Taal en Letteren. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Vragen.Ga naar voetnoot*)1. In verschillende grammatica's leest men dat de causatieven van den Verl. Tijd Enkelv. of van den Teg. Tijd komen: dit begrijp ik niet, hoe een vorm die Verl. Tijd of Teg. Tijd beteekent een afleidsel leveren kan, dat het doen plaats hebben der werking beteekent. Mij schijnt dit ongerijmd en ik kan niet anders denken of de geleerden bedoelen het ietwat anders dan de schoolgrammatica's het oververtellen.
*
2. Men vraagt de afleiding van voornamelijk: wat heeft dit met voornaam te maken?
*
3. Waarom regelt in de spelling heet zich naar heiss en niet naar hitte, scheef en heer zich niet naar schief en herr, doof zich niet naar dof, loos zich niet naar los etc.: staan hier van ouds twee stammen of wortels naast elkaar of is het anders, en hoe bepaalt men nu, naar welke der vormen men zich regelen zal?
*
4. Eenige moeielijkheid vind ik in Staring's Winterroos: Versliept gij 't zoet der Lentedagen, Traag Roosje, dat gij nu nog waakt? In welke betrekking staat de vraag tot ‘dat gij nu nog waakt’? Ik zag dit gaarne helder uiteengezet, en hoe een constructie als deze, waarvan ik in mijne Spraakkunst niets analoogs aantref, ontstaat. Hoort het vraagteeken eigenlijk achter Roosje? Maar ik voel het volgende er toch zeer nauw mee samenhangen en wil het vraagteeken ook wel laten waar het is. Middelburg. P.S. * * * 5. Wat is de wezenlijk juiste taalkundige beschouwing, sceptisch of niet sceptisch, indien maar juist, van den vorm zijn in: Zijn ziel zweeft om den schat, Dien hij te spade vond, te kort als zijn bezat! Staring, Ivo, Volksuitgaaf 145. Ik kan niet gelooven, gelijk ik hier en daar lees, dat dit een bezittelijk voornw. is, waarbij in dit geval nu schat werd weggelaten. Breda. J. Hs. |
|