De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 264]
| |
Middelnederlandsche varia
| |
[pagina 265]
| |
De oorspronkelijke bet. van op hore was op weg, als afgeleid van 't fransche en oire d.i. in itinere. b.v.
Heelu 5450. Her Wouter van Revie wasser een;
Dander was her Gheraert die Moer,
Die voeren beide ute doen op hoer
Vore in des Graven ontmoet.
Lanc. II, 5716. Si trocken op hore haestelike
Alse die op starke orse saten,
Wel ghewapent utermaten,
Elc quam op andren thant.
De gewone bet. evenwel is terug, eene bet. die zich onmiddellijk uit de vorige laat afleiden. Voorbeelden hiervan vindt men: Troyen 5300 Var., 4511, en 6630 Var. Zie de noot op vs. 4511. Verder
Stoke IX, 462. Dus hebben si haers storms begheven,
Ende sijn ghetrect bet op hore.
Grimb. II, 2184 Var. Die bloede hilden hen op hore
Ende bleven achter in den staert.
Eindelijk kan op hoer ook de zijdelingsche richting uitdrukken en beteekent dan ter zijde, b.v.
v.d.L.o. Heren, 2677. Gaet op hoer ende swicht al stille,
Laet ons van hem doen onsen wille.
en Lev. v. Jezus, C. 124: Doe namene Peter op hoer ende begonstene te kasteyene.
Zie ook Cap. 16, 114, 116, 126 en 154.
In overdrachtelijken zin komt op hore voor, 1o verbonden met houden. Het bet. dan eig. terughouden, zooals Grimb. II, 2184 Var., en vervolgens slepende houden, doen traineeren. Een voorbeeld vindt men: | |
[pagina 266]
| |
Grimb. I, 2859. Somwilen met vrede, ende selc stont
Met parlemente, si u cont,
Hilden dese heren d'orloge op hoer.
Var. Hielden 't alsoe altoos op hoer.
en 2o met staen, zoo dat op hoer staen eig. beteekent achterstaan, op den achtergrond staan en vervolgens vervallen: b.v. Keurb. v. Leiden bl. 130: Hiermede souden alle oude cueren.... op hoir staen, so som cueren te zwaer waren.... Hiermede staen alle oude kueren van der drapery op hoir, als alre eerst ghescreven staet. Men zou nu zeggen, dat er plaatsen genoeg waren, om het woord te verstaan, indien het in een nieuw uit te geven tekst voorkomt. Toch heeft Prof. Bormans het op geen enkele van de drie plaatsen in den Partonop. begrepen en zelfs op twee plaatsen willekeurig verminkt. Op de derde was het door het rijm gedekt; 't is dus waarlijk Bormans' schuld niet, dat het is blijven staan. In vs. 2313 van den Part. lezen wij: Si traken op [t] hare ende rumeden thof.
Blijkens de haken had het Hs. de t niet en stond er dus: Si traken op hare,
hetgeen òf eene vergissing van den copiïst òf eene bévue van Bormans is voor Si traken op hore ende rumeden thof.
Te recht zegt Bormans van de lezing ‘Si spraken op hare’: Louter afschrijvers gebrobbel; maar de woorden ‘dat ik in mijnen tekst verbeterd heb’ had hij wel mogen weglaten. Ten overvloede wordt de bet. van op hore nog bevestigd door den franschen tekst ‘S'en vont arriers’, dien Bormans hierbij aanhaalt.
Op de tweede plaats lezen wij (vs. 7076). Hi sloech op dat volc met crachte,
Dat hijt doch te paise brachte.
Men zou desnoods met deze lezing vrede kunnen hebben, maar nu lezen wij aan den voet der bladzijde: ‘De Uitg. heeft: Hi sloech op hoer dat volc met crachte.’ Wij zien dadelijk dat deze lezing oneindig beter is: ‘Hij sloeg het volk terug, deed het | |
[pagina 267]
| |
ruim baan maken.’ En wat teekent Bormans nu hierbij aan? ‘Misschien is hier meer te verbeteren, maar hoer is in alle geval te veel.’ Hij neemt dan ook de vrijheid, het eenvoudig uit den tekst te schrappen, maar wij, die ons niet genoeg kunnen verwonderen, hoe iemand als Bormans zulk eene dwaasheid heeft kunnen begaan, plaatsen het er natuurlijk dadelijk weder in. De derde plaats eindelijk is vs. 8191. Te selver uren
Ghinghen si een deel op hoer
Ten beddewert, daer Melioer
Te slapene plach.
‘Zij verwijderden zich en gingen naar het bed van Melior.’ Bormans evenwel, door deze drie plaatsen nog niet tot inkeer gebracht, verklaart de uitdr. nog eens verkeerd en nu door: ‘Op hoer = op haer, afzonderlijk, alleen.’ En dit alles, in weerwil dat Bormans' landgenoot Snellaert (Alex. I, bl. 365), de uitdr. al tamelijk goed verklaard had. Serrure en Blommaert zijn in hunne uitgaaf van Grimbergen niet veel gelukkiger geslaagd. Zij verklaren op hoer (Deel II, bl. 2860) door op eigen kosten, alleen! Ik kan van de uitdrukking op hoer, die wij nu reeds 21 malen aantroffen, niet afstappen, zonder het aantal bewijsplaatsen met nog ééne vermeerderd te hebben. In het IVe boek van Velthem, Cap. 37, wordt beschreven, hoe de graven van Simpoel en van Bonen in den Sporenslag bij Kortrijk op de Vlamingen aanvielen, maar aan de zijde der Franschen waren eenige Henewieren die weinig lust in den strijd hadden, al hielden zich groot:
vs. 13. Daer wasser een deel ute Henau
Al maken si daer haer cypau
Te vechten hadden si cleinen wille
Ende hilden hem op hoet al stilleGa naar voetnoot1).
De laatste regel wordt door Lelong verklaard: ‘Waren op haar hoede geheel stil.’ Op hoet of op hoede is voor den uitlegger | |
[pagina 268]
| |
te weinig verschillend, om niet beide uitdrukkingen volkomen gelijk te stellen. Voor ons echter zijn zulke kleinigheden onoverkomelijke bezwaren, die ons naar eene andere uitleggingswijze doen uitzien. De zin moet natuurlijk zijn: ‘Zij hielden zich achteraf, zooals ook in vs. 23 staat En was el niet, si ne quamen niet vort.
Men ziet dus duidelijk, dat op hoet niet deugt, en dat men eenvoudig de t in r behoeft te veranderen en te lezen: Ende hielden hem op hoer al stille,
om een gezonden zin te bekomen. Ook Grimberg II, 2184 hebben wij de uitdrukking hem op hoer houden aangetroffen. | |
XVIII. Willen.Een tweeledige zin, waarvan het eerste lid met hetzij begint en het tweede uit de woorden of niet bestaat, wordt in het Mnl. op de volgende wijzen weergegeven. Men gebruikt dan òf weder of òf alleen of. Het subject van het tweede lid wordt nooit herhaald, het werkwoord altijd; de negatie wordt altijd uitgedrukt door en of ne zonder niet, en indien weder wegblijft, kan ook het subject uit het eerste lid worden weggelaten. Voorbeelden zullen dit duidelijker maken, dan de mededeeling van den taalregel zelven. 1. Het gebruik van weder-of vindt men: Vl. Rijmk. 5278.
Weder hi dede of ne dede
Noynt ne quaemt ter waerhede
Waer die edel prince bevoer.
10275.
Weder si wouden of ne wouden,
Die ander hem te machtich waren.
Grimb. I, 4268.
Weder hi wilde of en wilde
Hi moeste bughen achterwaert.
Velth. VI, 13, 26. Ende oec seidi hem daer naer,
Dat hi hem hulpe doen soude
Weder hij woude ofte en woude.
| |
[pagina 269]
| |
Limb V, 1570.
Weder hi wilt of en wilt,
Hi moeste siin swert daer laten.
VII, 644. Weder hi wilde of en wilde,
Hi moeste tumelen van den perde
Ende bleef vertorden op die erde.
Zoo ook Limb. XII, 164; Belg. Mus. X, 95, 199; Yst. Bloeme 1084. Ook kan het subject na het werkwoord komen, b.v. Sp. I3, 51, 40. Dat soe desen Demostenes
Emmer te valle bringen soude,
Weder woudi of en woude.
2. a. De uitlating van weder heeft plaats:
Sp. 15, 76, 49. Die Romeinen wordens geware
Ende senden ute Rome dare,
Wille Cateline oft en wille.
Vl. Rijmk. 2881. Si..... moestent ghedoghen doe,
Wilden si of ne wilden.
Sp. I5, 42, 47. (Si) sendden dare
Ridderscap ende grote scare
Die dese coningen versoenen souden,
Wouden si oft en wouden.
Zoo ook Velth. IV. 54, 75; Rijmb. 28966. 2. b. Ook kan het subject in het eerste lid worden weggelaten, b.v.
Troyen 3183. ‘Sliep ic?’ - ‘Ja ghi.’ - ‘Dede of en dede,
Synt ghyt segt, ic lye alsoe mede.
d.i. ‘hetzij ik het deed of niet.’ 3205. Es ocht en es, in ders ghewaghen.
d.i. ‘hetzij het zoo is of niet.’ | |
[pagina 270]
| |
10355. (Dat) het altoes wesen soude
Myne doot, woude of en woude.
Rijmb. 25948. Dede of ne dede, inne bens niet vroet.
32407. Daden of ne daden, men teecht hem anGa naar voetnoot1).
Door deze twintig voorbeelden zal de Mnl. taalregel welduidelijk zijn geworden. Toch blijkt ons uit de uitgave van den Partonopeus, dat den Hoogleeraar Bormans deze regel onbekend is. Vs. 4420 vgg. lezen wij in den oorspronkelijken tekst in zuiver Middelnederlandsch. Dat hi, wilde of ne wilde,
Quam ghevallen van hant te hant
Van den orse neder in tsant,
hetgeen door den uitgever aldus wordt verbeterd (!) Datti, hi wilde of ne wilde.
Vs. 6423 stond in den tekst: Ic sal met crachte sijn haer lief,
Wille si of en wille, doet of laet;Ga naar voetnoot2)
Of si mi mint of si mi haet
Ic sal wonen in hare herte,
maar dit wordt weder door den bewerker veranderd in: Wille si of en wille, doet si of laet.
De Heer Bormans zag waarschijnlijk niet, dat doet en laet samentrekkingen zijn van de conjunctiven doe en late met het, en dat hij dus in zijn tekst het onhollandsche doe het zij heeft in | |
[pagina 271]
| |
plaats van: doe zij het. Men zal mij toegeven, dat dit niet de juiste manier is, om een Mnl. tekst uit te geven. Ik heb met opzet aan het hoofd van dit opstel het ww. willen geplaatst, vooreerst omdat de behandelde eigenaardigheid het meest bij dat ww. voorkomt, maar ook, omdat ik de aandacht wilde vestigen op een bijzonder gebruik van dit ww. Met een der ww. segghen, weten, wanen, verbonden, bet. deze uitdrukking beweren. Ook nu is dit nog niet geheel buiten gebruik. Ook wij kennen nog de uitdrukking men wil weten of men wil zeggen, die gelijk staat met men beweert b.v. Schoolm. 117: Men wil wel zeggen, dat, o Batavier! uw stam
Van uit het strijdbaar volk der Katten oorsprong nam.
Vooral in couranten kan men de uitdr. dikwijls lezen, ook zelfs zonder weten of zeggen; b.v. Men wil, dat de Koning aan Baron N. de vorming van een nieuw ministerie heeft opgedragen, maar de zaak vindt weinig geloof.Ga naar voetnoot1) Voorbeelden uit de Mnl. auteurs zijn o.a. | |
a. willen weten.Rijmb. 2889. Een quade beeste hevet verbeten
Josepphe mijn kint, willic weten.
Sp. I1, 35, 20. si willen over waerheit weten,
Dat min mach der siele deren,
Dat sise eten, dan worme verteren.
I3, 46, 35. Vrouwenminne, wille hi weten,
Doet alre redene vergeten.
I8, 8, 60. Dies wildi weten sonder waen,
Dat si daer al te samen,
Van Sente Jacob selve quamen.
| |
[pagina 272]
| |
b. willen wanen.I7, 8, 9. Het wille wanen wel si some
Dat dese selve brudecome
Jhehan was Ewangeliste.
I8, 76, 5. Oec wille men wanen das,
Dat hi van Pauluse gedoopt was.
IV2, 56, 12. Men wille wanen over waer
Datten Robbrecht syn broeder vergaf.
I4, 54, 36, Daer waerre vele van den riken,
Die wanen wilden openbare,
Dat hi (Perdiccas) na hem conine ware,
Ende dat Alexander wilde dat.
| |
c. willen segghenGa naar voetnoot1)Troje 4385. Daer waren selc, die segghen wilden,
Datter hondert dusent riddren waren.
Wal. 11103. Sulke willen segghen hier,
Dat Walewein, die ridder fier
Trouwede Ysabele die scone.
Velth. II, 31, 56. oec wilde men segghen doe,
Dat sy 't gelt hadden genomen!
| |
d. willen weten ende wanen. | |
[pagina 273]
| |
Franc. 8280. Den man siet soe vor haer staen,
Dien soe waende ende weten woude
Dat men naestdagen graven soude.
Rijmb. 845. men wilt wanen ende weten
Datter vele sijn vergheten.
Zie verder: Stoke II, 539; Sp. IV1, 7, 75; I8, 67, 8; Brab. Y, II, 2029; Velth. I, 47, 71; II, 43, 64; Limb. VI, 2592. In plaats van willen weten vindt men ook wanen weten; b.v.
Lorr. II, 4129. Ic soude wale wanen weten,
Dat sijt souden hebben onsiene,
Al waren daer noch toe si tiene.
Eindelijk heeft willen weten in het Mnl. eene beteekenis, die wij er ook nu nog aan hechten, nl. die van erkennen, voor iets uitkomen, iets in zijn geheugen bewaren, onthouden, b.v. Sp. I1, 52, 39. Dese Menfers wilde weten niet
Hoe dat Egypsche diet
Staende bleef...............
Bi Josephs moghenthede.
I8, 45, 44. Weldoen hevet soe (de nature) saen vergheten,
Mesdoen wil soe euwelye weten.
Lanc. III, 669. Alle die daer waren int hof,
Waren utermaten blide daer of,
Alse die wel wilde weten,
Dat God haers niet hadde vergeten.
| |
[pagina 274]
| |
XIX. Gheleet bringhen.Wanneer de regels in den Partonopeus slechts ten halve bestaan, vult Bormans ze gewoonlijk goed aan, maar somtijds doet hij het op eene wijze, die wel eenige revisie behoeft. Als voorbeeld kunnen dienen de verzen 6176-81, die door B. aldus zijn hersteld: Uten wapenen dedi hem do[e]
Die soudaen; [daer halp] hem toe
Menich hoghe man, die hem aend[oen]
Sijn rikelike dier ghewaden [scoon].
Doe brocht men[ne] voor die vrouw[e]
Gheachemeert ende wel gheclee[t nauwe].
Vooreerst vereischt in den derden regel het subj. menich hoghe man een werkwoord in het enkv.; ten tweede moet blijkens halp dat ww. in het impf. staan; ten derde is scoon verkeerd, want nu er reeds twee adj. vóór ghewaden staan, zou het dwaas zijn er nog een derde achter te zetten; ten vierde is de verbetering menne overbodig, want men kan staan en staat meermalen voor men en; ten vijfde is nauwe ghecleet onzinnig, en eindelijk zegt men niet: ‘men brocht hem voor die vrouwe’; maar ‘men brocht hem voor die vrouwe gheleet. Over gheleet bringhen heb ik reeds in mijn Tekstcritiek (bl. 80) gesproken. De voorbeelden, waar bringhen met een verleden deelwoord staat, zijn nog met vele te vermeerderen. Ik zal er nu alleen maar een paar uit den Partonop. zelven noemen, en wel vs. 557. Als hi sine hande hadde ghedweghen,
Brochte men hem die dwale ghedreghen.
2135. Talreerst dat Parthonopeus des
Ghenoech was seker ende ghewes,
Dat soe naect was, trachi van hare
Tcovertoer.....................
Ende brochte dat licht ghetrect uut.
en 6197. Alleene brocht men voort gheleet
Met ghenen (l. ghemenen?) clederen ghecleet.
| |
[pagina 275]
| |
Om al de bovengenoemde redenen acht ik het noodig vs. 6176-81 aldus te lezen: Uten wapenen dedi hem doe,
Die soudaen; daer halp hem toe
Menich hoghe man, die hem aendede
Syn rikelijke diere ghewaden mede.
Doe brocht men voor die vrouwe gheleet
Gheachemeert ende wel ghecleet.
Kluchtig is eindelijk de aanvulling van den Hoogleeraar, vs. 6009. Men vonde gheen so wel gh[ereet]
So hovesch ende so wel ghe[seet]
Ende niemen hebben so scone [ghedane]
Sijt in tornoy sijt in storm [bane].
Het zou schijnen dat de Heer Bormans nooit een Ridderroman heeft gelezen; hij schijnt althans niet te weten, dat de eerste regels, die tot verveling toe in het Mnl. terugkeeren, moeten luiden: Men vonde gheen so wel gheraect,
So hovesch ende so wel ghemaect.
En dan het woord stormbane! Bormans heeft dit uitgedacht, maar de Middelnederlandsche taal kan het best buiten dit woord stellen. Men leze eenvoudig: Ende niemen hebben so scone vorme,
Sijt in tornoy, sijt in storme.
Leiden, Mei 1874. |
|