Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Hulpwerkwoorden.De hulpwerkwoorden zijn nog al een struikelblok op de Examens. 't Is een onderwerp van weinig belang. Een examinandus kan er wel een vreeselijk échee op lijden, en evenwel een uitstekende taal-kop wezen. Op de Hoogere Burgerschool kan men er heelemaal buiten. En op de Lagere School? Men kon dat hoofdstukje gerust ook in Uw grammatica schrappen, lezers-onderwijzers. Maar het struikelblok zal niet uit den weg komen, dan met de opruiming van die hèèle barricade, - die ze ‘Spraakkunst’ noemen. Voorloopig zullen w'er ons voor die afschuwelijke hoofdakte van tijd tot tijd nog mee moeten bezig houden Nu, houd ik er geen verhàndeling over, - ik wil maar eens aanstippen, hoe men 't voor mekaar moet hebben, om (laat ik eens een prachtig en spiksplinternieuw beeld gebruiken), om ‘welbeslagen’ ‘op het gladde ijs van het examen’ te komen. Dit is de algemeen gangbare opvatting tegenwoordig (Terwey, Jacobs-Koenen, Kakebeen, Te Winkel e.a.): De werkwoorden hebben geen afzonderlijken vervoegingsvorm om den Voltooid Tegenwoordigen en den Voltooid Verleden Tijd en de Toekomende (hoeveel zijn het er?) Tijden uit te drukken. Daartoe moeten de werkwoorden hebben, zijn en zullen helpen. Voorbeelden: Ik heb geslagen; Ik ben gevallen (actief); Ik ben geslagen (passief); Ik zal spreken. Hebben, zijn en zullen noemt men: hulpwerkwoorden van Tijd. De werkwoorden hebben geen afzonderlijken vervoegingsvorm om het Passief Geslacht uit te drukken. Daartoe moet het werkwoord worden helpen. Voorbeeld: Ik word geslagen. Worden noemt men: hulpwerkwoord van Geslacht. De werkwoorden hebben niet voor àlle gevallen een afzonderlijken vervoegingsvorm om de Wijze uit te drukken. En waar die afzonderlijke vorm aanwèzig is, kan in vele gevallen de Wijze nog op een andere manier worden uitgedrukt. Ook hierbij kunnen andere werkwoorden helpenGa naar voetnoot1). Voorbeelden: Dat werk moet heel wat moeite gekost hebben | |
[pagina 24]
| |
(gèèn afzonderlijke vorm); Hij zal u niet verstaan hebben (gèèn afzonderlijke vorm); Hij kan wel ziek zijn (gèèn afzonderlijke vorm); Hij mag geleerd zijn, verstandig is hij niet (ook: Hij zij geleerd); Laten we elkander helpen (ook: Helpen wij elkaar). Moeten, zullen, kunnen, mogen, laten noemt men: hulpwerkwoorden van Wijze (modale of van modaliteit of voorstellingswijze). Hebben, zijn, zullen; worden; moeten, zullen, kunnen, mogen, laten zijn hùlpwerkwoorden als zij geen zelfstàndige beteekenis in den zin hebbenGa naar voetnoot1), maar met den Infinitief èène voorstelling vormen. Ten opzichte van hebben, zijn, zullen en worden is dit duidelijk, is verder toelichten zeker overbodig. Minder overbodig is dit ten opzichte van de werkwoorden die een Wijze (modus) uitdrukken; straks zullen we dat doen. Gèèn hulpwerkwoord noemt men dan dat laatste vijftal: als moeten de beteekenis heeft van verplicht zijn; zullen van moeten; kunnen van in staat zijn; mogen van verlof hebben; laten van toelaten. Dus niet in zinnen als: U moet de volle waarheid zeggen; Dat moet anders worden; Je zal antwoorden; Jan kan mooi zingen; Ik kan niet komen; Ik mag meegaan; Ik mag mijn examen nog eens overdoen; Laat mij gaan.
In: Dat is voor hem een blijde groet,
Die omzwierf over land en stroomen,
En eind'lijk veilig thuis mag komen,
Waar hij de zijnen weer ontmoet:
Wat schatten hij op reis' mocht garen,
Hoe gastvrij ook de vreemden waren,
Het ‘Welkom thuis!’ klinkt toch hem zoet....
is het eerste mogen gèèn, het tweede wel een hulpwerkwoord. Het eerste is weer te geven met: ‘het is hem gegeven’, ‘het valt hem te beurt’, een wijziging van 't begrip: ‘het is hem toegestaan, gegund’, ‘hij heeft verlof’ (vgl.: Jan mag 't volgende jaar van de kostschool thuis komen). Het tweede staat gelijk met: Wat schatten hij op reis misschien gegaard heeft; mogen heeft er de kracht van misschien, wellicht (bijwoord van Wijze (modaliteit)); en dat is ook 't geval in: en, wat onze oogen
In uw landouw bewond'ren mogen,
Uw rijkdom hebt ge in zee gezocht;....
| |
[pagina 25]
| |
Maar we hebben weer geen hulpwerkwoord in: ‘Van af’ is meer dan schennis van een wet,
Door taalgeleerden ingezet,
Moedwillige verkrachting mag het heeten
Van taalgevoel en taalgeweten.
Eindelijk, - sommigen (Jacobs-Koenen) onderscheiden nog: hulpwerkwoorden van Oorzaak (Causale hulpwerkwoorden). Laten vallen kan men (ten minste in bepaalde gevallen) weergeven met vellen; laten drinken (zelfde opmerking als zooeven) met drenken. Laten vallen, laten drinken is dus èèn begrip: het veroorzaken der werking ‘vallen’, ‘drinken’. Dus moeten ook b.v. laten branden, laten afschrijven, doen gedijen, doen hinneken als èèn begrip opgevat worden en derhalve zijn laten en doen hier hulpwerkwoorden. Doen en laten noemen ze (wij zeggen niet: ‘noemt men’, omdat het in de meeste grammatica's nog niet voorkomt): hulpwerkwoorden van Oorzaak (causale)Ga naar voetnoot1).
Er is een opvatting van 't begrip ‘hulpwerkwoord van Wijze’, die een tijd lang voor min of meer verouderd heeft gegolden, maar tegenwoordig weer in eere begint te komen. Hulpwerkwoord van Wijze heeten daarbij al die werkwoorden die altijd vergezeld gaan van een Infinitief (Onbepaalde wijs), welke Infinitief dan het hoofdwoord is van het gezegde. De meer of min zelfstandige beteekenis komt daarbij dan niet in aanmerking, en mogen is dan zoowel hulpwerkwoord van Wijze in Ik mag schaatsenrijden als in Hij mag rijk zijn, gelukkig is hij niet; kunnen zoowel in Jan kan mooi zingen als in Jan kan wel ziek zijn. O.a. staat Den Hertog deze opvatting weer voor, en we bevelen ze als de eenvoudigste bij onze lezers aan. Op Den Hertog kan men zich daarbij altijd beroepen. Ook willen, durven, pogen, trachten (de twee laatste hebben den Infinitief met te; durven staat zonder te en mèt) worden dan wel tot het hulpwerkwoord van Wijze gerekend. En deze niet alleen, maar nog vele andere werkwoorden die een aan de eigenlijke hulpwerkwoorden verwante beteekenis kunnen aannemen en zich dan òòk met den Infinitief (mèt te) verbinden. Daartoe zijn dan te brengen: dienen en behooren als ze ‘moeten’ beteekenen (Hij dient het mij toch eerst te vragen?); | |
[pagina 26]
| |
niet behoeven = ‘niet moeten’; weten en vermogen in den zin van ‘kunnen’ (Ik weet het u niet te zeggen); verkiezen en begeeren = ‘willen’, denken, zien, zoeken = ‘trachten’. En meer nog. Als hulpwerkwoord gelden deze dus dan alleen, als zij, bij wìziging van de gewòne beteekenis, den Infinitièf na zich nemen en daarmee synoniemen worden van de hulpwerkwoorden in engeren zin.
Die nu met Terwey, Te Winkel, Kakebeen, Jacobs-Koenen en anderen den term ‘hulpwerkwoorden van Wijze’ reserveeren voor moeten, zullen, mogen, kunnen en laten wanneer zij uitdrukken wat men in engeren zin Wijze, Modaliteit, Voorstellingswijze noemt, die noemen deze werkwoorden in 't algemèèn (dus ook als zij ‘modaal’ zijn), en niet alleen deze maar ook al die andere die wij als synoniemen noemden, met het oog daarop dat zij niet op zichzelf staan maar een Infinitièf na zich behoeven, wel eens hulpbehoevende werkwoorden. Onder die hulpbehoevende zijn dan die van Modaliteit, de Hulp-werkwoorden van Wijze, een bijzondere groep. Ten slotte een enkel woord over de Modaliteit van moeten, zullen, kunnen, mogen, laten, gelijk dat in den regel wordt voorgesteld. Vergelijk eens Jan kan mooi zingen met Jan kan wel ziek zijn. Wordt er in den eersten zin in dat kan mooi zingen ten opzichte van Jan een feit vermeld? Immers ja. Aan Jan wordt een zeker vermogen toegeschreven; dat kunnen is iets ìn hem. Wordt er in den tweeden zin een feit vermeld ten opzichte van Jan? Immers neen. Dat kan noemt niet een in hem aanwezig kunnen, maar er is sprake van ziek zijn, en of Jau ziek is of niet ziek is, is de vrààg; men wèèt niet, wat er met hem is, en dat men dat nièt weet, maar het voor zich (subjectief dus) mogelijk acht, dat spreekt men uit in kan. Wat er in den eersten zin in dat kan ligt is een feit, onafhankelijk van de spreker; wat er in dat kan van den tweeden zin ligt, is een voorstelling van den man die den zin zegt. Stel u een vergadering voor; de president laat zich wachten; en de een zegt (terwijl onze voorzitter misschien reeds op de komst is): ‘Hij komt bepààld niet meer’; en de ander (maar hij weet het evenmin): ‘Hij kan nog wel kòmen’. In geen der twee uitspraken is iets feitelijks meegedeeld; in beide slechts wat die twee denken omtrent het komen van den nog afwezigen president. Spreken ze wel over bepaald komen en kunnen komen? Neen, ze spreken over 't komen en zeggen dààr hun meening van. Maar als ik zeg: Ik kan niet komen, dan is er sprake van kunnen komen. En in Ik mag komen is er sprake van mogen komen. Zoo heeft men het in: Jan kan wel ziek | |
[pagina 27]
| |
zijn over het zièk zijn, en over het kùnnen ziek worden in: Je kan gemakkelijk ziek worden, als je bezweet ben en dan zoo lang stil staat. Dit passe men toe bij de bepaling van de Modaliteit der andere hulpwerkwoorden. Wel bekome 't U, Lezer! Wat dunkt U, als we al zulk fraais als studie- en leerstof eens overboord deden?
v.d.B. |
|