van 3 hss. en van een 4e, dat als ‘vorlage’ van de rijnsche bewerking in Karl Meinet is te stellen; alleen neemt Bergsma aan dat M en K nader met elkaar in betrekking staan (p. 45), terwijl Kuiper dit ontkent (p. 60); de laatste heeft bepaald gelijk dat de aangewezen argumenten niet veel bewijzen. Zoo wil Bergsma ook (p. 27 v.) om onvoldoende redenen een nadere verwantschap tusschen de beide drukken B en C aannemen; waar bovendien in den opgestelde stamboom ten slotte, volstrekt geen plaats voor zou wezen. Maar ook Kuiper gaat wel eens mechanisch te werk, waar hij zijn oogen open moest houden. B.v. bij vs. 408. B D E K hebben ‘daer en dranc dore dat rode bloet’; in A C ontbreekt rode. Consequent naar het schema moest rode opgenomen; intusschen konden zooveel schrijvers als men wil, onafhankelijk van elkaar er toe komen het adjectief er bij te voegen, òf omdat zoo de uitdrukking meer zei, òf wel om de metrische bouw van een vers ‘daer en dranc dore dat bloet’. Mij komt het minder waarschijnlijk voor, dat het adjectief door twee schrijvers weggelaten zou worden. Meermalen kreeg Kuiper aan zijn schrijftafel een vernuftig idée, dat echter minder bij een in 't gemeen zoo eenvoudig en zoo volksaartig gedicht te pas kan gebracht; b.v. vs. 172 vv., waar hij over 't hoofd ziet dat twee schrijvers best onafhankelijk van elkaar er toe komen konden om ons in te voegen. Zoo gaan beiden meer naar het streng schematische te werk, waar ik anders dan Kuiper en Bergsma zou doen; wanneer b.v. de eerste twijfelt aan de richtige verzen 1105 v., alleen omdat zij in K niet voorkomen; en in vs. 457 den hollandschen vorm hiet voor heet laat staan. Daarentegen mag men, als men eenmaal
gekozen heeft tusschen twee groepen, die kritisch gelijk van waarde zijn, zonder goeie reden niet inconsekwent worden. Hier feilt Kuiper nu en dan in. Dan heeft hij zijn variante lezingen niet overal met de gewenschte zorgvuldigheid aangegeven. Verder heeft hij niet altijd de goede gewoonte, de verbeteringen van zijn voorgangers met hun naam te teekenen.
De tekst is door beider arbeid veel beter geworden. Meestal komen natuurlijk beide heeren overeen in hun lezingen; zij stellen zich toch vrijwel gelijk voor hoe zich hun hss. verhouden. Waar zij van elkaar verschillen, heeft m.i. meestal Kuiper gelijk. Deze geeft nog verder menige voortreflijke verbetering; zoo dat we nu een eind verder zijn dan met Jonckbloets uitgave. Hoe willekeurig J. te werk ging, komt ook hier in 't volle licht. Hij blijft desniettemin een geniaal filoloog, die door zijn jongere landslui wel met wat meer heuschheid mocht erkend worden. Een andere vraag is, of wij Kuipers uitgave als de zaak afdoende, mogen beschouwen. Ik zei al dat mijn tekst vaak anders er uit zou zien. Er zijn nog andere gebreken, die zich laten verklaren uit nog ongenoegzame zaakkennis. Ondanks de bekwaamheid en den goeden wil van den uitgever, spijt het me ten slotte dat hij als beginner iets onder handen nam, waar we iets wat de zaak afdeed, mochten verwachten.
Een uitvoerige Inleiding gaat aan den tekst vooraf; die gaat hoofdzakelijk over de Elegastsage, en hare verschillende versies. Hoewel nauwelijks een