Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Cats en de taal.Hoe kwam 't dat het volk hem las? - Hij had gegrepen in de volkstaal. Hij schreef gelijk hij gewoon was zich in het dagelijksch gesprek met lieden van den deftigen en beschaafden stand uit te drukken. Had hij geschreven in de boekentaal van zijnen tijd, of had hij zich zelven eene taal gevormd gelijk Hooft en Huigens, hij zou met al de weelderigheid zijns vernufts, met al de gemakkelijkheid in de uitdrukking, even weinig een volksdichter als zijne groote tijdgenooten geweest zijn. Indien iemand dus zegt, ‘waar is die volkstaal, van welke gij zooveel spreekt?’ zoo onderstelt deze vraag, dat zij ook al in de boeken moet schuilen, en dat zij daar niet zijnde nergens kan bestaan. Wilt gij weten, waar zij is? Zij is in u zelven. Raadpleeg, zoo gij anders een welopgevoed en beschaafd Nederlander zijt; raadpleeg uw eigen taalinstinct, en het zal u even weinig als vader Cats ooit verlegen laten, of op het dwaalspoor brengen. Men heeft van de kunsttaal van Hooft een woordenboek gemaakt, en zulks was noodig, juist omdat het eene kunsttaal was. De reden, dat aan Cats die eer niet te beurt viel, lag in den geheel natuurlijken toon en den zuiver Nederlandschen zegtrant, die tot den huidigen dag met eenige veranderingen voortleeft; maar juist daarom kan ieder, die zich de moeite getroost om een woordenboek op Cats te gevenGa naar voetnoot1) van 't geen men algemeen verstaat of niet verstaat, juist daarom kan hij verzekerd zijn, dat hij in rijkdom en zuiverheid van echt Nederlandsche phraseologie alle woordenboeken verre achter zich gelaten zal hebbenGa naar voetnoot1); ja, een nieuw algemeen Nederlandsch woordenboek zoude een hoogst gebrekkig werk zijn, indien het zulk een glossarium op Cats niet van den beginne tot het einde in zich had opgenomen. En wat zal ik minder zeggen van eenige brieven van Martha de Harde en anderen, die in den Willem Levend voorkomen? Ik herinner mij naauwelijks iets gelezen te hebben, hetwelk mij door de natuur en de zuiverheid van den Nederlandschen toon zoo getroffen heeft, en zoo bij voortduring treft, als deze onnavolgbare brieven. Alleen de geestige jufvrouw Wolff konde ze zoo scheppen uit de levende fonteinen van het Nederlandsche volksleven en de Nederlandsche volkstaal in den beschaafden stand.
Halbertsma, Aant. op Spieg. Hist. IV; Inleiding, 20-21. |
|