| |
| |
| |
Verscheidenheden.
In de Taalgids, II (1860) blz. 121, heeft de Hr. Van Kalken de aandacht gevestigd op eene weinig bekende beteekenis van het woord stoof. Deze luidt n.l.:
‘Een Stoof is de tronk of het worteleind van een boom, dat men in den grond laat zitten, om opnieuw loten te laten uitschieten, die, jong van de wilgen of knootstoven afgesneden, tot het maken van manden, en, grooter geworden, evenals van de esschen en eikenstoven voor hakhout en takkenbossen gebezigd worden. Dit woord komt, zoo ver mij bewust is, in geen woordenboek voor, dat wel bevreemding moet wekken, daar het onder de landlieden (in Noord-Holland vooral) zoo algemeen bekend en in huurkontrakten niet ongewoon is....
De stoven leveren belangrijke voordeelen aan de landgoederen op’....
De Hr. Van Kalken - en Oudemans is hem daarin gevolgd - wilde daarmede eene andere verklaring geven van de bekende regels uit de 1e strophe van Maerlant's Martijns:
Ic sie den valseen wel ontfaen,
Die de heren connen dwaen
Ende plucken van den stove; (I, vs. 7-9).
Dr. Verwijs meende de onderstreepte uitdrukking te moeten omschrijven met pluimstrijken; Van Kalken wilde er in zien ‘voordeel plukken.’
In hoeverre dit juist is, kunnen wij voor 't oogenblik dáár laten.
Opvallend is het echter, dat Dr. Eymael geen voordeel geplukt heeft van deze mededeeling van Van Kalken. Immers, in Huygens Hofwyck, 1023 vvlg., zou hem deze wetenschap uitstekend zijn te pas gekomen. Huygens beschrijft daar n.l. zijn ‘heylsamen Elsenrack’, en gaat, nadat al heel wat lof van de elzen is opgezongen, aldus voort:
Onsterffelicker lof verdienen noch uw' stoven;
Onsterffelicker penn dan dese maghse loven;
Myn' uytspraeck schiet te kort, wanneer ick overslae,
Wat winst is door verlies, wat voordeel is door scha.
d'Ondanckbaer Eickenstamm en laet sich maer eens houwen:
U kan ick hondertmael behouwen en behouwen:
Behouwen? dat's niet all, ghy levert goed voor quaed,
Ghy voed die u verdoet, ghy segent die u slaet,
En, die de vreughd wil sien van dickwils nieuwe telgen,
En neem' niet als de moeyt' van wreed zyn en verdelgen;
't Onthoofden geeft de winst; waer is dat noch gehoort?
Meer kinders dienen mij, hoe ick meer ouders moord.
| |
| |
Daarbij teekent Dr. Eymael aan:
‘vs. 1143 vlgg. uw stoven. B(ilderdijk) “Stoven voor haardbrand.” Ik neem het in letterlijken zin voor voetbanken, die uit elzenhout gemaakt zijn: 1o. wegens het meervoud stoven; 2o. omdat H(uygens) reeds boven van elzenbrandhout gesproken heeft, en uitdrukkelijk zegt, dat hij er niet meer van reppen wil.’
Nu is 't mij een raadsel, als hier ‘voetbanken’ bedoeld worden, hoe de Hr. Eymael die dingen ‘onthoofden’ wil, om er ‘winst’ van te halen. Kan men ‘winst’ verkrijgen van ‘voetbanken’, waarvan men iets ‘verliest’, ‘voordeel door scha’? Kunnen ‘voetbanken’ - toch zeker geen rentegevend meubilair, als een toonbank, b.v. - voeden, die ze verdoet? Kan men voetbanken honderd maal van hunne twijgen ontdoen (behouwen) en ze toch behouden? De Hr. Eymael heeft deze woordspeling begrepen, maar hoe hij haar heeft kunnen begrijpen en toch neerschrijven: ‘stoven = voetbanken’ - daar staat mijn verstand voor stil.
Natuurlijk zijn hier de tronken der elzen bedoeld. Zij groeien aan den waterkant en worden dicht bij den grond afgehouwen, zoodat zij elk jaar nieuw twijg leveren, voor manden, hoepels, enz. In Gelderland en Overijsel noemt men deze stoven, stobben.
Van Hofwijck gesproken, meen ik hier op nog een verkeerd uitgelegde plaats te moeten wijzen. (Voor andere, welke ik ook verkeerd uitgelegd acht, zoek ik nog nadere bewijzen.)
Huygens heeft in vs. 1240, vlgg. gesproken over hetgeen voorgevallen is in Engeland: Karel I onthoofd; Cromwell aan 't bestuur. Met die afschuwelijke dingen - ‘stancken’ - is Huygens het lang niet eens, en vervolgt:
1252.[regelnummer]
Wat hebben wy (Hollanders) met ernst den Hemel te bedancken,
Voort 't sachte spiegelen aen volckeren, diens quaed
Het onse schier, niet schier, maar verr te boven gaet!
De commentaar van den Heer Eymael op deze plaats luidt: ‘Het onse is hier onderwerp; aldus: wier misdrijven door de onze bijna, of liever, verre overtroffen worden. De woordschikking zou eigenlijk het tegenovergestelde doen vermoeden.’
't Komt mij dan ook voor, dat er juist het tegenovergestelde staat, van wat de Hr. Eymael er van maken wil. Als ons ‘kwaad,’ onze ‘misdrijven’ zooveel grooter zijn dan die der Engelschen, waarom moeten wij dan toch ‘den Hemel dancken’? Neen, wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht - omdat men altijd gewoon is, zich niet bij een beter, maar bij een nog slechter mensch te vergelijken; wij spiegelen ons aan de Engelschen, de ‘koningsmoorders.’ Niet het onse, maar quaed is onderwerp: dan is de zin logisch gedacht en in elkaar gezet.
| |
| |
De Heer Eymael heeft in zijn Huygens-Studiën eene m.i. zeer gelukkige verklaring gegeven van Costelick-Mal vs. 176 vlgg.:
‘Hcel Vlack-Italiën beslommert vrouw en man,
Ontlommert Wijn en Terw, ontbladert struyc en boomen
Om 't ydel altyt-nieuw van ons versierde zoomen:’
Hij past dit n.l. toe op de zijdewormen-cultuur in de Povlakte: ten nutte van die diertjes plant men moerbei-boomen, die van hunne bladeren beroofd (‘ontlommert’) worden, om den zijdewormen tot voedsel te strekken, zoodat wijnstok en tarwe geen schaduw meer hebben. Dit is zeer juist. De Heer Eymael heeft echter niet opgemerkt, dat daardoor de verklaring door Prof. Verdam van de volgende verzen gegeven, om zoo te zeggen in het water viel. Er is dus spraak van zijde; Huygens gaat voort:
179.[regelnummer]
[Verfoeyich cleedt nochtans, sints eene die het sleet
Naer d'hoogste levens-vrencht het leechste sterven leet.]
Prof. Verdam, niet aan zijdewormen-cultuur, maar aan vlasakkers denkende, verklaart, dat dit slaat op ‘den ryken man in het Evangelie, die volgens Luc. 16 ‘gecleet was met purper ende seer fyn lynwaet, levende alle dage vrolick ende prachtigh.’
Doch er is geen sprake van vlas, ook niet van lijnwaad, maar van zijde; dus niet van den rijken man uit het evangelie, maar van eene andere, die in zijde gekleed ging. Wie was dat? Prof. Verdam doet moeite, dat eene voor een man goed te praten. 't Komt mij voor, dat wij hier de kwestie kunnen oplossen door de vraag: waarheen zweefden Huygens gedachten na 't verlaten van de Povlakte? 't Volgende vers antwoordt: Engeland.
Waarschijnlijk is dus in vs. 179-180 niemand anders bedoeld dan Maria Stuart, wier ellendig uiteinde (1587) in den tijd toen Huygens te Londen vertoefde, (1622) en 't Costelick-Mal schreef, nog niet vergeten was. Daarmee is eene geheel op zijn plaats.
In Huygens ‘Voorhout’ vs. 121 vlgg.
Sal de Vinder niet bekennen
Van de tweede Bliksem-slach (Berthold Schwarz, zoogen. uitvinder van het buskruit)
Die Vulcaen van uyt syn dennen
teekent Prof. Verdam bij dennen aan: ‘Op de Aetna. De witte dennen of mastboomen “wassen geerne op de hooge berghen.... oock op de berghen van Italie.” Zie Dodonaeus, Cruydt-boeck, 1353.’
Ik ben 't daarmee niet eens. Vulcanus heeft in den Aetna zijn smidse; daar
| |
| |
worden de bliksems gesmeed. Komt hìj er uit, dan komt hij uit den krater. Huygens, die geen woord schreef zonder reden, plant geen dennen, waar ze niet zijn en moeielijk kunnen zijn. En ik lees in Strabo, VI, over den Aetna: ‘De bovenste gedeelten van den berg zijn kaal en met asch, in den winter met sneeuw bedekt; de onderste met bosschen en aanplantingen van verschillende soort. De toppen van den berg schijnen door 't onderaardsche vuur vaak te veranderen; soms breekt het uit één, vaak ook uit meerdere openingen naar buiten; het werpt vuurbeken uit, vaak ook vlammen en rook, soms ook gloeiende massa's. Door deze beroeringen veranderen noodzakelijkerwijs ook de onderaardsche gangen, en soms vindt men meerdere openingen aan de oppervlakte. Zij, die het laatst den Aetna bestegen, hebben mij verteld, dat zij daar boven een platean aangetroffen hadden, van ongeveer twintig stadiën omvang, omgeven door een muur van asch; zoodat zij, die verder wilden gaan, er moesten afspringen. In het midden zagen zij een heuvel van aschgrauwe kleur, en daarboven een rookzuil van ongeveer tweehonderd voet hoogte,’.... enz.
Den is hier waarschijnlijk = Mnl. dan, kuil, spelonk, hol, Hd. Tanne, Eng. den (nog altijd in gebruik), dat bij Kiliaen nog voorkomt in den zin van antrum, caverna (denne).
De beteekenis van het Mnl. woord dan, reeds door Huydecoper vrij juist bepaald (Stoke II, 71-73, 568) wordt in het Mnl. Wdb. omschreven als ‘wouddal, eene weinig bezochte, door bosch omringde plaats, welke zoowel geschikt is voor nachtverblijf als om vandaar uit een vijand te verschalken.’ D.w.z. een dan is eigenlijk een door dicht geboomte en kreupelhout verborgen kuil, van grooteren of kleineren omvang, zooals men er zoovele in de heuvelachtige streken van ons land aantreft. In het Mnl. komt het woord veelvuldig voor; b.v. Stoke VII, 902: ‘Ghelijc of si uut enen dan waren comen onversien.’ Meermalen kan men het uitstekend vertalen met hinderlaag. Het had ook de beteekenis van schuilhoek, hol, en leger of nest van wilde dieren. Dezelfde beteekenissen vereenigt volgens Skeat, Bosworth e.a., ook het Engelsche den, As. denn in zich. Daarnaast stonden de ME. vorm dene, As. denu = dal, vallei. Bij Schiller & Lübben, Mnd. Wtb. VI (Nachtrag) vindt men als beteekenis van denne, danne, opgegeven: Vertiefung, Höhlung, Lagerstätte. ‘De (die Thiere) quamen al up enen dach, dar he (der Löwe) an sinen denne lach.’ (Gerh. v.M. 55. 8.) Ter zelfder plaatse wordt 't hol van den vos danne genoemd. In Mecklenb. wordt denn gebruikt voor de slaapplaats der varkens. Een Swîndenn is een inzinking, kuil in den korenvoorraad. Mnd. is ook, den langslaper toe te roepen: ‘Ligst du noch in de denne?’ ‘Was dennest du?’ (Manzel 25. 59.) Ook voor kuil, klein dal, komt het voor: ‘in der dene bei Hardegsen,
Wenzen’, u.s.w. Het Mhd. gebruikte tan in dezelfde gevallen als het Mnl. dan (zie Müller & Zarncke). Volgens Kluge is de voorgeschiedenis van deze woordfamilie, waartoe natuurlijk ook den (boom) behoort, onzeker.
Terwijl in Duitschland Tanne, in Engeland den bewaard bleven, schijnt het
| |
| |
ten onzent al spoedig te zijn vergeten, misschien wel doordat het aanleiding gaf tot verwarring. Toch is 't opmerkelijk, dat Kiliaen denne opgeeft zonder bijvoeging van vetus, of iets van dien aard. In de beteekenis van zoutzolder komt het in Zuid-Nederl. nog voor. Als scheepsterm beteekent het dek, verdek.
De Mnl. vorm is waarschijnlijk bewaard gebleven in het spreekwoord:
‘Een hond is stout op zyn eigen dam,’
waarnaast al zeer vroeg voorkomt: ‘Die hont is stolt voor zyn eyghen hol.’
Men begreep blijkbaar 't woord dan voor legerplaats, nest, niet meer, en ging het in lateren tijd vervangen door nest, hol, erf, of werf. (Zie Harrebomée, III, 152. Van Dale vermeldt hetzelfde spreekwoord van den haan.
Nog een bewijs, dat Huygens geen woord schreef zonder reden, is te vinden in 't Cluyswerck, vs. 338, waar H. van de Hollandsche drinkebroers zegt:
‘all wat denckbaer is, spijt Switzer en spijt Gelder.’
Ook hier is Eymaels opvatting de ware, n.l.: ‘zij drinken op al wat denkbaar is, zoo goed als de beste Zwitser en Gelderschman, die ook spoedig een voorwendsel tot drinken gevonden hebben.’ Maar met Prof. Verdam vindt hij de uitdrukking niet daghelder. Als men nu den roep kent, die in dien tijd van de Zwitsers uitging, dan ziet men 1o. dat E. opvatting juist, 2o. dat de plaats wel daghelder is, en niet in 't minst gewrongen. Ziehier:
Quevedo (Spaensche Droomen, 1e druk, 1641, blz. 125) zegt van de Spanjaarden:
‘Want als zy op een andermans Buydel teeren, veranderen zy van matigheydt in eten, ende nemen haer Portie wel drie-dubbelt: Soo dat de beste suypers uyt Switserlandt, haer, nu tegenwoordigh, van 't vreeten, suypen en swelghen, niets en souden konnen leeren.’
Een enkele plaats beteekent echter niet veel. Daarom zocht ik een tweede:
In ‘Bacchus op zyn' troon’ uitgeg. Leiden 1715 (Vert. van Sallengre, l'Eloge de l'yvresse.) wordt aangehaald uit Dan. Eremita (p.m. 414) ‘die eene beschryving van dat land gedaan heeft:’ ‘Zy (de Zwitsers) houden ook in het drinken een zelve eenvoudigheid, doch niet zoo groote matigheid. In den Wyn bestaat al haar vermaak, al haar lust, en nergens zyn zy meer op verzot. Hierop komen zy te saamen, houden al haare byeenkomsten, handelen van haare zaaken, en doen alles onder den Wyn af. Dan brengen zy eenige dagen en nachten met drinken door, en de Dronkenschap strekt niemand tot schande. Als zy zat zyn, staen zy slegts van tafel op om,’ enz.
‘En 't sedert zyn de manieren van dat land niet veel verandert, dewyl zekere beschryving (Voyage de Rouvier, p. 89) onlangs van dat volk gedaan, ons verhaalt,
| |
| |
‘dat de Wyn het byzonder lokaas, en eene onweêrstaanbre aantrekkelijkheid voor de Zwitsers is, daar zy 't nooit tegen uithouden kunnen.’
Wat de bewoners van Gelderland betreft, ik weet niet of zij de eenigen waren, die ten onzent in een slechten naam stonden. Scaliger schreef reeds aan Douza:
In mediis habitamus aquis, quis credere possit,
Et tamen hic nullae, Dousa, bibuntur aquae.
In L. Guicciardyn's Belgium, d.i. Nederlandt, enz. Amst. 1648, leest men op blz. 29:
Zy (de Nederlanders) ‘Hebben daer en boven meestendeels groot misbruyc van te veel te drincken, rapende daerin grootelijck heur genoechte: ende drincken deshalven by dage en by nachte dicwils so veel, dat boven andere groote ongeschicktheyt, die daer uyt volght, hen sware schade geschiedt aen lyf, geest ende siele, ja verkorten sonder twyfel hier mede veel heur leven: want gelyc Propertius seght: Vino forma perit, vino corrumpitur aetas: dat is: de Wyn die de schoonheyt verdryft, maeekt ooc dat het leven niet beklijft. Dit bekennen ende belijden sy selve wel, ja lasteren ende berispen de dronckenschap: hoewel sy overmids de quade verwortelde gewoonte, hem daeraf niet en connen onthouden. Maer syn hier in eensdeels te ontschuldigen: Want de locht des lants is meestentyts vochtich ende melancolyck: soodat sy mogelyck gheen beter oft bequamer middel, oft ghereetschap en souden konnen ghevinden, om de hatelycke ende ongesonde swaermoedicheydt te verdrijven.’
Zie verder ook de mededeelingen van W. Temple over de Nederlanden, en 't bekende spreekwoord:
‘Het glas in de hand was het wapen van Gelderland.’
(Harrebomée, Spreekwoordenb. I, 223.)
K.O. Meinsma. |
|