Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[Allerlei]Men dwaalt, wanneer men eenvoud van onverschillig welke conceptie voor een bewijs van hoogeren ouderdom houdt. In den beginne heerschte integendeel de meest ingewikkelde complexiteit.Ga naar voetnoot1) De taalvormen van primitieve, door ons vaak voor barbaren gehouden volksstammen doen ons verstomd staan door een rijkdom en ingewikkeldheid, waarvan de waarneming en aanleering ons oudbeschaafden tot wanhoop en beschaming pleegt te brengen. Hetzelfde geldt van hun rechtsinstellingen, hetzelfde van hunne opvatting der hen omringende natuur, hetzelfde van hunne denkbeelden omtrent de hoogere wezens, aan wier bestuur ze alles toeschrijven wat zij zelven hetzij niet begrijpen, hetzij hopen en duchten. Dat alles, later gescheiden en onderling vijandig, behoorde bij elkander en doordrong elkander. Dat alles, geloof en weten, wetgeving en hygiene, kunst en zedeleer, vormde gezamenlijk den godsdienst. En de kennis daarvan werd door die leden der groote menschelijke familie, wier aanleg bijzonder godsdienstig geaard was, aan de onmiddellijke openbaring eener hoogere wijsheid toegeschreven, die in een heilig boek had medegedeeld al wat de aardbewoner omtrent het waarneembare en vooral omtrent het bovenzinnelijke kan en behoeft te weten. Benijdenswaardige toestand! Dr. H.J. Polak, Ernest Renan, Gids, Aug., blz. 290/91.
Het was (ongeveer in 1848) in Europa de bloeitijd van het intellectualisme. Onder den invloed der wonderen, door het menschelijk denkvermogen gevonden en gewrocht, had zich het dogma gevestigd der almacht van het verstand, en van zijn alles overheerschende beteekenis voor onze ontwikkeling. Te beschaven gold als het hoofddoel van alle menschelijke streven. Kennis zou niet slechts macht maar ook deugd baren. Het boek der natuur zou het evangelie der toekomst en de school de opvolgster der kerk worden. Men waande aan den ingang te staan eener nieuwe reeks van eeuwen, waarin des menschen geest uitsprak: er zij licht, en er was licht. Dit was eenzijdigheid, en wij hebben er ons weldra van losgemaakt. Losgemaakt, door eenzijdig in een ander uiterste te vervallen. Men gaat weder gelooven, en men dweept bovendien. De extase is in eere hersteld. Opnieuw zoeken de zielen in geheimzinnige verwantschap op te gaan in het onzinnelijke. Eéne zijde van het begraven gewaande romantisme is meer levend dan ooit verrezen. In plaats van langer om ons te zien wroeten we weer bij voorkeur in ons. In plaats der bevrijding van den mensch door de wetenschap gelooven wij thans aan zijne wedergeboorte door de kunst. In plaats der hersenen heerschen heden ten dage oppermachtig de zenuwen. Dr. H.J. Polak, Ernest Renan, Gids, Aug., blz. 297/98. |
|