Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Van den os op den ezel.Ga naar voetnoot1)Op bl. 265 van den vorigen jaargang van dit tijdschrift heb ik terloops de opmerking gemaakt, dat in de zegswijze ‘van den os op den ezel springen’ os geen verbastering zijn zou van het middelnederlandsche ors (paard), zooals men gewoonlijk aanneemt, en dat de geheele uitdrukking als eene navolging moet beschouwd worden van het lat. ab asinis ad boves transcendere, dat men aantreft in Plautus' Aulularia, vs. 232: hoc magnum 'st periculum me ab asinis ad boves transcendere. Thans ben ik van plan de geschiedenis dezer spreekwijze wat nader te bespreken en toe te lichten. De eerste, die voor zoover ik heb kunnen nagaan, getracht heeft dit te doen, was P.J. Harrebomée in De Jagers Archief voor Nederlandsche Taalkunde II, bl. 253. Hij wijst er op, dat in de oudste spreekwoordenverzamelingen, nl. bij Zegerus (± 1550), in Erasmus' Adagia (anno 1550), bij Sartorius (anno 1660), in Het Mergh van de Nederlandsche Spreekwoorden (anno 1644) en bij Tuinman (anno 1726) overal os en nergens ors(e) staat, en dat eerst in de Mengelingen van Mr. Z.H. Alewijn (anno 1772) de opmerking voorkomt, dat men eigenlijk moest lezen ‘van den orse op den ezel’, eene meening, die na hem ook verkondigd is door Lublink de Jonge en Sprenger van Eyk, en tot nu toe bijna algemeen voor de ware is gehouden. Ze wordt tenminste verdedigd in den Taalgids V, 176, bij Weiland en door Dr. J. te Winkel in zijne Grammatische Figuren, bl. 175: Volksetymologie heeft de r doen verdwijnen in de uitdrukking ‘van den os op den ezel komen’Ga naar voetnoot2) voor ‘van den ors op den ezel’, d.i. achteruitgaan, in slechter omstandigheden komen. Eerst toen ors, dat in 't mnl. het gewone woord voor strijdpaard was, in onbruik raakte, om verder alleen in den vorm ros te blijven voortleven, kon de begrijpelijke uitdrukking tot de vrij onzinnige, die men nu bezigt, verbasteren. Daar ridders te paard en geestelijken veelal op ezels reden, kan de uitdrukking oorspr. beteekend hebben: ‘van ridder monnik worden’, dus van stand of levenswijze veranderen. Tegenwoordig | |
[pagina 30]
| |
wijzigt zich de beteekenis meer en meer onder den invloed van de uitdrukking: ‘van den hak op den tak springen’. M.J. Koenen is ongeveer van dezelfde meening als Dr. J. te Winkel, blijkens zijne woorden in Woordverklaring, bl. 162: ‘Hij springt van den os op den ezel ontstond, toen de bet. van ors = strijdpaard (Eng. horse) niet meer werd gevoeld en men er een os van maakte. De verklaring is onzeker, al is het bekend, dat geestelijke heeren op muilezels reden en men dus licht onder het gesprek kon springen (= overgaan, gaan spreken) van het paard op den muilezel (!)’. De verklaring wordt hier onzeker genoemd, en terecht, daar nooit iemand in de middeleeuwsche geschriften ergens gelezen heeft ‘van den orse op den ezel’; zoolang men mij dit niet kan laten zien, acht ik met Vercoullie, in zijn Etym. Wdb., de afleiding van os uit ors(e) niet bewezen. De reden, waarom men in dit os eene verbastering heeft willen ontdekken, is hierin gelegen, dat men het belachelijk vond op een os te rijden en omdat bij Servilius (anno 1545) voorkomt: van het paert opten ezel, waarin we eene bijna letterlijke vertaling zien van het lat. ab equis ad asinos, dat men aan treft in Erasmus' Adagia I (editie 1670) blz. 161: Αφ᾽ ἵππων ἐπ᾽ ὄνους: id est, ab equis ad asinos. Ubi quis a studiis honestioribus ad parum honesta deflectit, veluti si quis e philosopho cantor, e theologo grammaticus, e mercatore caupo, ex oeconomo coquus, e fabro fieret histrio. Quadrabit item, ubi quis e conditione lautiore ad abiectiora devenerit. - Erasmus gebruikt deze lat. uitdrukking als vertaling van hetgeen bij Procopius, een byzantijnsch geschiedschrijver uit de 6de eeuw na Chr., wordt aangetroffen, blijkens hetgeen in de geciteerde uitgaaf aan het bovenstaande wordt toegevoegd: ‘Procopius sophista in epist. quapiam ἀφ᾽ ἵππων ἐπ᾽ ὄνους μεταϑεϑήκαμεν, id est juxta proverbium, ab equis ad asinos transivimus’. Eene woordelijke vertaling als die van Servilius is mij uit onze taal niet bekend, wèl uit verwante dialecten. Bij Grimm VII, 1680 lees ik: er setzt sich vom pferde auf den esel, en bij Wander, I, 857: Sich vom Ezel aufs Pferd setzen. In Minden hoort men: Hei kummet von 'n perd up 'n ezel (Taalgids V, 176 en vgl. Rudolf Eckart: Niederdeutsche Sprichwörter und volkstümliche Redensarten, bl. 405: Hei kümmet von 'n Perd up'n Êsel), terwijl nog in het Brem. Nieder-Sachs. Wörterb. III, 307 staat opgeteekend: Van dem Peerde up 'n Esel kamen. In onze taal is nooit anders bekend geweest dan ‘van den os op den ezel’ ter vertaling van het lat. ‘ab equis (equo) ad asinos’, dat we meermalen lezen in Erasmus' Colloquia familiaria et encomium moriae. Overal waar hier in het. Latijn deze uitdrukking staat, vinden we in de nederlandsche uitgave eqnus door os weergegeven. Ten bewijze de volgende plaatsenGa naar voetnoot1): Coll. I, 317: | |
[pagina 31]
| |
‘Nune tempus est, ut ab equis, quod aiunt, ad asinos descendat fabula; a regibus ad Antonium sacrificum Lovaniensem.’ 't Samenspreeckingen, bl. 110: Nu is 't so veer gekomen, dat de fabulen van den Os op den Ezel gekomen zijn, te weten van den koning op Antoninm den Prister te Leuven. - Coll. II, 17: ‘Sed interim ab asino, quod aiunt, delapsiGa naar voetnoot1), multum aberravimus ab instituto.’ ‘'t Samenspr. bl. 138: Maer ondertussen zijn wy van den Os op den Ezel gevallen, en zijn ver van ons propoost af gedoolt. - Coll. I, 248: ‘Plane ab equis, quod aiunt, ad asinos; ex heptatechno factus monotechnus faber.’ 't Samenspr. bl. 304: Gantselijk van den Os op den Ezel komende, als men seyt, ben ik uyt een Seven-konstenaer een konstich SmitGa naar voetnoot2) geworden. - Coll. I, 87: ‘Age, boni consulemus, quando tu non ab equo ad asinos, sed ab amicis ad amicissimos properas.’ 't Samenspr. bl. 494: Wel aen wy sallen 't in 't goede nemen, also gy niet van den Os op den Ezel raekt, maer van vrienden tot u allerbeste vrienden gaet. We hebben hier, zooals uit deze plaatsen blijkt, met eene in de 16e eeuw vrij gewone uitdrukking te doen. De woorden van Erasmus ut aiunt bewijzen het ten overvloede. Ik geloof dan ook thans, dat we in onze nederlandsche zegswijze geen navolging moeten zoeken van het bij Plautus voorkomende ‘ab asinis ad boves transeendere’ dat slechts éénmaal wordt aangetroffen en volstrekt geen staande uitdrukking is, doch dat we veeleer te danken hebben aan eene navolging (geen vertaling) van de bovenstaande, bij Erasmus voorkomende uitdrukking.Ga naar voetnoot3) Ook wat de beteekenis in den oudsten tijd betreft, klopt dit volkomen; immers in de 16e eeuw verstond men er onder achteruitgaan, van het goede tot het minder goede overgaan, zooals, behalve op de plaatsen uit de Colloquia, nog blijkt uit Marnix' Byencorf (editie 1644), bl. 161 v.: Daer na van de Aenbiddinge des geschapene Godes, valt hy wederom op de aenbiddinge der Figneren ende des Cruyces, dat is van den Os op den Ezel; en uit de Nederlandsche Geschiedzangen I, 336: Princelycke Nobels, eertijts hooghe gheacht,
Moctdy nu van den os op den ezel dalen,
Ende u hooghe spitse vallen in de gracht!
| |
[pagina 32]
| |
Opmerking verdient, dat op geen dezer plaatsen het werkwoord springen gebruikt wordt, wèl komen, raken, vallen en dalen; eerst in de 17e eeuw treffen we dat werkwoord in deze zegswijze aan. Zoo lezen we in Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste: Boven al let wel op de orde of den draet van uwe rede, en het vervolgh van zaecken: want zelfs geleerde bazen, die groot schijnen, zijn zomtijts wispelturigh, springen van den os op den ezel en mengen alle elementen onder een. - En bij Westerbaen, Gedichten (editie 1672), dl. I, bl. 490: Hy danst' en hy sprongh van den Os op den Ezel. Men ziet tevens, hoe de beteekenis der uitdrukking zich heeft gewijzigd; zij beduidt hier niet achteruitgaan, doch van den hak op den tak springen. Hoe is zij hieraan gekomen? Ik moet beginnen met de opmerking, dat men van eene wijziging der beteekenis hier eigenlijk niet kan spreken, daar deze ‘van den hak op den tak (springen)’, evenond is als die van ‘achteruitgaan, dalen.’ We vinden de eerste namelijk reeds in Roemer Visschers Brabbelingh (laatste gedicht van het Tepelwerck), editie 1669, bl. 183.Ga naar voetnoot1) Aldaar lezen we een soort gedicht, getiteld Van den Os op den Esel, dat eene samenrijging is van allerlei onderwerpen; zonder eenig verband gaat de dichter van het eene op het andere over, dat niets met elkander heeft uit te staan. We hebben hier, zooals Dr. Kalff reeds in zijne Letterkunde der 16e eeuw (dl. II, bl. 354 noot) heeft opgemerkt, te doen met eene zoogenaamde coq-à-l'âne, eene dichtsoort, welke in die dagen in Frankrijk zeer in zwang was en ook, behalve door R. Visscher, door Erasmus in zijne Colloquia II, 114 werd nagevolgd. Halma (anno 1781) geeft in zijn Woordenboek er de volgende verklaring van: coq-à-l'âne, discours hors de propos. Van den os op den ezel, eene buitensporige reden, waarin men van den eenen op den anderen springt. Bij Littré I, p. 801 vinden we vermeld: saillir du coq en l'asne; saulter du coq à l'asne, met eitaten uit de 16e eeuw (Clément Marot); oorsprong onbekend. De Nederlanders vertaalden deze uitdrukking op hun eigen wijze en veranderden den haan in een os. De Engelschen gingen anders te werk: zij behielden den haan, doch lieten den ezel plaats maken voor een stier: to tell cock-and-bull-stories. Waarom wij het zus en de Engelschen het zoo hebben vertaald, zal wel nooit iemand kunnen uitmaken; dat is ook onnoodig. Genoeg, te weten, dat wij het op die manier hebben gedaan. Of wie zal ons zeggen, waarom wij er voor waarschuwen om slapende honden wakker te maken, de Duitschers en de Engelschen een leeuw te wekken, en de Franschen een kat?Ga naar voetnoot2). We hebben derhalve in de 16e eeuw, den tijd waarin onze spreekwijze voor | |
[pagina 33]
| |
't eerst wordt aangetroffen, twee verschillende uitdrukkingen: ‘van den os op den ezel komen, vallen,Ga naar voetnoot1) raken, dalen, climmen’, als navolging van het lat. ab equis ad asinos descendere, delabi, properare, in de beteekenis van achteruitgaan, verminderen, ‘vom Pferd auf den Esel kommen’, zooals de Duitschers zeggen, en ‘van den os op den ezel springen’, eene navolging van het fransche saulter, saillir du coq en l'asne, in den zin van wispelturig zijn, van den hak op den tak springen. Welke de oudste is, valt niet te beslissen. De eerste uitdrukking is met hare beteekenis naar 't schijnt in de 18e eeuw reeds geheel verdwenen, de tweede is tegenwoordig de eenig gebruikelijke. Nu mag men beweren, dat het eene ‘onzinnige’ of eene ‘belachelijke’Ga naar voetnoot2) uitdrukking is, daar men niet op een os zit, doch men dient niet te vergeten, dat dit in vroeger tijd wèl plaats had, en thans in Brabant nog niet ongewoon is. De Jager voegt aan het opstel van Harrebomée, die er op wijst, dat de nederlandsche schilder Van Berghem, die in de XVIIde eenw leefde, in de meeste zijner compositiën, zoowel op schilderijen als etsen, beelden op ossen geplaatst heeft, ten overvloede in eene noot (p. 260) nog het volgende toe: ‘Ter bevestiging van de hiervoor verdedigde opvatting van het spreekw. hij springt van den os op den ezel, dient, dat op eene onder mij berustende plaatGa naar voetnoot3) van 't jaar 1577, en verscheidene vaderlandsche spreekwoorden in afbeeldingen voorstellende, bij de woorden: dese climt van den oss op den esell, een os en niet een paard voorkomt.’
Amsterdam, Januari '94. F.A. Stoett. |
|