Hoe nu de talen ingedeeld?
Zoolang de monogenisten, zij die zich de afstamming van de geheele menschheid uit één paar, of uit weinige homogene individuen denken, noch alleen aan het woord waren, was het nog verklaarbaar,... dat men... de rasverschillen tot zekere hoogte verwaarloosde en de instellingen en gebruiken der volkeren tot hooger rassen behoorende, in minder volkomen toestand meende aan te treffen bij die, welke anthropologisch lager staande werden geacht, of in het algemeen, dat men verschillende ontwikkelingsstadiën van gewoonten en instellingen beschreef als ook in de ruimte bij de abstractie ‘menschheid’ voorkomende, juist zooals zij in den tijd elkander hadden opgevolgd. Op dien grondslag berust naar het mij voorkomt de hedendaagsche school van sociologen, die met eene scherpzinnigheid, die eerbied afdwingt, de theoretische ontwikkeling der psychische verschijnselen bij de abstractie ‘menschheid’ heeft opgebouwd, zonder zich om de psychische eigenaardigheden der rassen in het minste te bekreunen. Op dien monogenistischen grondslag berust de leer der drie stadiën, waarin iedere taal op hare beurt heet te hebben verkeerd: het monosyllabisme, de agglutinatie en de flexie. Volgens die leer zou de taal der Boschjesmannen reeds in het tweede stadium gekomen zijn, terwijl die der Chineezen zich nog in het eerste zou bevinden. Zonder op deze kwestie verder in te gaan, wil ik alleen ter loops de mogelijkheid eener andere opvatting reveleeren door te wijzen op de poging van prof. Grube om te betoogen, dat het Chineesch monosyllabisch geworden is door afslijting en samentrekking, op dezelfde wijze, als de engelsche taal een neiging tot monosyllabisme begint te vertoonen.
Uit: Serrurier, De Anthropologie in dienst der Ethnologie (IV Ned. Natuur-, en Geneeskundig Congres), Overdruk blz. 3/4.