Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Een merkwaardig drietal.Onlangs werd in dit tijdschrift de beteekenis en de etymologie besproken van een drietal woorden, die èn voor de taalkunde èn voor de letterkunde van groot belang zijn, maar stellig van nog grooter gewicht voor de geschiedenis der zeden en der beschaving. Een gelukkig toeval brengt mij er toe, nog eens terug te komen op de beteekenis, etc. van de woorden koekoek, hoorndrager en hahnrey, waarvan de beide eerste tallooze malen in onze oude kluchten en schimpdichten voorkomen, terwijl ook het Duitsche synoniem hier niet geheel onbekend was. Juist toen n.l. over die woorden in T. en L. kwestie ontstond viel mij in handen: ‘Het tweede deel Petri Messiae, dat is Verscheiden Lessen (van) Antonie du Verdier, Heere van Vauprivas’Ga naar voetnoot1) Daar vond ik op bladzijde 329 en volgende een hoofdstuk, dat mij merkwaardig genoeg lijkt om het hier over te drukken.
Waerom dat men in Vranckrijck een man die een hoerachtighe vrouwe heeft Cocu (das is, koeckoeck), noemt, ende in Italien Becco (Boek). De nature ende eyghenschappen van den vogel Koeckoeck. Mitsyaders zijn veranderinge seer diepsinnightijck ende welsprekende in rijme beschreven.Ga naar voetnoot2) | |
Capittel VIII.Eenige geleerde mannenGa naar voetnoot3) hebben van ghevoelen geweest dat de Francoysen t'onrecht ende sonder reden koeckoeck genaemt hebben, de gene wiens vrouwen hoerachtigh zijn gheweest, ende de welcke toe lieten dat hun gebueren haer soo wel als hy selfs gebruyckte, t'welck (segghen sy) recht tegen des Koeckoecx nature strijdet die altijt zijn eyeren in anderer voghelen nesten leght.Ga naar voetnoot4) Daer men haer in 't teghendeel Leeuwerck ofte Groenvinck behoort | |
[pagina 178]
| |
te noemen, doordien de ionghen van andere vogelen opvoeden, te weten van den koeckoeck, meynende dat het hunne eyghen zijn, daer het nochtans ionge koeckoecxkens zijn, die van hun moeder daer in geleyt zijn, die haar eyeren dan verlaet, ende dan komt de Leeuwerck in zijn nest, broeyt de eyeren voorts uyt, ende voet de iongen op. Men seght daerenboven noch, dat het veel beter soude schicken, dat de ghene die ander mans vrouwen beslapen koeckoecken gheheeten werden, ghelijck als Plautus in zijn Comedie AsinariaGa naar voetnoot1) een overspeligh man koeckoeck noemt, om dies-wille dat hy uyt gehouwde vrouwen kinderen teelt, ende hare echte mannen voeden die op, meynende dattet hun eyghen kinderen zijn, waer in sy grootelicx bedroghen zijn, segghende den voornoemden Comedi-schrijver noch in den name van een vrouwe, welckers overspelighen man by andere vrouwen sliep, waer af sy haer wrake wilde nemen, segghende: Wat, de koeckoeck slaept noch: minnaer staet op, gaet thuys.) ende een weinigh daer na: Hy ruckt n koeckoeck met grijsen hoofde uit het hoerenkot.) Dit is de reden waerom eenighe Grammatici ghewilt hebben, dat het woordt Adulterium door een rechte ende eygene verklaringhe gheseyt wert quasi ad alterius thorum (!) Alle dese meyninghen zijn bemerckelick maer niet krachtigh genoegh om ons te overtuyghen, dat wy qalick spreken, wanneer wy eenen hoorendragher koeckoeck noemen, die den Italiaen met recht ende eygentlick Becco cornuto (dat is gehoornden Bock) noemt, ter oorsaken van de nature van dit stinckende dier, 'twelck nimmermeer vry van ialoersye en is. Om dieswille oock dat een hoerachtighe vrouwe, haren man hatende, een verdriet heeft, wanneer sy hem siet, ende baer dunckt dat hy altijt als eenen Bock stinckt, of hy schoon met MuscheljaetGa naar voetnoot2) ende andere welrieckende speceryen vervult was: aldaer in het teghendeel een kuyssche ende eerlicke vrouwe haren man altyt van lieflicken reuck vint, ia al stonck hy meer dan yemant ter werelt doet: de reden hier af is dese, om dat sy hem lief heeft, ende altijt wel by hem soude begeeren te wesen. Maer ick sal onse gewoonlicke wijse van spreken staende houden in 't ghene dat 't ghebruyck over veel eeuwen aenghenomen ende voor goet ghekent heeft, t'sy dat soodanighen name de dubbele JansGa naar voetnoot3) door Antiphrase toegheeygent is, of t'sy om de blooheyt des koeckoecx, t'welck sulck een vreesachtighen voghel is, dat hy alle andere voghelen vreest ende daervoor vervaert is, ende die hem ooc veriagen: waeromme d'Egyptenaers in hare Hieroglyphissche letteren een blood ende vervaert mensche daer | |
[pagina 179]
| |
door beteeckent hebben.Ga naar voetnoot1) Ende om deser oorsaken seght Joannis Petri Valeriano een seer verstandigh man, dat wij Koeckoeck noemen een man die onachtsaem is, ende die weynigh oft geen werck van zijn eere maeckt, toelatende datmen met zijn wijf overspel drijft, die plomp ende sonder herte is, ende hem laet slaen als den Koeckoeck, die soo lange van den Sperwer gheslagen ende gebeten wert, dat hy doot ter neder valt. Plinius seghtGa naar voetnoot2), dat alleen den Koeckoeck sterft door den middel der ghener die hy voorts ghebracht heeft. Hij verandert somtyts van stemme, ende begint sich in de Lenten te vertoonen, in de hontsdagen weder vertreckende. Hy en maeckt geenen nest om de felligheyt der voghelen t'ontvlieden, die zyn gheslacht geerne sonden willen nytroeyen, doordien hy by allegader in den haet is, ende daerom leght hy zijne eyeren altijt in andere nesten, voornamelick in die van Leenwercken ende Groenvincken. Hy maeckt den meesten tijt maer een ey t'seffens (t'welck gheen andere voghelen en doen, hoedanigh datse oock zijn) ende somtijts wel twee, maer dat ghebeurt seer selden. Den Voghel dan, in welckers nest den koeckoeck zijn ey gheleyt heeft, voet de vrucht dien hem niet toebehoort, ende den kleynen koeckoeck de spijse van d'andere ionghe voghelkens nemende, maeckt sich daermede vet; als hy nu schoon en glat is gheworden, wert hy van de moeder soo bemint, dat sy van haer eyghen ionghen gantsch gheen werck en maeckt, de welcke sy selfs als voor bastaerden houden om desen frayen Koeckoeck; haer in hem spieghelende ende seer verhenght zijnde, dat sy een soo hupschen ende edelen voghel voorts ghebracht hebben; ia sy laten hem toe dat hy in haer teghenwoordigheyt hun eyghen ionghen eet, ende sich daermede versadight. Ende nochtans tot een vergheldinghe van al dese weldaden, wanneer hy sich sterck ghenoegh ghevoelt, om te konnen vlieghen soo werpt hy hem op de Voghelkens die hem soo sorghvuldelick opghevoet hebben, ende eetse op. Om nu weder tot ons afgheweken propoost te komen, niet alleenlick deghene die ander mans vrouwen beslapen, maer oock de mannen van soodanighe vrouwen werden koeckoecken ghenaemt: in sulcker voeghen dat desen naem actijf ende passijf, ende alle beyde ghemeen zijnde: wy souden moghen segghen koeckoeckenden koeckoeck, ende ghekoeckoecten koeckoeck.Ga naar voetnoot3) Ende niet tegenstaende de teghen-strijdighe redenen, soo seggen wy nochtans wel, wanneer wij koeckoeck heeten een man die lijdet, of die ghedwonghen is te lijden, dat | |
[pagina 180]
| |
zijn vrouwe van een ander ghebruyckt wert: T'welck ick door een andere reden kan bewijsen, de welcke is, dat wanneer sodanigh eenen siet ofte ghewaer wert dat zyn wijf haer also verloopt sonder dat hy daer tegen eenigen raet kan vinden, soo dunckt hem dat hy sich ghenoegh over dat onghelijck wreeckt, haer van gelijcken doende, ende zyn avonture soeckende maeckt hy van andere mede Koeckoecken: indien zijn wijf hem hoornen settet, soo doet hy buytens huys weder van ghelycken. Aldus spelen sy (volgens t'gemeen spreeckwoort) leder om leder, slaet ghy my, ick sla u weder. Sodanigh is schier t'besluyt van een fabel eens borghers van Corinthen, die om sulcken ongeluck van de Goden in een koeckoeck verandert is gheworden. De ghene die het eerst gemaect heeft, is mijn Heere PasseratusGa naar voetnoot1) den Leser ende Professeur des Coninghs in de kennisse der goede letteren in de hooghe schole van Parijs, voorwaer seer schoon, ende aldaer by hem ghedicht ende kortelick beschreven, in een rijm gedicht, genaemt den Koeckoeck: t'welck om dies wille dattet weerdigh is van yeder gelesen te werden ende voor-henen noyt gedruckt zijnde, so sal ick het alhier verhalen’: In 't kort komt het niet onaardige verhaal hierop neer. Na een soort van voorafspraak deelt de dichter mede dat hij wil zingen ‘Van een die voortijts by de menschen heeft gheleeft
Maer nu een koeckoeck is, en pluymen kregen heeft:
Een vogel wijt vermaert, wiens wesen en waer onder
Jupiter schuylt met zijn blixem en fellen donder,Ga naar voetnoot2)
Om het bevreest ghemoet van zijne Juno weert
In Venus soeten strijt te maken onverveert.’
Een rijk burger van Corinthe huwde ‘toen zyn besten tyd gansch verstreken, zyn jengd verdord, zyn bloed verkoeld was’, eene jeugdige vrouw, en welhaast bemerkend, ‘dat hy zyn geschut en pylen had verschoten’, werd hij een ‘paep’ in plaats van een ‘man’, d.w.z. hij beproefde zijne wederhelft te vreden te stellen met zedepreêken voor hetgeen waarin hij te kort schoot. Zij echter bleek daarvan niet gediend, en weldra stak de ‘Ialoersy’ op in zijn hart, die ‘horens aen 't voorhooft (doch onsienlic) doet komen.’ Al spoedig begon zij te overleggen, hoe zij 't best uit de muyte (eigenlijk = kooi waarin de vogels ruien, mutare), uit ‘den karcker van haer dorren man moght komen’, en ging dus op een vroegen morgen met | |
[pagina 181]
| |
een jeugdig minnaar op de vlucht. In droefheid en wanhoop zoekt hij zijne wederhelft in velden en wegen, doch vindt haar nergens. De hemel heeft eindelijk medelijden met den radelooze, en verandert hem in een koekoek, zooals Picus indertijd veranderd werd in een specht (Ovid. Metam. XIV, 320 seq.). Ook in vogelgedaante kan hij niet nalaten zijne echtgenoote te zoeken.
Ter aanvulling van dit merkwaardige Hoofdstuk diene het volgende. Het woord koekoek, cuculus, wordt reeds door Plautus in zijn Asinaria gebruikt in den zin van echtbreker, overspeler (adulter, moechus), en gezien de bovengemelde mythe van Jupiter en Juno, is het niet onwaarschijnlijk, dat de beruchte vogelnaam bij de oude Grieken dezelfde beteekenis had.Ga naar voetnoot1) Opmerkenswaardig is, dat Juvenalis (Sat. VI, 275) den man, die eene ontrouwe gade heeft, bestempelt met den vogelnaam curruca (Fransche vertalers zeggen ‘fauvette’; Engelsche ‘hedge-sparrow’), wat du Verdier zou noemen ‘een Leeuwerck ofte Groenvinck’ - een dier kleine vogeltjes, die gewoonlijk de eer genieten, koekoekskinderen te mogen opvoeden.Ga naar voetnoot2) Uit het vulgair-Latijn zal het woord overgegaan zijn in de Romaansche talen, maar naar het schijnt van den beginne af meer in den zin van bedrogen echtgenoot, dan in dien van overspeler.Ga naar voetnoot3) Van oudsher is altijd het scheldwoord met den klanknabootsenden vogelnaam in verband gebracht.Ga naar voetnoot4) Jaen de Meung, de dichter van 't grootste deel van de ‘Roman de la Rose’, die ongeveer alle mannen als koekoeken beschouwde, blijkens zijn beruchte uitspraak over de vrouwen,Ga naar voetnoot5) gebruikte het woord koekoek (cous), en diens- | |
[pagina 182]
| |
volgens zouden wij het ook in het Mnl. moeten hebben, ingeval Heinric van Aken de plaats meer letterlijk hadde vertaald.Ga naar voetnoot1) Doch een ander woord voor ‘bedrogen echtgenoot’ heeft hij uit het Oud-Fra. overgenomen: (8613) ‘Ondancs hebs die vilain wihot, Die es so jaloes ende soe sot,’Ga naar voetnoot2)
Waarschijnlijk is 't slechts toeval, dat het Mnl. het woord koekoek = bedrogen echtgenoot niet bezit; de West-Europeesche talen, die 't niet reeds vroeger invoerden, deden dat stellig in den tijd van Clément Marot, Rabelais, Beroald de Verville, en Bonav. des Périers, bij wie het tallooze malen voorkomt.Ga naar voetnoot3) Al vroeg kwam het naar Engeland.Ga naar voetnoot4) De vogel heet daar cuck'oo, de bedrogen echtgenoot cuckold, dat gewoonlijk verklaard wordt als = cuckoo'd, d.w.z. iemand die gebruikt wordt: ‘As that ungentle gull the cuckow bird Useth the sparrow’ -
(Shakesp. 1 Henry IV, 5:1.)
om andermans kroost groot te brengen. | |
[pagina 183]
| |
Na het boven gezegde kan als zeker gelden, dat het woord koekoek geheel identisch is met het Fransche cocu, en dat de oorsprong van beide woorden in de roep van den bekenden vogel te zoeken is. Mij rest nu nog eenige voorbeelden uit onze literatuur bij te brengen, waaruit nog sterker dan uit de door den Hr. Eymael aangehaalde plaatsen, blijkt, dat het ook in het Nederlandsch zoowel actieve als passieve beteekenis kan hebben. Een zeer sprekend bewijs daarvoor vind ik in de bekende verzameling van Snel-, Punt- en Schimpdichten, onder den titel Apollo's Marsdrager, op Parnas (te Amsterdam) in den aanvang der achttiende eeuw verschenen.Ga naar voetnoot1) (I, blz. 73):
Oude schuld betaald.
Een Vrind die in zyn tyd een koekkoek was, 'k wil zeggen,
Die 't Ey gewend was in een anders nest te leggen,
Had in zyn ouderdom een Jonge Vrou getrouwt:
Waarom hy nu zyn hooft zelfs zonder jeuken klouwt:
Want als 'er ymand komt die hem wat wil begekken,
Zoo zeid hy spaar die moeite, en neem met my geduld,
Ik ben rechtveerdig, en betaal myn oude schuld.
In hetzelfde werkje vindt men (II, blz. 87):
Oude en Nieuwe Koekkoek.
Wel vuylneus zey Catleyn, en sprak haar Dogter toe,
Gy toond zoo veel verstands, pas als een dolle Koe.
Gy zijt een maand getrouwt, en durft u straks beroemen,
En Tys uw nieuwe Man, alreeds een koekkoek noemen;
Uw Vader looft my vry, heeft die wanschapenheyt,
Wel twintig jaar gehad, en 'k heb 't hem noyt gezeyt.
Ook uit onze oude kluchtspelen wensch ik nog een paar voorbeelden bij te brengen; maar ik meen te kunnen verzekeren, dat het woord koekoek in den zin van overspeler vrij wat zeldzamer is, dan in dien van bedrogen echtgenoot. Vandaar misschien, dat het alleen in de laatste beteekenis nog leeft, nog meer in het Fransch dan in 't Nederlandsch. | |
[pagina 184]
| |
In de ‘klucht van de Schoester, of gelijke monniken, gelijke kappen’ (Dordrecht 1660) lokt de knecht van een jonker een' schoenlapper naar de herberg; onderwijl beiden zitten te pooien maakt de jonker zijn vreugde met Pikdraads vrouw; de schoenlapper ruikt echter lont, gaat naar huis, en daar hij den jonker niet recht aandurft, trekt hij diens kleeren aan ('t paar slaapt), en doet aan 's jonkers vrouw hetzelfde, zonder dat zij in de nachtelijke duisternis de persoonsverwisseling bemerkt. De jonker merkt, dat hij toch gefopt is en wil 't gebeurde gaarne voor zijne echtgenoote verborgen houden. Daarom zegt hij: Ik ga naar Jurjen dan, en bidt hem niet te klappen,
Want wy zijn monniken met twee gelijke kappen;
De koekkoek met sijn broêr, elk broet in 's anders nest.Ga naar voetnoot1)
Duidelijk is het echter in passieven zin genomen in de klucht van Jasper Lemmers ‘De jaloersche Lammert’ in 1680 vertoond op den Amst. Schouwburg.Ga naar voetnoot2) Ook in het Nederlandsch is dus, evenals in het Fransch, koekoek de naam, dien men vooral geeft aan den bedrogen echtgenoot, ‘den dubbelen Jan’, den ‘Jan Gat’, den ‘Jan Goetbloed’ oftewel den ‘Jan Hen’Ga naar voetnoot3) en - mag men oude schrijvers gelooven - dan gelukt het slechts aan zeer weinigen buiten dat ‘groote gild’ te blijven. Want:
‘Yder getrouwt Man is in gevaar van koekkoek te zijn. Den staat van koekkoek is als een natuurlijk erf-recht en aanhang des Huwelijks. De schaduw volgt van naturen niet zeekerder sijn ligchaam, als het koekkoekschap de gehuwde Mannen. En als je van iemand moogt hooren spreken dese drie woorden: hy is gehuwt: dan meugje wel wederom zeggen, zoo is hy dan, of hy is geweest, of hy zal zijn, of hy kan weesen, een koekkoek’
zegt Rabelais, die den duivel ‘Cocuage’ schiepGa naar voetnoot4) en het als monnik en geneesheer weten kon. | |
[pagina 185]
| |
Langen tijd na Voltaire heeft men aan diens verklaring vastgehouden, dat het woord hoorndrager (Fransch: cornu) en de uitdrukking ‘iemand horens opzetten’ (mettre, planter des cornes à qu), beide gezegd van den bedrogen echtgenoot, hun ontstaan dankten aan het reeds in de middeleeuwen door de vrouwen gedragen hoofdtooisel, de kornet.Ga naar voetnoot1) Wanneer men plaatsen als deze gelezen had: Dat wijf boven al scoenheyt begheert:
Dat moghedi merken, want si smeert
Haer aenschijn ende hare gedane,
Anders dan God maecte daer ane,
Ende maken hoerne twee
Ghelye enen stommen vee.Ga naar voetnoot2) (Jans Teestye, 2692.)
dan was die verklaring op 't eerste gezicht niet onaannemelijk. Maar terecht is er op gewezen, dat, wanneer de man de kornet op kreeg, dit hoogstens beteekenen kon, dat de vrouw ‘de broek aan had’ - en niets meer. Bovendien werd er terecht de aandacht op gevestigd, dat Artemidorus, een Grieksch schrijver uit de tweede eeuw na Chr., de uitdrukking reeds in denzelfden zin gebruikte. Het zou al zeer toevallig zijn, wanneer men in de middeleeuwen geheel opnieuw een uitdrukking had verzonnen, die reeds in het Grieksch bestond. Daarom zou ik liever aannemen, dat zij - ofschoon wij voor het Latijn geen bewijsplaatsen kunnen aanvoeren - is blijven bestaan, en door de Romaansche talen heen de Germaansche is binnengedrongen. Artemidorus' Oneirocritica heeft er misschien toe bijgedragen haar te behouden, want het is een feit, dat schrijvers, die nu bijna door niemand ingezien worden - zooals b.v. Macrobius, en waarschijnlijk ook Artemidorus - in de middeleeuwen de algemeene aandacht trokken. In den tijd der Renaissance werd hij druk gelezenGa naar voetnoot3). (Wordt vervolgd.) K.O. Meinsma. |
|