Sprokkel. ‘Over opvoeding en onderwijs.
De wetenschap houdt zich bezig met het begrip: dat juist is haar werk; het algemeene. Zij bezit de wereld als begrip; zij bezit haar in het begrip. Maar de tegenwoordige maatschappij verkeert in het denkbeeld, dat wij de wereld niet anders dan als begrip kunnen bezitten en dat het voor iedereen de hoogste triomf moet zijn haar zòò te bezitten; de geheele opvoeding heeft zij daarop gericht. En dat is een ongeluk. Wij kunnen de wereld als aanschouwing en in de aanschouwing bezitten: niet als abstractie, maar in hare volle werkelijkheid: niet als iets voor het verstand, maar als iets in het gevoel. Zoo bezit haar de dichter, de kunstenaar, - zoo bezitten de kinderen haar; wij hebben haar allen zoo bezeten, toen wij nog kind waren. Daarop moest de opvoeding uit zijn, dat verband tusschen het kind en den kunstenaar niet te verbreken maar te versterken. De wonderen rondom ons, het overweldigende wonder rondom ons, het mysterie waarin wij leven en ons bewegen, moest ons geen skelet zijn, waarvan men de beenderen tellen kan; dat men zich eenmaal op school laat verklaren, om het voortaan als iets zeer gewoons te laten rusten. Wij kennen slechts de boom en de boomen zien wij niet. Overal plaatst het begrip zich tusschen ons en de dingen. De schepping is nog altijd de oude: schoon, verheven; onuitputtelijk rijk in verhevenheid en schoonheid, als op den eersten morgen. Maar wij bewonderen niet meer; het beste in ons versterft bij gebrek aan bewondering. Wij zijn koud voor het groote geheim in ons en om ons; wij schudden alle piëteit uit en naderen tot de dieren.’ ‘De aanmatiging van het Gezond Verstand is te ver gegaan. Er is een algemeene doodigheid van het gemoed.’
‘Maar zoo onrechtvaardig en willekeurig heeft het rationalisme den scepter gezwaaid, dat thans alles wat nog een nog open heeft en nog voelt, de abstractie van zich afschudt. Men wil de dingen-zelf, individueel, èèn voor èèn. Men wil de wereld zien. Men gevoelt, dat er behalve en vòòr dat doode begrip “boom”, een talloos aantal bewonderenswaardige individuen zijn, kortweg allen “boom” geheeten. De voorgaande periode won de wereld als begrip en in het verstand bezitten. Thans wil men de wereld bezitten als aanschouwing en in het gevoel. Men merkt het hoe langer hoe meer, dat zij voor het aanschouwen even oneindig is, als voor het verstand.’
Van den Bosch, Decadentie en nieuw leven.
(Stemmen uit de Vrije Gemeente, 1892 blz. 180.)