| |
| |
| |
Wat is romantiek?
Het korte opstel, dat ter beantwoording van deze vraag strekt, bevat niet de geschiedenis van het woord en zijne toepassing, noch de geschiedenis van hetgeen het aanduidt, - enkel de beteekenis van den term komt er ter sprake. Het wordt geschreven ten behoeve van studeerende lezers, die er bij de beoefening van de letterkunde hun voordeel mee kunnen doen.
Met ‘Romantisch’ is het als met de termen Idealisme, Realisme, Naturalisme en vele andere van philosophisch stempel; zij hebben niet in aller mond denzelfden zin; verschillende dichters of denkers wenden ze aan, elk om een hem eigenaardige wijze van zien en gevoelen een naam te leenen; deze verschillende wijzen van zien en gevoelen echter hebben iets gemeenschappelijk en zoo is dan ook aan deze termen, buiten de velerlei bijzondere toepassing, een algemeene beteekenis eigen. Dit algemeene aan te wijzen en een weinig uit te leggen is ons doel.
Wat noemen wij in ons dagelijksch spreken romantisch?
De lezer kent allicht Van Beers' gedicht Lievelingsdroomen (1845). Laten wij ons in de wereld dier droomen eens verplaatsen. Met een vriend was de dichter het stadsgewoel ontvlucht, om in de eenzaamheid die kalmte en die zaligheid te smaken, die nergens anders dan dáár te smaken zijn. Zij wandelen in eene boschrijke vlakte, en op eene liefelijke plek willen zij straks rusten. Als de vriend straks heengaat, om te klappen met zijne kruiden en zijn bloemen en met de lieve vogelen, dan blijft de dichter daar droomen en denken en gevoelen. De heerlijkheid der natuur rondom hem overstelpt de dichterziel. De zon ging onder en het woud trilde in weemoedigen wellust onder haar afscheidskus; de schemering viel; de stilte was als een avondlied. Ach! deze vrede en die rustelooze strijd in die samenleving..... Rondom hem was het als een droom van harmonie en schoonheid; diep uit zijn hart welden zuchten en behoeften en geheimen; ook hij droomde en een visioen kwam voor zijn oogen. Onder de wilgenboomen aan de beek komen een jongeling en eene maagd, hand aan hand, zich nedervlijen. Zijn voorhoofd was verheven, breed en blank; zijn aangezicht schier vrouwe- | |
| |
lijk zacht en ernstig; daar was iets dieps en dwepends in zijn blik, en de glimlach om den vriendelijken mond temperde een trek van smart en bitterheid. Met een glans van meer dan aardsche zaligheid aanschouwde hij haar, naast hem, teeder. Zij was schoon als de droom eens dichters: rank als een lelie uit de delling, blozend als een zomerochtend: zijn ideaal. Zij stonden oog in oog, sprakeloos, ziel in ziel; totdat hij eindelijk sprak. ‘Liefste, voelt ge thans ook de zaligheid der eenzaamheid met zijn geliefde?’ Haar toon klonk kinderlijk en zoet, zóó was ook haar glimlach; en zij verstond hem en hij was sprakeloos van dankbaarheid. Het was schoon in die geheimzinnige ure, te midden van het
zaliginsluimerend woud, die twee blanke duiven, die reine zielen in hun zaligheid te aanschouwen. Straks ijlt zij heen, om hem een bloemenkrans te plukken. Toen zonk zijn hoofd al mijmerend neder: een visioen rees voor zijn oogen. Hij deelt het de geliefde mede, als zij weêrkeert. Dit zag hij: Een lief landelijk huisken aan den ingang van een beukenwoud, half wegschuilend, als het nest eener tortelduif: het is herfstavond: bij het flikkerend vuur de jonge moeder, haar eersteling rozig en warm aan heur borst; pas heeft de man zijne pen neergelegd; opgerezen uit de dichtermijmering, slaat hij de armen om vrouw en kind en dan wekt beider kus de kleine. Een nieuw tafereel kwam toen op. Hetzelfde huisje, vijftig jaren later: het is een voorjaarsmorgen, en onder de saamgevlochten kruinen der kastanjeboomen, wemelend van hagelwitten bloei, in een prieel van meiroos en sering, koesteren zich twee oudjes in de warme lentezon, een zaligen glimlach om de lippen: dáár komen ze de kleinzoons, de kleindochters, de dochters en de zoons: het is het Gouden Bruiloftsfeest; daar scharen allen zich om de grijzen: een blonde knaap komt voorwaarts: helder en schuldeloos, als met de stem van een engel, klinken zijne verzen en als hij eindigt, dan vliegt de kinderschaar hùn om den hals, die daar beide lachen en weenen. Die man was hij, die vrouw zijne geliefde. ‘Gij zijt een droomer,’ meent zij. ‘Een droomer?’ vraagt hij. Een wolk toog over zijn gelaat.
Waarachtig, 't zijn maar droomen, ijdle droomen,
Die nooit misschien....” En met een bittren lach
Zag hij voor zich, en zweeg.’
Is het noodig te zeggen, dat de jongeling in het landschap zelve deze droomer is? In zijne droomen droomt hij van nieuwe droomen. Zijn hart was voor de eenzaamheid gestemd. Het landschap heeft al de snaren van dat hart thans aan het trillen gebracht. Zulk een landschap, dat droomen wekt, heet romantisch. In het hart-zelf moeten contrasten
| |
| |
zijn: van gelukkig zijn en smachten; van kalme rust en stillen vrede en - den rusteloozen arbeid en strijd in de samenleving; van tedere individueele idealen en - de samenleving andermaal, die het individueele slechts weinig duldt, die het algemeene beter vindt. Dan kan een eenzaam avondlandschap een symbool dier hoogere wereld worden. Dan kan een eenzaam berglandschap de sluimerende smart wakker roepen en zelf een beter vaderland schijnen dan de schoone wereld. Romantisch staat wel, min juist, voor ‘schilderachtig’, ‘pittoresk’. In enger zin, en juister, kenmerkt het romantisch landschap zich door eenzaamheid en stille verhevenheid: het plaatst ons buiten het gewoel der menigte, het wekt een zachte en fijne muziek van gewaarwordingen, die in het gewoel nauw hoorbaar op den bodem des harten blijft.
Laten wij een dieper blik werpen in die dichterziel. In de samenleving gevoelde Van Beers zich in zijn jongelingstijd niet thuis; zijne behoefte aan sympathie bleef er onvoldaan; de grovere gevoelens die daar het hoogste woord voeren, de ruwere krachten die daar werken, kwamen in botsing met zijn teeder gestel en dit bezweek; hij trok zich terug uit de werkelijkheid, met enkele zijner verkorenen, en vormde zich het denkbeeld van een idealen toestand, waarin één innige sympathie alle schepselen doordrong en vereenigde, en deze nieuwe wereld beschouwde hij als de hoogere werkelijkheid, die hij die trouw zocht, vinden moest. De Natuur, dat was, in zijne lievelingsdroomen, de wereld gelijk zij uit Gods hand was voortgekomen: enkel aangenaam - enkel goed, enkel schoon. Het menschdom was daar een enkel paar: de dichter en de uitverkorene: Adam en Eva, in het Paradijs. Allengs wordt die Natuur met meer schepselen gestoffeerd: kinderen en kleinkinderen dartelen er om. Juist dit was het ideaal: de patriarchale familie van zuiveren bloede uit de kindsheid der volken, die geen omgang met de heidenen kent.
Het is de Idylle uit het Boek Genesis. Maar de Hebreeuwsche poëzie erkent, dat arbeiden in het zweet des aanschijns heden ten dage een wet is. Van Beers liet zich met dit feit in zijne droomen ongaarne in. Zijn patriarchaal gezin had hem licht een vergezicht in de toekomstige samenleving kunnen schenken. Want hij heeft zijne kinderen het genot gegund zich vrouwen en mannen te kiezen en, evenals hij, zich neer te vlijen onder den wilgenboom en tuiltjes te plukken; hij zal het dus hunne nakomelingen niet weigeren; en al is het één groot dichtergeslacht (de kleinzoon immers, die nog een kleine is, dicht reeds op het Gouden Bruiloftsfeest!), wanneer het tot honderdduizenden, tot millioenen eenmaal, zal zijn aangegroeid, dan zal er zich van lieverlede eene maat- | |
| |
schappij gaan vormen. Er zullen eenmaal geen wilgen en beekjes, geen open plekjes aan den ingang van wouden genoeg zijn; men zal elkander in den weg zitten, er zal een strijd komen om het bestaan: er zal proza zijn en tragische poëzie, en het woord ‘arbeid’ zal in de woordenboeken worden aangetroffen.
Het eigenaardigste van dichters, als Van Beers was in zijn eerste tijdperk, is, dat critiek als deze geen vat op hen heeft. Zij erkennen niet het noodwendige van deze wereld met hoeken en punten. Met het oog der verbeelding zien zij een toestand, die buiten de algemeene voorwaarden van het menschelijk leven staat, waarin alle beperkingen en alle beletsels verdwenen en opgeheven zijn. De critiek is overbodig, omdat de Idealist tot de Geloovigen behoort en het in het wezen van het geloof ligt, boven de critiek te staan. Romantisme is de naam van dit leven in de kringen der dichterlijke verbeelding.
Dit Romantisme is niet maar aan enkele menschen eigen, - sommige van zijn elementen dragen wij allen misschien met ons om; in de geschiedenis, vooral in de nieuwere tijden, heeft het zich vaak, onder de jeugd, als een min of meer algemeen verschijnsel voorgedaan. De menschelijke geest heeft ruimte noodig. Alleen hij is gelukkig, die zijn mag, wat hij is. Op lateren leeftijd schikken wij ons gewoonlijk in ons lot. De jeugd tracht zich zijn lot te scheppen. In de vorige eeuw had de geheele samenleving een gevoel van engheid en gebondenheid; de jeugd het meest. In de tweede helft der eeuw ontwaakte, eerst in de jonge dichters, vervolgens in een steeds aanwassend getal van jonge menschen dat phantazie-leven zonder perk of paal, zonder wet of gewoonte. Smachtend wendden de oogen zich naar de Natuur, waar alles vrij en naar hartelust, zusterlijk en broederlijk groeide en bloeide in zonneschijn en zomerwarmte; waar, des nachts, de hemel een tempel werd, plechtiger dan eenige tempel vol menschen in de steden, en de maan van den hemel de peinzenden troostte; wier barre Alpen-eenzaamheid, vroeger onschoon en onaanzienlijk geacht, thans een verheven spiegelbeeld van het gemoedsleven werd. In de maatschappij zag men enkel onnatuur en de geheele Natuur was romantisch geworden. Zelf wilde men vrij zijn als de boomen en bloemen; men voelde zich hoog en sterk als de bergen; er was behalve een peillooze melancholie en een onuitsprekelijke verfoeiing van den gewonen mensch der samenleving, ook een geweldig krachtsgevoel en een heerlijke geestdrift. Dit alles openbaarde zich in het leven en vooral in de letteren. Het spreekt vanzelf dat de oude heeren en de gezeten burgers, druk bezig, toen als anders, kapitaal te winnen of kapitaal te ontginnen, hier weinig deel
| |
| |
aan konden nemen. Het Romantisme was inderdaad... de jeugd, die op eens al haar groeikracht ging ten tooi spreiden, die met kwistige weelderigheid op eens al haar bladen en bloemen ging ontvouwen en ontplooien. Het openbaarde zich in duizend brutaliteiten en dwaasheden tegen de gewone fatsoenlijke levensopvatting, maar in zijn geheel was het een buitengewoon mooi verschijnsel.
In den enkelen mensch kan het Romantisme niet van langen duur zijn. Dit is althans iets zeldzaams. Men wordt allengskens ouder en moet eene positie hebben. Men is eindelijk een gezeten man en men wordt tot stoelvastheid gedwongen door zijn eigene belangen. Dan krijgt men óók gevestigde opinies en dan verbergen de rijkdommen der schepping zich voor ons. Het oog sluit zich voor de zon en wij vinden ons gelukkig met een kaarsje. Doch in de nieuwere tijden heeft het verschijnsel van dat Romantisme zich, bij nieuwe jonge geslachten, sinds de achttiende eeuw, telkens herhaald. Het geschiedde niet telkens onder dezelfde omstandigheden, niet door dezelfde bijzondere oorzaken, maar het was telkens een gelijksoortig zielkundig verschijnsel: dezelfde zieletoestanden en dezelfde algemeene invloeden. Altijd uitte er zich een onoverwinlijke afkeer van het dagelijksch ‘mierengewemel’ der maatschappij en van den gezeten man met de gevestigde opinies. Altijd gevoel van engheid en beperktheid en behoefte aan ruimte. Altijd weer een verzet tegen het gevestigde, om nieuwe, ongewone, mooiere dingen plaats te maken; eene omwenteling in de wereld van gevoel en gedachte, in zeden en gewoonten. En telkens een Nieuwe Litteratuur, waarin de Romantische Jeugd zich geheel, waarin zij haar gansche wereld overgaf aan de nakomelingschap: en deze litteratuur wel verscheiden naar den aard der individuen, der volken, der tijden, der toestanden, maar toch overal en telkens een aantal wezenlijke eigenschappen als gemeenschappelijk vertoonend.
Een machtige Romantische beweging ontstond er op het laatst der vorige eeuw in Duitschland; eene nauw daaraan verwante met het begin ónzer eeuw in Frankrijk, waar zij zich in het tweede en derde decennium vooral deed gevoelen. Omtrent 1810 begint een Romantisme van anderen aard in Engeland te werken. In 1830 omstreeks slaat in Frankrijk het Romantisme van het Restauratie-tijdperk in een nieuwe Romantische beweging om. Ook het Duitsche Romantisme neemt omtrent dezen tijd een geheel andere gedaante aan. Zoo volgen in het Europeesche gemoedsleven onderscheiden phases elkander op. Het is onmogelijk om met weinig woorden dit drama in een goed licht te stellen. In Duitschland en tijdens de Restauratie in het naburig Frankrijk, vertoonden
| |
| |
zich sterk Katholieke neigingen; men hnldigde er Theocratie en Monarchie. Hier was het eene reactie tot het niterste tegen pedantheid, blinde godsdienstloosheid, doodigheid des gemoeds, gebrek aan en minachting voor geestdrift: reactie tegen de ten hemel schreiende aanmatiging van het gezond verstand. Ook was het een ontvluchten van het toenmalige Heden, het Heden van de Revolntie en van Napoleon. Onstilbaar was de behoefte aan eenzaamheid. Men nam de wijk in het Verleden. Men leefde in de Middeleeuwen, die men als de vervlogen Gouden Eeuw der Poëzie beschouwde. Een heimwee naar Zuid-Europa ging er mede gepaard. Ook in Engeland was reactie tegen de achttiende eenw een bron van Romantisme, maar krachtiger werkte hier het verlevendigd nationaliteitsgevoel, reactie door Napoleons Caesarisme in 't leven geroepen. Men zocht hier bij voorkeur het nationaal Verleden op. Doch tegelijkertijd bond er de Poëzie een geweldigen strijd aan tegen de geheele bestaande samenleving. Deze strijd werd straks naar Frankrijk en toen naar Dnitschland overgebracht. Na de Revolutie was de macht van het geld de macht van den adel komen vervangen. De industrieele Bourgeois bereidde, terwijl het Romantisch geslacht van 1830 in Frankrijk tot manlijkheid aanwies, zijne oppermachtige heerschappij voor. Het Restauratie-tijdvak was een tijd van geestelijke gevangenschap geweest. Eindelijk verbrak er de jongelingschap hare boeien, om het Romantisme eener naar Vrijheid en Ruimte dorstende Jeugd in volle heerlijkheid voor de wereld ten toon te spreiden.
De Litteratunr van al deze phases is Romantiek. Romantiek is de Litteratnnr uit de eerste helft der negentiende eeuw. Het is de Litteratuur waarin het Romantisch gemoedsleven van Enropa in dien tijd zich heeft geopenbaard. De Romantiek is niet het beeld der samenleving, en de andere helft der menschheid kan er zijn waar portret niet in vinden. Zij is als een droom der Jeugd. Het tooneel is er een met menschelijk leven bezielde natuur, een ver en een vreemd land, een verre en vreemde tijd, maar het meest een phantastische wereld in de oneindige rnimte van het toenmalige jongelingshart. Al deze Romantiek draagt een sterk snbjectief karakter. Zij is, litterarisch gesproken, door en door Lyrisch. In modernen zin is zij alles behalve realistisch. Er verraadt zich een groote vatbaarheid voor zinlijke indrukken. Het is er alles klenr, klank, licht, glans en gloed. Ontboezeming en beschrijving vereenigen zich, smelten samen tot één kunst. Men zweeft er in uitersten. Men zwelgt er in het genot der eenzaamheid of stort zich in de warrigste drnkte, in het verdoovenst rumoer. Men zoekt prikkeling en spanning en kent geen maat. Onmatigheid en gebrek aan zelfbeheersching paren zich
| |
| |
aan geniale oorspronkelijkheid. Er is heerlijke waarheid, wonderbare diepte; de zeldzaamste geesteskrachten zijn er werkzaam; er heerscht een allesveroverende macht van taal; doch daar is ook een roekeloos, driest veronachtzamen, verwerpen, vertreden van sommige regels van schrijfkunst en dichtkunst, die hun beteekenis ontleenen aan het feit van de onsterfelijkheid dier oude dichters en schrijvers, Klassieken genaamd. Vormeloosheid, onvolkomenheid van vorm, wanvorm, vermenging van ongelijksoortige vormen behoort hier tot de kenmerken. In 't kort: De Romantiek is niet de Litteratuur van den rijpen leeftijd; zij is de openbaring der Jeugd met al hare eigenschappen. Zij mist de eigenschappen van het geoefend, ervaren, zich zelve en de dingen beheerschend mannenverstand. Maar zij is ook de triomf van het recht van het jong-zijn.
Thans moeten wij spreken over eene andere beteekenis van de termen ‘Romantisch’, ‘Romantisme’, ‘Romantiek’. Lezers die Jonckbloets groote Geschiedenis der Letterkunde lazen, kennen haar, uit het IIde, maar vooral uit het Iste deel van de Geschiedenis der XVIIde eeuw. Er stond toen tegenover het Klassieke Drama een Romantisch Drama. Deze twee ongelijksoortige vormen voerden zelfs een strijd. Jan Vos deed het Romantische drama voor een tijd zegevieren. Deze strijd werd niet alleen hier gevoerd. Schitterend overwon het Romantische in Engeland en Spanje. Even schitterend overwon het Klassieke in Frankrijk. Wij zullen trachten, dit hoogst merkwaardige feit in een goed licht te stellen.
Het Romantische Drama was eigenlijk de voortzetting van het Drama der Middeleeuwen. Hierin had zich eene neiging geopenbaard, om, gelijk dat in het leven ook gezien wordt, den ernst en de luim te vermengen, de wijsheid en de dwaasheid onder één dak te laten wonen, den rimpel en den lach te paren. Dat wat de Grieken tragedie noemden, kenden de Middeleeuwen eigenlijk niet. Overeenkomstig den smaak van het volk, onderscheidde dit drama zich door bontheid, door afwisseling van tooneelen, door drukte, beweging en veel handeling. Het volk is ‘Kijkgraag’; het geniet meer met het oog, dan met het oor. De phantazie zwaaide er dus den scepter. De hartstochten van het volk speelden er eene voorname rol. Het Klassieke drama was eerst nabootsing, daarna navolging van het Drama der Ouden, eerst van den Romein Seneca, die zelf echter Romantische elementen bevatte; daarna van de Grieken Euripides en Sophocles. Het duldde geen vermenging van ernst en luim; het streefde naar den zuiveren, edelen ernst. Het verhief zich boven den smaak des volks en onderscheidde zich door grooten eenvoud in den vorm; bontheid van tooneelen, drukte van handeling sloot het uit. Het
| |
| |
wilde niet het oog boeien; door zijn poëzie wilde het het oor streelen; niet de phantazie wilde het in beweging brengen en verbazen; het wilde het gemoed met verheven aandoeningen vervullen. Ziedaar het meest wezenlijke verschil tusschen die beide drama's, waarin de Middeleeuwen en de Renaissance om den voorrang streden, waarin ook de smaak van het volk zich tegenover den smaak van den in de School der Ouden ontwikkelden Geleerde en Dichter stelde, waarin ruwe oorspronkelijkheid tevens in botsing kwam met volleerd talent.
Tot de vertegenwoordigers van het Romantische Drama te onzent, dat onder den invloed stond van de Spaansche en Engelsche Romantiek, behooren Rodenburg, Brederoo, Coster en Starter. Voor wij iets naders over hen zeggen, dient te worden opgemerkt, dat, ook door het voorbeeld van den half romantischen Seneca, klassieke stof, Grieksche mythologische verhalen, meermalen Romantisch werden behandeld en menig drama, hoezeer in uiterlijken vorm klassiek, door zijn geest tegen al wat wezenlijk klassiek is, vloekte. Hoofts Geeraerdt van Velsen en zijn Baeto hebben een sterk Romantische kleur. Zuiverder Romantisch echter zijn de stukken, waarmede Brederoo het tooneel betrad: Rodderick ende Alphonsus en Griane; niet zijn eenigste; Costers Itys en Isabella; Timbre de Cardone en Daraïde van Starter. Doch de Romanticus bij uitnemendheid is Rodenburg geweest; kenmerkend voor zijn trant zijn Rodomont en Isabella en De Jalourse Studenten. Over 't algemeen is op deze stukken hetgeen wij boven aanstipten toepasselijk. Er is een groote hartstocht en sterk pathetische taal in, ongebreidelde uitspatting van de verbeelding en botviering van den lust in het zonderlinge en akelige, een onbelemmerde beweging van de eene plaats naar de andere en een verbazende drukte; meer of min is dit aan alle Romantische drama's eigen. Eigenaardig vooral is het comische intermezzo of tusschenspel te midden van den akeligsten ernst. Het oude tooneel, zoomin bij de Grieken als bij de Middeleeuwers, had geen gordijn; het tooneel bleef het gansche spel door open. Bij de Grieken werden de tijdruimten tusschen de bedrijven door de dansende en zingende koren gevuld. In het Romantische drama geschiedde dit met comische tusschenspelen, en er bestond geen bezwaar dat de grappige
personages tevens deel namen aan het eigenlijke stuk. En zoo laat Brederoo dan in zijn Rodderick het stichtelijk paar Nieuwen-Haan en Griet Smeers optreden en in Griane den ietwat fatsoenlijker Bouwen Lang-lijf met zijn wijf Sinnelijcke Nel van Gooswegen. Ja, Coster, die zijn Isabella, hoe romantisch ook, voor nog al klassiek hield, wilde zich daarin van het comische niet spenen: de Isabella was geen Tragedie: zij was Tragi-comedie. Aanvankelijk moest de Romantiek
| |
| |
de vlag strijken voor de vaan der Renaissancemannen en het genie van het Klassicisme. Doch de tweespalt was van te ernstigen aard en ging te diep. Want dit was ten slotte, hier als elders, de groote vraag: Zal het drama voor het oor zijn of voor het oog; zal het zijn een kunstwerk van poëtische welsprekendheid of een vertooning van het leven: zal het Tooneel voor het volk zijn of voor den dichterlijken Aristocraat en den aristocratischen Dichter. Hoe het volk en de Kijklust voor eenigen tijd zegevierde, hoe Jan Vos voor de Romantiek in het krijt trad, dat moge de lezer uit Jonckbloets Geschiedenis gaan vernemen.
Nu rest ons: Met welk recht bestempelt men dit drama, deze Tragicomedie met een naam, die in de XIXde eeuw het eigendom is geworden van verschijnselen, zoo geheel verschillend toch van de uiting van den volkssmaak bij Rodenburg en Brederoo?
Daar is ongetwijfeld groot verschil. Maar daar is ook overeenkomst. De Romantische scholen der negentiende eeuw, die tegen de achttiende eeuw reageerden, reageerden ook tegen het Klassicisme in de Letteren. Heftig was in Frankrijk omtrent 1827 de strijd tusschen de vereerders van de Ouden en van Racine en Victor Hugo met zijn Romantische bende. En - wat er in de jongelieden ontwaakt was, dat was de hartstocht, de phantazie, de oorspronkelijkheid der jeugd, - krachten, wier uitwerksels altijd het oog trekken en den bijval verwerven van de min verfijnde volksklassen. In 't algemeen, kan men zeggen, is de volkssmaak min of meer Romantisch. De elementen van jeugd in de stukken die wij bij name aanhaalden, zullen den lezer niet ontgaan. Het Romantisch Drama en de jeugd in haar onbedwongen uiting staan op dezelfde wijze tegenover het Klassieke Drama en den gevormden manlijken leeftijd. Doch daar is nog iets anders. Aan de Romantische scholen, waarover wij handelden, was een Romantische Voorliefde voor de Middeleeuwen gemeen. De Middeleeuwen hebben in de eerste dertig jaren onzer eeuw, het wonderlijkst in Duitschland, een ware betoovering op de jongelingschap uitgeoefend. Het Romantisch drama was het Middeleeuwsche. De zeventiendeëeuwsche Tragi-comedie kwam uit de Middeleeuwen: de romantische jeugd keerde tot de Middeleeuwen terug, en ook zij verwierp de Klassieke Tragedie, om er de Tragi-comedie weder voor in de plaats te stellen. Merken wij eindelijk op, dat de naam Romantiek juist in de Middeleeuwen zijnen oorsprong heeft, en aan de Romantische Scholen eigen werd, ook óm hare vereering van Middeleeuwsche Idealen, dan zal de vraag die wij stelden volledig beantwoord zijn. Romantiek is, vóór elke andere beteekenis: de Geest der
godsdienstige, idealistische Middeleeuwen. En zoo heeft ook ‘Romantisch,’ naar den
| |
| |
inhoud der middeleeuwsche romans, reeds vroeg den zin van avontuurlijk aangenomen. Zoo besluiten wij met de beteekenis van den term in het dagelijksch leven, gelijk wij daarmede begonnen en daarvan uitgegaan zijn.
Z.
v.d.B. |
|