De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 295]
| |
De muts hebben, gemutst,
| |
[pagina 296]
| |
min of meer aller verliefden tooi? Men zou het haast denken, als men Roemers Mutse leest (bl. 169): de Muts-dragers, die als ontsinnige tieren,
In 't spreken, in 't suchten, in hippelen of gaen,
Met oog-wincken, hand-duwen, en kussen de klinck.
en verder: Al sloven dan dees Vryers, die de Mutse dragen,
Dagh en nacht als sotten, om haer lief te behagen,
Ten houwelijck strecken al haer sotte wercken.
Telkens komt het beeld van het dragen der muts te voorschijn, als nog bl. 173: O lofwaerdige Mutse, oorsprongh alder deught.....
Ghy maeckt den Jongelingh die u draeght,
Stout, sterck, kloeckmoedigh en onvertsaeght.
En bl. 168: Komt ghy speel-luy die de Mutsdragers verblijt,
Helpt oock ghy Schoenmakers, 't sal zijn uw profijt:
Want de Mutse doet loopen veel schoenen aen sticken.
Bl. 170: Is dese reden u noch niet krachtigh genoegh,
Om al de sotheyt van de Muts-dragers te ontschuldigen?
Dat in de uitdrukking de muts hebben op iemand de muts niets anders dan het hoofddeksel is, bewijzen o.i. de gelijke Engelsche uitdrukking, en de plaatsen uit Visscher, die telkens van mutsdragers spreekt. Men vergelijke verder eene menigte spreekwijzen, waarin de muts voorkomt, als: De muts staat er hem niet naar; de muts staat hem verkeerd, scheef, op zij, op half elf, in den zin van: hij is in een slecht humeur; hij is zoo kwaad (zoo gek) niet als hem zijn muts wel staat. Eindelijk de door Dr. Van Helten reeds aangehaalde spreekwijze: Ergens geen goede muts op hebben, er geen goed oog op hebben, er geen zin aan hebben. Iemand die geen goede muts op iets heeft, zal wel nagenoeg 't zelfde zijn als: Dien staat er de muts niet naar; en we hoeven dus in deze spreekwijze nog naar geen andere beteekenis voor muts, hoofddeksel, uit te zien. | |
[pagina 297]
| |
Wien de muts verkeerd staat, die is kwalijk gemutst; wien de muts goed naar iets staat, die is goed gemutst. Ook hier hoeven wij, dunkt mij, het begrip niet op te diepen uit het Sanskrit: het beeld is zoo natuurlijk, zoo uit het leven gegrepen, dat haast elke verklaring overbodig schijnt. Zoo zeggen ook de Franschen: il a mis son bonnet de travers, hij is niet wel gemutst: dus ook dáár de muts. Vergelijken we verder de uitdrukking bemutst, verliefd, met eene andere Fransche uitdrukking, t.w. coiffé. ‘Ta maîtresse est coiffée (amoureuse),’ Regnard, Le joueur, I, 2. Fille se coiffe volontiers
D'amoureux à longue crinière.
La Fontaine, Fabl. IV, 1.
Drukt hier coiffé, verliefdGa naar voetnoot1), wel iets anders uit dan bemutst; en is se coiffer, verzot zijn, aan iets anders ontleend dan aan de muts? 't Meisje stond de muts naar een vrijer met bierlokken. Treffen wij in al deze zegswijzen de eigenlijke beteekenis van muts, hoofddeksel, aan, dit is niet het geval bij de geheel abstracte beteekenis van mutse, verliefdheid. Dus meyskens die metter mutse gequelt wordt.
Const der Minnen, aang. bij Oud.
Wat is de Mutse: Een begeerhjcke genegentheyt,
Met lust verblint, soeckende alle gelegentheyt,
Om 't gebruyk van een waerde Vrouwe te verwerven.
Visscher, Brabb. 168.
sonder Liefden mach men houden geen goet huys,
En de Mutse is eensdeels der Liefden fondament.
ald 171.
als de Muts verliest sijn kracht,
Soo komt terstondt twist ende tweedracht....
Daer de Mutse deur verachtingh is versleten,
Komt Suermuyl en Pruyler dick ten eten.
ald. 171.
Is hier verwarring van twee gelijkluidende woorden, en heeft het eene begrip in het andere gespeeld? Het is niet onmogelijk, | |
[pagina 298]
| |
doch ook eene andere verklaring is denkbaar. Naast de muts hebben op iemand kan men gezegd hebben: hij heeft de muts, il est coiffé, hij is verliefd, en bij uitbreiding met de muts gekweld of geplaagd zijn. Doch nu is een vrij groote gedachtensprong noodig om tot de beteekenis van liefdedrift, verliefdheid te komen. Die sprong is mij wat groot, en ik schort liever mijn oordeel op, doch merk nog aan dat de uitdrukking luidt: de mutse hebben, de mutse krijgen. Was muts van een geheel anderen stam, had het de abstracte beteekenis van verliefdheid, zin, lust, dan zoude men het bepalend lidw. weglaten, en spreken van muts hebben, muts krijgen, evenals men zegt: lust, pleizier, trek, schik, zin hebben of krijgen. Daarentegen zegt men: het land hebben aan iets, het zuur krijgen aan iets. Men gebruikt in die zegswijzen het bepalend lidw., omdat land en zuur de namen zijn van stoffelijke voorwerpen, niet van abstracte begrippen. Noopt ons dit niet tot voorzichtigheid om de muts de muts te laten, en niet alle schalksche vernuftspelingen uit de taal te bannen? De spraakmakende gemeent was en is gelukkig nog niet een volk van kamergeleerden, dat een strikt logische, houterige boekentaal spreekt; neen, het is dichter en schilder; het gebruikt tal van beelden, het schildert gaarne met enkele losse en stoute trekken. Schertsend spreekt het van de doeken en de broeken. Van een taalgeleerde, die zoude willen beweren, dat doek niets met het vrouwenkleedingstuk te maken had, kon men gerustelijk zeggen, qu' il cherche midi à quatorze heures, dat een boekman geen doekman is. Zou dit ook hier met Dr. Van Helten niet het geval zijn? Zoolang ten minste geen meer bevredigende verklaring van de uitdrukking is gegeven, houd ik het met de muts als hoofddeksel; maar de muts zal er mij niet scheef om staan, zoo Dr. Van Helten mij met het zware geschut zijner geleerdheid tot zwijgen brengt. Misschien zal dit den Rotterdamschen taalvorscher later gelukken, en hij dan van zijn Vertoogh over de Mutse kunnen zeggen: De Mutse heeft Chymons verstandt verweckt,
Die te voren als een plompaert worde begeckt.
|
|