Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDen rooden haan laten kraaien.De species der hoendervogels is van het genus ‘vogels’ juist niet die, welke uit een letterkundig oogpunt beschouwd tot de meest belangrijke kunnen gerekend worden. Zonder twijfel spelen in de litteratuur enkele van de species der roof-, zang- en zwemvogels een voornamer rol. Toch willen we ons in dit opstelletje even met het hoen - de dierkunde bezigt nog dezen naam voor haan en hen (vgl. paard, rund voor hengst, merrie en stier, koe) - nader | |
[pagina 109]
| |
bezig houden en wel met den haan, die aan zijn gekraai dezen naam, welke ‘zinger’ beteekent wel te danken zal hebben.Ga naar voetnoot1) Laat ons nagaan in welke rollen de haan in de letterkunde al optreedt, a meer in 't algemeen, b meer speciaal als roode haan.Ga naar voetnoot2) a. Hij is 't symbool der waakzaamheid, waarmee nauw samenhangt, dat hij 't zinnebeeld is van den aanbrekenden dagGa naar voetnoot3) en als aankondiger van en waarschuwer voor onheil, weder en wind beschouwd wordt. Vandaar weerhaan en 't haantje van den toren, waarvan we 't volgende willen melden. Het plaatsen van een haan op een of ander verheven voorwerp - in den vroegsten tijd nog juist geen toren - is reeds zeer oud. Jacob Grimm in zijne Deutsche Mythologie (1835) bl. 386/7 wijst er op, dat de haan Vithofner, in 't Eddalied Fjolsvinsmol, strophe 18Ga naar voetnoot4), boven in Mimameithr, den boom van Mimi(r) d.i. den wereldesch zit om de wacht te houden met 't oog op den ondergang der wereld, de Ragna rok en waarlijk hij boezemt den boozen demonen om zijn waakzaamheid zorg in (zie beneden). Op torens vinden wij hem volgens Grimm ± in het jaar 1000 in Duitschland en ± 1200 in Frankrijk. b. Den rooden haan zien we in de wellicht niet heel bekende zegswijze ‘rood als een cynshaan.’ Zij dateert uit den ouden tijd, toen hoorigen aan hunne heeren hoenderen als schatting moesten opbrengenGa naar voetnoot5). Dit alleen volledigheidshalve. Doch de roode haan, die ons hier met 't oog op onze uitdrukking: ‘den rooden haan laten kraaien’ belang inboezemt, voert ons nog eens terug naar de Edda, die belangrijke verzameling van Oudijslandsche gedichten, die bijna onze eenige bron zijn voor de kennis der Germaansche mythologie. Wij noemden den haan Fjalarr uit de Volospo (d.i. de voorspelling der waarzegster) strophe 42, het is de ‘schoonroode haan, die in 't vogelwoud zong’, zooals 't daar heet. Een andere (strophe 43) een roetbruine ‘kraait onder in de aarde in de zalen van Hel’. Waarom kraaien ze? Om den ondergang der wereld, de lotgevallen der godenGa naar voetnoot6) of Ragna rok zooals de term in 't Oud-noorsch heet, den wereldbrand aan te kondigen. Groot is inderdaad de sprong, dien wij moeten doen om in dezen rooden | |
[pagina 110]
| |
haan, die den grooten wereldbrand aankondigt en daar 't teeken van is, omdat de booze demonen hem op hun verschijnen doen kraaien, en in den in onze uitdrukking gebezigden denzelfden te zien. De sprong schijnt zelfs gewaagd te zullen worden, wanneer wij voor 't feit staan, dat wij zoo weinig bewijsplaatsen hebben van onze expressie uit den ouderen tijd, want onze toevlucht voor spreekwoorden, Harrebomée (I, 267) laat ons al spoedig, zonder ons veel wijzer gemaakt te hebben, in den steek. Nu kan dat gemis aan bewijsplaatsen, het is waar, louter toeval zijn, omdat de uitdrukking nu noch ooit veel zal gebruikt zijn, doch feiten en nogmaals feiten zijn nu eenmaal voor een deugdelijk bewijs noodig. Doch de onovertroffen Jacob Grimm, de grootmeester der philologie, brengt eenige zoozeer gewenschte verlichting aan. Als hij in zijn boven aangehaald werk Deutsche Mythologie, bl. 340, aan 't hoofdstuk Feuer d.i. Vuur is gekomen, gaat hij, na bewezen te hebben, dat 't vuur evenals 't water in de oude tijden als een levend wezen werd voorgesteld, verder met te zeggen, dat 't volk dit element ('t vuur) met een van huis tot huis vliegenden haan vergelijkt in de uitdrukking: ik zal je een rooden haan op je dak zetten, dat 't dreigement van een brandstichter is. Dit uit den mond van Grimm zegt veel! Op bl. 385 haalt hij bewijsplaatsen van onze uitdrukking aan uit Hans Sachs, een duitsch dichter († 1576): den roten han aufs stadl setzen, d.i. den rooden haan op de schuur zetten, en uit 't Deensch: de roode haan kraait op 't dak, d.w.z. er is brand. Zie ook 't Mittelniederdeutsches Wörterbuch van Schiller und Lübben 2, 187. Blijkens het door Grimm meegedeelde is de uitdrukking niet alleen nederlandsch maar ook duitsch en deensch; nemen we daarbij uit de engelsche volkstaal: there's a cock = er is brand (Muret, Encyclopadisches Wörterb., I, 476) dan mag 't niet al te gewaagd heeten, dat we de uitdrukking voor ‘gemeen-germaansch’ houden, d.i. oorspronkelijk thuis behoorend in alle germaansche talen. Welnu, dan is 't gemis aan bewijsplaatsen uit 't nederlandsch, dat kleine onderdeel van de germaansche taalgemeenschap, zoo'n groot bezwaar niet. Trouwens wij gelooven, dat wanneer eens de aandacht op de uitdrukking gevestigd isGa naar voetnoot1), in de schatkamers van ‘Belegstellen’ onzer be- | |
[pagina 111]
| |
lezen taalgeleerden wel 't een en ander is te vinden, dat ons hier te pas komt, en dat de hier gegeven, niet gezochte, ja door Grimm's aanwijzingen zeer waarschijnlijke verklaring bevestigt.
Warfum. G.A. Nauta. |
|