Taal en Letteren. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Kleine meedeelingen over boekwerken.Parisismen (Parijsch argot), Supplement-fransch-nederlandsch woordenboek, naar Dr. C. Villatte, door H.W.F. Bonte. - Gouda, van Goor & Zonen. - X + 293, kl. 8o. - f 2.60 (f 2.90).Een merkwaardige verzameling. Die nu denkt dat dit argot alleen straattaal is, die vergist zich. Het beperkt zich niet meer ‘tot het mondeling verkeer van bijna alle lagen der maatschappij; het is langzamerhand binnengedrongen in de dagbladen.., in de nieuwste blijspelen, vooral bij massa's in de romans der nieuwe naturalistische school’. Sardon zegt zelfs: Het argot is het Fransch der toekomst; en Francisque Michel wanhoopt er niet aan of het argot zal weldra het fransch vervangen als men oordeelt naar de vorderingen, die 't maakt, ook bij de hoogere standen. Hier vindt men hoe de spreektaal zijn woorden vormt. Analogieën zijn schering en inslag. Hier is levende formatie. En niet alleen uit oude stof. Vele van de argotismen zijn er, ‘die geen wortelwoord in eenige taal hebben, en die het aanzijn zeker alleen te danken hebben aan het toeval. Ieder heeft het wel eens beleefd, hoe een eigenaardige benaming van een persoon of zaak door de een of andere toevalligheid werd te voorschijn geroepen; vond de uitdrukking bijval, dan werd hij door anderen nagepraat; de aanleiding was echter na weinig weken vergeten’. Die woordvorming blijkt nog net zoo te wezen als altijd: die is niet afgesloten, tot rust gekomen, zooals men vaak aangeeft; zij hoort niet alleen tot de historische spraakleer.Ga naar voetnoot1) Als men deze argotismen bestudeert, kan men een beter inzicht krijgen in woordvorming. En dat is voor vele nederlanders niet kwaad. Men heeft daar nog al zonderlinge ideeën over. Men vergeet dat wij ook een levende taal nog hebben. Of men verschopt die gewoonlijk, in een hoek. En ook in die taal vormt men op dezelfde wijs z'n woorden. Dat was de moeite waard om eens aan te wijzen. Daarover wel eens meer. Ook voor een hoofdstuk over Hoe in 't nederlandsch de beteekenissen der woorden veranderen, en wijzigen, kan men bij deze argotismen vele analoge voorbeelden vinden ter opheldering. Dat het boekje in 't hollandsch bewerkt is, maakt het voor velen gemakkelijk, die bij den franschen tekst een uitlegger moeilijk missen konden. B.H. | |
Schets eener historische grammatica der nederlandsche taal, door J. Vercoullie. (Met 2 kaarten). I. Phonologie en Flexie. - Gent, Vuylsteke, 1892. - VIII + 75, kl. 8o. - f 1.25.De eerste van dit soort voor 't nederlandsch. Alleen daarom al mag men er blij mee wezen. Studeerenden allereerst, omdat zij ‘zich gemakkelijker, duidelijker en zekerder een systematische voorstelling (nu kunnen) vormen van een wetenschap, waarvan de stof te ver uiteen gespreid is, en dikwijls in voor beginnelingen moeilijk te ontwarren windselen gewikkeld ligt. Ook aan vakgeleerden kan een stelselmatig overzicht hunner wetenschap somtijds welkom zijn, al was het slechts als memorandum’. En als eerste proeve is het vrij goed. De klankleer is het beste. Natuurlijk; daar is nog het meest in voorgewerkt. In dat boek, het IIIde, geeft de bewerker een zeer leerzaam overzicht. Soms | |
[pagina 312]
| |
lijkt het erg geleerd; nu, dan mag men er wat meer op studeeren. Alleen; er had wel wat in kunnen gezegd over de consonanten, die Friezen in ‘dood’ etc. laten hooren; en Hollanders in ‘bakboord’ uitspreken.Ga naar voetnoot1) Zijn deze van dezelfde soort? ‘De d in “dood”, etc. laat de Fries hooren als een d, die in t eindigt’ (Logeman). En dan, waar hoort men wat over de ‘glides?’ Zie nu Cosijn in Taal en Letteren II, 237. Minder goed is de Flexie geslaagd. Daar heeft men 't voor 't nieuw nederlandsch alleen over de schrijftaal; zoodat men in dat ‘boek’ feitelijk een andere stof onder handen heeft als bij de Phonologie. Voorop gaan Voorbereidende Begrippen. Daarin o.m. dat de nederlandsche schrijftaal als laatsten grondslag het Hollandsch heeft, wat na 't artikel van Muller in Taal en Letteren I, wel niet heelemaal juist is. Dan heeft men nog een ‘boek’ over Prosodia, waar de klemtoon vrij goed, de poëtiek ouwerwetsch behandeld zijn; daar had van de germaansche versleer moeten uitgegaan; wat moet ook al dat latijn?Ga naar voetnoot2). Enkele opmerkingen nog. Is ‘gemaal’ uit ‘mahal’? Het heet aan 't hd. ontleend; dit had er bij moeten staan. Maar is het zoo? Vgl. Verdam, Mndl. Wdb. II, 1309. Uit *madel kon het in 't nederlandsch ook worden evenals ‘aal(t)’ uit *adel, (vgl. adellijk). Is ‘gek’ (blz. 18), ‘geniep’ (blz. 20) friesch? Heeft het woord ‘Fries’ een oorgerm. ê? Waarom is ‘leit’ naast ‘ligt’ niet verklaard? Vanwaar de o in ‘avond’? Als toonlooze klinker staat voor -m ook -e-, vgl. ‘Haarlem’; ‘khem, khem’, als interjectie! Bovendien, is de u voor w toonloos? Is sj in ‘sjouwen’ (blz. 39) uit germ. s? Heet in ‘bracht’, ‘docht’, etc. (blz. 27) deze ongeumlaute vorm nog ‘Rück-umlaut’? Is op blz. 42 niet te veel met de spelling gerekend? Volgens de schrijver wordt de ‘Saxon genitive’ ‘alleen gebruikt om den bezitter aan te duiden, als die voorgesteld wordt door een persoonsnaam, niet door een bijvoeglijk woord of slechts door een possessief vergezeld’. Maar men zegt toch: wie's hond; de dieë's; mijn goeie moeders graf; ‘rijke lui's ziekten en armelui's pannekoeken stinken ver’; keizer Karels hond. En men zegt algemeen in 't beschaafde spreek-nederlandsch: wie-zijn hond; mijn goeie moeder-der graf; Cats-zijn opmerkingsgave; Loots-zijn gedichten (Beets). Dit ‘zijn’ als zĕn (sĕn) uitgesproken. Waarom brengt de schrijver hier niet mee in verband de gen. ‘wiesen boek’, op bladz. 50? De verklaring, hoe deze gen. s ontstaan zou wezen, acht ik geheel verkeerd. Naar de klankleer vooral kan men veel in onze gewone spraakkunsten verbeteren, zoolang ten minste nog van-buiten-leerderij van dergelijke historische grammatica noodig wordt geacht voor lui van 't lager onderwijs. De onderwijzer kan bijkans overal zeggen: wat in deze ‘Schets’ van mijn spraakleer afwijkt, dat is juist; wat er mee overeenkomt, kan mogelijk richtig wezen, maar daar heeft hij weinig zekerheid van. Want naast vele goede zaken, bevat die schets nog vrij wat dat niet te zeker is. Met dat al is 't een goed begin. B.H. |
|