunstmatigs, iets louter conventioneels, maar in den stand der taal zooals zij zich op gansch natuurlijken weg ontwikkeld heeft bij de beschaafde klassen, daar waar het intellectuëele leven de hegemonie heeft gevestigd. Het dilettantisme waarvan de theorie van Van Beers getuigt, gaat intusschen te ver als de heer Bols (p. 17) den regel formuleert: Spreek verschillend uit wat gij verschillend schrijft. Eilieve, heer Bols, pas dat eens toe op het Fransch en het Engelsch! En, als men spellingfouten schrijft? Dat is wel het meest ouderwetsche dilettantisme dat men noemen kan! Dat is zuiver: taal op papier is de taal; men moet 't verschil allereerst kúnnen zien. Pastoor Bols is goed op de hoogte van de tegenwoordige taalwetenschap! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Redenen, waarom het verschil zou dienen behouden te blijven, ontdekt de heer Bols genoeg. Ze zijn van hetzelfde allooi als de even vermelde regel. Tal van verouderde begrippen ter zijde latende, willen wij nog bij een enkel zijner argumenten stilstaan. In het verslag der Regelings-Commissie werd er reeds op gewezen dat de verschillende schrijfwijze van homoniemen tot de onderscheiding der beteekenis kon dienstig zijn: kolen en koolen, enz. Daarvan heeft zich nu de heer Bols met geestdrift meester gemaakt en een lijst van zulke homoniemen verzameld. Alleen om zich zelf genoegen te doen, en omdat zijn oor gestreeld wordt door die muziek van e's en ie's, o's en oe's, haalt hij er alles bij, wat hij maar eenigszins gelijkluidend kon maken.Ga naar voetnoot1) Om dat gevaar van dubbelzinnigheid een schijn van grond te geven, stelt hij het dialect op éen rang met de algemeene schrijftaalGa naar voetnoot2), rakelt hij oude in onbruik geraakte woorden op en ontziet hij zich niet woorden te smedenGa naar voetnoot3), of vormen te verzinnen die het nooit iemand in den geest kan komen aan te wenden.Ga naar voetnoot4) Een echte kast met rariteiten, voor het samenbrengen waarvan hij zijn geest op de folterbank heeft gesteld! Een parodie van de bezorgdheid door de Regelings-Commissie aan den dag gelegd. Er is veel gevaar, dat hij, die in de door den heer Bols bijgebrachte woorden een onderscheidingsteeken behoeft, ook van het overige van den volzin niet veel zal vatten, en een schrijver zeker veel genoegen aan zijn arbeid moet doen beleven!
Luik. Aug. Gittée. (Wordt vervolgd.) |
|