Sprokkels.
Mee voor me (m'n, mijn).
Voor het bezitt. vnw. mijn hoort men in de spreektaal dikwijls me, met toonlooze e: 'n boek van me vader; er was brand in me huis enz. Opmerkelijk is het, dat men in de 17e eeuw soms mee aantreft in de plaats van dat me:
‘Y godt mocht ick mee leets eens wreecken,
(Klucht van Trijn Ratels, door D.A. Opmeer, Amst. 1660, blz. 8).
... ‘Cupido moet voorseecker in mee pens hebben een vier gestoockt.’
(Ald. blz. 12).
‘Elck loopt sijn dulle loop, en laet Mee-vrouw
(Steven Theunisz van der Lusts Ongheblanckette Maria Stuart, Haerlem, 1652, blz. 6).
Ook eenige keeren in Jan Klaez, zie Zwolsche Herdr. VIII/IX, Woordenl.
R.A.K.