De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
Bastaardwoorden met ver samengesteld
| |
[pagina 300]
| |
spitsvondigheden en haarklooverijen doen ondergaan) door Jan de Weert van het adj. subtile gemaakt. (Zie Nieuwe Doctr. vs. 721, Verwijs, Bloeml. III, bl. 201, vs. 432.) Onder de tweede rubriek valt o.a. het woord vermaledien, waariu ver volmaakt overbodig is, omdat maledien, evenals het lat. maledicere een trans. verb. is. Vermaledien heeft zijn voorvoegsel aan vervloeken, waarmee het synoniem is, ontleend. Men vindt het o.a. Lsp. I c. 29, vs. 12. III c. 4, vs. 446. var. Minnl. I, vs. 2180, III, vs. 77, 318 en met ingeschoven n als vermalendien, Reinaert I, vs. 490, 916. Ferguut vs. 3164. Tot dezelfde rubriek behoort verlaisieren, waarin ver evenmin een fr. re vervangt. In 't ofr. bestaat een woord laisse, lesse (Ital. lascio), volgens Diez (Etym. Wörtb. II, p. 344) langs eene zijlinie afstammeling van 't lat. laxus (ruim, slap, niet sterk aangetrokken). Evenals nu van laxus een ww. laxare kwam, kwam van laisse een ww. laissier, later laisser, met de bijvormen laichier (wel te onderscheiden van lacier, lacher, dat aan het lat. laqueare zijn bestaan te danken heeft) en zelfs laichéir (zie Rocquefort in v.v.) 't Prov. heeft laissar, 't o. ital. lassare en 't n. ital. lasciare, alles in de beteekenis, die laisser tegenwoordig heeft en bij uitbreiding in die van cesser, s'abstenir, léguer, permettre, consentir. (Zie Raynouard, Lex. Rom. IV, p. 12 vlg.) Zat men nu te paard, gereed om, bij gelegenheid van tornooi of tafelronde, op zijn' vijand in te rennen, dan werd door den heraut het sein gegeven de laissier les rênes, de tengels los te laten, welke de schildknapen zoolang vasthielden tot de strijd mocht beginnen. Dan stormden de ridders vooruit en nam het tornooi een' aanvang. Langzamerhand werd de uitdrukking laissiez, laciez, bij het steekspel en ook verder op het slagveld bij den aanval in gesloten gelederen, eene geijkte formule en onveranderd, ofschoon met nl. uitspraak, namen onze dichters het woord over. 'k Behoef alleen te herinneren aan de bekende, door Prof. Visscher, en ook later in Oudemans Mnl. en Nn. Woordenb. nog zoo verkeerd verklaarde plaats in den Ferguut, vs. 5165: | |
[pagina 301]
| |
‘Lude riep daer menech yrant:
Ridders! hets tijt, lacies, lacies!’
Uit deze vaste formule bij het tornooi ontstond het nl. bastaardwoord laisieren, leisieren of lachieren, dat vanzelf, omdat van den uitroep lacies het gevolg was, dat men op zijn' vijand inrende, ook de beteekenis van vooruitrennen aannam. Dat dit inderdaad het geval heeft moeten wezen, en dat het nl. ww. laisieren niet eenvoudig het fr. laissier is, blijkt daaruit, dat laissier nergens - althans voor zoover mij bekend is - de zonderlinge beteekenis heeft, die ons woord bezit. Noemde men nu vooruitrennen, op iemand inrijden laisieren, dan werd: bij dit rijden van richting veranderen, te paard een ander punt van aanval kiezen, verlaisieren. Eindelijk ging ook het verschil in beteekenis tusschen laisieren en verlaisieren verloren, en beteekende het laatste evengoed als het eerste: op iemand inrijden, of eenvoudig: wegrijden, afrijden, vertrekken. Zoo vinden wij het Ferguut vs. 88 (waar voor en verlosiere gelezen moet worden verlaisieren), vs. 517, 1794 2501 en 4766 en Parthonopeus (uitg. Bormans), vs. 5531, Wal. 4187Ga naar voetnoot1). Vermonteeren is een ander voorbeeld van een ww. uit eene vreemde taal als simplex overgenomen, en daarna eerst van het | |
[pagina 302]
| |
voorvoegsel ver voorzien. Het fr. monter (ml. montare van mons) was oorspronkelijk een verbum intrans., dat stijgen, klimmen beteekende, en bij uitbreiding. zooals Raynouard zegt (Lex-Rom. IV, p. 259) se porter, s'avancer. Voor te paard stijgen was de gewone uitdrukking monter sur un cheval. Zie b.v. in le Lai de Graelent (Méon. Fabl. et contes IV, p. 57 sqq.) vs. 49, 158, 185, 646. Daar monter voor te paard stijgen eene gewone uitdrukking was in de fr. ridderromans, namen onze dichters die vaak onvertaald over, zooals b.v. in den Walewein, vs. 8633, waar monteren geheel synoniem is met upsitten (Wal. vs. 8642, 8657) en bescrijden (Wal. vs. 8660), met dit onderscheid, dat upsitten een afscheidbaar voorzetsel voor zich heeft, dat den casus bepaalt, en bescrijden een trans. verb. is, terwijl monteren evenals opstijgen, intrans. is. In 't fr. echter vond men vaak être monté = te paard gestegen zijn, en wie het fr. maar half verstond, kon être monté evengoed vertalen met gemonteerd geworden zijn, als met gemonteerd zijn. Wie het eerste deed, sprak nu ook van gemonteerd worden (= te paard stijgen; dus: te paard gezet worden, zooals b.v. de schrijver van den Grimb. oorlog I, vs. 3569 (Verwijs, Bloeml. II, bl. 121. vs, 529.) Wie monteeren in passieven vorm gebruikte, kon het ook in trans. zin nemen en er de beteekenis: te paard doen stijgen, te paard zetten aanhechten, iets wat met een' ridder in volle wapenrusting, die zandruiter geworden was, nog al eens gebeurde, daar hij zichzelf niet altijd wist te helpen, niet intransitief wist te monteeren. Zoo vinden wij het b.v. iets verder in den Grimb oorlog, I, vs. 3700. (Verwijs. Bloeml. II, bl. 124, vs. 660.) Van monteeren = te paard stijgen, maakte men nu buiten het fransch om een ww. vermonteeren, dat niet alleen, zooals het fr. remonter, beteekende: weder te paard stijgen, maar ook: een ander, een nieuw paard bestijgen, als het vorige onder den ruiter gedood was. Zie o.a. Limborch IX, vs. 710. Vermonteerd zijn vinden wij meermalen, o.a. Limborch V, vs. 1567; XII, vs. 363, 610; Lorreinen, II, 910, 914, maar of wij op deze plaatsen te verstaan hebben: weder te paard ge- | |
[pagina 303]
| |
stegen - of weder te paard gezet zijn, is niet uit te maken. Dat vermonteeren evenwel hetzelfde lot had als monteeren en transitief opgevat werd, leeren ons andere plaatsen b.v. Limborch XII, vs. 630, waar van vermontert worden gesproken wordt, Limborch IX, vs. 683 en 607, waar de een den ander vermontert. Reeds zeer spoedig merken wij eene kleine wijziging in beteekenis op. Limborch VII, vs. 696 strekt hiervan ten bewijze: Echites, die crachtelike
Jegen heren Demophon street,
Die hem weerde wel ghereet,
Sach die hulpe van der stad
Ende vermonteerdem een lettel bat,
Ende hief tswert met beiden handen.’
Echites is hier niet van 't paard gevallen; zich vermonteeren is hier dus niet: zich een ander paard doen bestijgen, maar beteekent: zich wat vaster in den zadel zettten. 't Gevolg daarvan moest zijn, dat Echites zich sterker gevoelde, en dus meer moed voor den aanval kreeg. Iemand vermonteren, of, zooals wij tegenwoordig nog zeggen, iemand opmonteren, verkreeg zoo de beteekenis van: iemand nieuwen moed geven, en vandaar: iemand vroolijk maken. Evenals voor de samenstelling met ver was er voor die met op aanleiding; onwillekeurig denkt men bij opmonteren aan opvroolijken. Van opmonteren kwam weder het adj. monter (vroolijk). Zoo iets had echter niet kunnen gebeuren, als het woord monteeren niet reeds lang het karakter van een vreemd woord verloren had, en in plaats van den klemtoon op den uitgang te behouden, dien op de eerste lettergreep gekregen had. Gaan wij nu tot de laatste en derde rubriek over, dan vinden wij onder de bastaardwoorden waarbij re door ver is vervangen o.a. vercoevereeren. Dit woord is de nl. vorm van het fr. recouvrer, recovrer, dat weder zijn' oorsprong heeft in het lat. recuperare. 't Beteekent alzoo oorspronkelijk herkrijgen, maar vandaar verder zijne krachten herkrijgen d.i. zich herstellen, zooals ook recuperare de beteekenis van convalescere heeft. (Zie Ducange in voce.) Het subst. recoverement is niet alleen herstel, maar ook de plaats, waarheen men zich tot herstel van krachten | |
[pagina 304]
| |
begeeft, toevlucht, retraite, refuge, en zoo verder heul, troost, toeverlaat. Daar een toevluchtsoord gewoonlijk eene plaats is, waar men zich verborgen houdt, zal het ww. couvrir (bedekken) wel niet zonder invloed op de wijziging van beteekenis geweest zijn. Zoo vinden wij recoverement zelfs in de beteekenis van woonplaats, habitatio (zie Rocquefort in voce). Nu heeft het mnl. vercoevereeren geheel dezelfde beteekenis als recouvrer met dit onderscheid, dat recouvrer transitief en vercoevereeren intransitief is. Trouwens herstellen, waarmeê het gevoeglijk vertaald kan worden, is ook oorspronkelijk trans. en later bovendien intrans.; 't beteekent zoowel restaurare als convalescere. Juist de samenstelling met ver heeft er een intrans. zin aan gegeven. Verkoenen is weder koen worden, verbouden weder boud worden, verbeteren weder beter worden; zoo ook vercoevereeren weder krachtig worden, er op verkomen. Het wordt aangetroffen in eene variant-lezing van den Lsp. I c. 41, vs. 115; IV c. 1 vs. 175; c. 2 vs. 33 en 75. Handschrift I heeft op de drie laatste plaatsen recoevereren, handschrift H, recouvreren en recovreren. Geheel in dezelfde beteekenis nu vinden wij vercoeveren en daarom waag ik het van Prof. de Vries in meening te verschillen, die geen verband tusschen beide woorden aanneemt, en het laatste van het lat. comparare afleidt (zie Gloss. Lsp.). Er is toch geen twijfel aan, of wij ontvingen vercoevereren door middel van het fransch, waar de lat. p, in recuperare, tusschen twee klinkers tot v werd, zoodat het woord recouvrer kon ontstaan (vgl. couvrir = cooperire, cuve = cupa, ouvrir = operire, achever = adcapitare cheveux, capilli) terwijl er geen fransch woord is, dat na de m de p tot v verzacht, er dus van comparare onmooglijk een woord als couvrer komen kon, en dus ook geen nl. vercoeveren. Dit laatste zal dus eene verbastering zijn van het wel wat lange, maar betere vercoevereeren, evenals restorer niet verstooreeren, maar verstooren werd, ennuyer niet vernoyeeren, maar vernoyen. Wij vinden het woord Lsp. I c. 41 vs. 115; III c. 2 vs. 157; Limborch VII vs. 1179; Grimb. oorlog (Verwijs, | |
[pagina 305]
| |
Bloeml. II, bl. 127) I, vs. 3801, 3818 en Lorreinen II, vs. 4247. In het Gloss. op Lorreinen haalt Dr. Jonckbloet eene plaats uit den Troj. oorlog aan, waar voor vercoeveren in 't fr. origineel te lezen staat: ‘Per aus fu li recouvrement.’
In Parthonopeus (uitg. Bormans) vs. 7908 beteekent het vercoeveren, geheel als het fr. recouvrement, toeverlaat, heul, troost. Van vercoevereren kwam het simplex coevereren in kracht toenemen (bij Visscher) en koeveren = toenemen, vermeerderen (bij Spieghel). Deze beteekenis zal het woord zeker wel ontleend hebben aan het subst. coever, dat van vercoevereren, vercoeveren geabstraheerd is en kracht of macht beteekent, doch in denzelfden dubbelen zin, dien het lat. facultas bezit, namelijk gelegenheid en overvloed, copia (ofschoon het etym. met copia niets te maken heeft). In den eersten zin treffen wij het aan in den Limborch I, vs. 2676; in den tweeden Reinaert I, vs. 569; Floris ende Blancefloer vs. 1844. Ook vinden wij koeverigh in de beteekenis van overvloedig (Belg. Mus. X, bl. 9 vs. 7 v.o.) en bij Kiliaen, evenals bij Visscher (Sinne-poppen 1678, bl. 63) het adj. koever in de beteekenis van abundans, copiosus, terwijl ook een paar maal coeverheydt = overvloed bij Harduyn voorkomt (zie Oudemans Mnl. en Nnl. Woordb. in v.v.). In andere Germaansche talen zal het woord wel eene gelijke geschiedenis hebben, als in de onze; 't Ohd. heeft koborôn, arkoborôn (Graff IV, p. 357) 't mhd. koberen, erkoberen, en 't Eng. het subst. cover = overvloed. Vernoyeeren is een ander voorbeeld van vervanging van re door ver, en ook niet zonder aanleiding, want men dacht daarbij aan verloochenen, of nog liever aan verzweren. Het grondw is het lat. renegare, dat tegenwoordig in 't fr. renier luidt, maar vroeger renoier geschreven werd. Het beteekende: weder verloochenen, namelijk zijn geloof, nadat men reeds eenmaal van geloof veranderd was; later beteekende het ook eenvoudig verzaken, afzweren, abjurer, désavouer (zie Rocquefort). Het was | |
[pagina 306]
| |
in het fransch een trans. ww. en had tot object wat of wien men verloochende, verzaakte. Men zou dus verwachten, dat hij die zijn geloof afzwoer, den naam droeg van renegans, le renoiant, doch in plaats van het part. act. vinden wij hier het part. pass. renegatus, renoié, voor is qui renegavit, celui qui a renoié. Dit verschijnsel zal wel uit het latijn moeten verklaard worden, namelijk uit de actieve beteekenis van de part. der deponentia, die een pass. vorm hebben. Renegatus zal dan voor een part. van een deponens renegor gehouden zijn. Trouwens verwarring van lat. ww. op o en op or komt in den lateren tijd veelvuldig voor, en zelfs in klassiek latijn hebben wij juratus, pransus, coenatus en potus met actieve beteekenis; verder ausus, gavisus, solitus, fisus en met intrans. beteekenis adultus en cretus. Renoié (geloofsverzaker) zal nu geen part. zijn van 't ww. renoier, maar de fransche vorm van renegatus, terwijl renoier de fr. vorm van renegare is. Onze mnl. schrijvers namen nu zoowel het ww. renoier over, als het tot subst. geworden part. renoié, het eerste onder den vorm vernoyeren, het tweede als vernoyeerd, maar over het algemeen verstond men het woord niet en maakte men er een intrans. verbum van, evenals van vercoeveren. 't Geloof verzaken, renegare heette niet die wet vernoyeeren, maar vernoyeeren van de wet, alsof men bedoelde; afvallig worden van het geloof, zich afkeeren van God; b.v. 't Boec van der Wrake III, vs. 824 en Dietsche Doctr. III, vs. 417, waar vernoyeeren met zijn in plaats van met hebben geconstrueerd wordt. Dit geschiedde ook, wanneer er niet bij werd gevoegd van wien of van wat men afviel, b.v. Lsp. II c. 36 vs. 243 en 256. Door de gedachte aan zich afkeeren van (zie Dietsche Doctr. III, vs. 418) werd ook vernoyeeren tot een verbum reffexivum gemaakt. Als zoodanig komt het voor Lorreinen II, vs. 75: ‘Oec horedi in die worden mijn,
Hoe hi quam ane Agulande,
Die hem cre dede menegerhande,
Ende hem vernoyerde met,
Ende liet die Gods wet.’
| |
[pagina 307]
| |
Hem vernoyeren kan hier wel is waar evengoed beteekenen, hem afbrengen van God, als zich afkeeren van Gods wet, maar in beide gevallen is vernoyeeren dan toch als transitief beschouwd: iemand of zich zelf vernoyeerd maken. Aan het part. vernoyeerd werd dan eene passieve beteekenis gehecht, en een vernoyeerd man was dus iemand, die zich vernoyeerd had (zich van God afgekeerd had) of door anderen vernoyeerd was (van God afkeerig gemaakt was). Hoe het zij, vernoyeerd was, in den zin van afvallig met verandering van re in ver, eenvoudig uit het fr. renoié overgenomen. 't Komt voor Melis Stoke II, vs. 766; Lorreinen II, vs. 519, 831 enz. Trouwens vernoyeerd is ook bij ons niet het eenige part. pass. met actieve beteekenis; van verzweren kwam ook verzworen in den actieven zin van iemand, die valsch gezworen heeft, meineedige is, b.v. Lorreinen II, vs. 1466, 3625; Ferguut vs. 116. Ook tegenwoordig nog gebruiken wij gezworenen (jurati) en samengezworenen in actieven zin en uit den Reinaert I, vs. 369, 1488, is een begheven clusenare voor een kluizenaar, die de wereld begeven, verlaten heeft bekend. Begheven lude (Melis Stoke X, vs. 1097) zijn kloosterlingen. (Zie daarover uitvoerig Huydecoper op Stoke III, bl. 449.) Zoo is ook een gestudeerd man een man, die gestudeerd heeft; een bevaren matroos, een matroos, die gevaren heeft; een geleerde, iemand die veel geleerd heeft; een bereisd persoon, iemand die veel gereisd heeft; een belezen mensch, iemand, die veel gelezen heeft, enz. enz. Ook gebruikt men vaak gepast voor passend en beslist voor beslissend, terwijl een geschikt mensch iemand is, die zich te schikken weet, een zich schikkend mensch. Wij hebben hier te doen met partic., die geheel en al adjectiva geworden zijn, en tot deze behoort ook vernoyeerd. Ook in 't woord verspijt hebben wij een merkwaardig voorbeeld van 't overbrengen van het fr. re door ons ver. Gewoonlijk luidt het respijt (fr. respit, lat. respectus), maar, zeker door herinnering aan vertoef, is het tot verspijt geworden in den Grimb. oorlog I, vs. 3363. (Verwijs, Bloeml. II, bl. 116 vs. 323). | |
[pagina 308]
| |
‘Wij souden hem volgen sonder verspijt.’
Vernoy met het ww. vernoyen verkeert in 't zelfde geval. 't Is het fr. ennuy, maar heeft aan 't woord verdriet zijn voorvoegsel te danken. Dat versieren uit visieren (uitdenken) verbasterd is, zal ook wel hoofdzaaklijk daaraan liggen, dat men aan vertrecken (verhalen) of later aan verdichten dacht, terwijl eindelijk het bestaan van een ander woord versieren (ornare) er het zijne toe zal hebben bijgedragen; doch daarover uit te weiden is, na al hetgeen er reeds over geschreven is, overbodig. Liever wijs ik ten slotte nog even op het woord overpasseeren, dat ons doet denken aan het nog in de volkstaal gebruikelijke voorbij passeeren, waarin passeeren eenvoudig den zin van gaan heeft, en dus intrans. is. Overpasseeren heeft zoo ook de praep. aan overgaan te danken. Wij vinden het woord in Tondalus Hellevaart (Verz. van Ned. Proza, bl. 18). ‘Door dese brugghe waren ghesleghen vele scerpe naghelen, die gloyende waren, die al der gheendere voete doorghinghen diere overpasseerde, so datter gheene voete overghinghen’; en iets verder: ‘Ay mi! waerom maecte mi God, dat ic dese pine moet ghedooghen, ende hoe sal ic ontgaen moghen ende dese brugghe overghepasseren met deser wilden coe?’ Het bovenstaande zij den lezers tot verdere aanvulling aangeboden.
Groningen, Febr. 1874. |
|