De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Over stok, steen en steke, als eerste lid van een samengesteld adjectief.
| |
[pagina 238]
| |
steendood en het hd. steinhart, dood en onbewegelijk, hard, gelijk een steen. Doch hoe hiernevens samenstellingen als stokdoof, stokoud, stockblind (Kil), stocknar (Kil. en Vondel), steenoud (Kil.) e.a. op te vatten? Zal men ze uitleggen als doof, blind, gek, oud, gelijk een stok of steen? Of zullen we met Kiliaen stockblind als zoo blind, dat men met een stok den weg zoekt, stokoud als zoo oud, dat men een stok behoeft, en stocknar, als zoo zot, dat men met een narrenstok loopt, verklaren, of met Grimm het hd. stockfinster door zoo donker als in een gevangenis (stock) vertalen? Geen van beide zeker; want strijdt het eerste tegen het gezond verstand, het andere verzet zich tegen de natuur onzer samenstelling. Daarenboven worden ons op deze laatste wijze slechts enkele composita helder, terwijl andere, als b.v. steenoud, stokdoof, enz. onverklaard blijven. Daarom wil ik het wagen met eene andere zienswijze voor den dag te komen, die in den beginne wel eenigszins hypothetisch mag schijnen, doch door de vergelijking met andere dergelijke gevallen eene tamelijke waarschijnlijkheid zal verkrijgen. Beschouwt men de allereerst genoemde samenstellingen stokdood, stokstijf, steendood, enz., dan ziet men, dat het eerste deel, het substantief, bij alle eigenlijk de kracht heeft van eene gewone versterking, die men nu eens door gansch en al dan eens door uitermate zou kunnen weergeven. Op deze wijze kregen stok en steen langzamerhand de kracht van een intensief adverbium, men dacht bij het gebruiken der substantieven niet meer aan de door deze genoemde zelfstandigheden, en de weg lag open om de woorden als gewone versterking ook voor andere adjectieven te voegen, bij welke eene vergelijking met een steen of stok niet in de verste verte te pas kwam. Zoo ontstonden in onze taal de composita stokdoof, stokoud, stockblind, stocknar, steenoud, enz., alle = uitermate, in hoogen graad doof, oud, blind, gek, oud, enz.; en in het hgd., waar men nog meer gebruik van deze nieuwe manier van versterking maakte, stockblind, gansch en al blind, stockfinster, uitermate donker, stockfremd, geheel en al vreemd, stocknacket, geheel naakt, stocknarr, uitermate zot, stockmauset (Bei.), zeer mauset, d.i. achterhoudend, steinalt, zeer oud, | |
[pagina 239]
| |
steinreich, zeer rijk, steinalber, zeer dwaas, steinmüde, zeer moede, steinweh, zeer smartelijk, stainglaim (Beiersch), zeer glaim, d.i. eng, nauw, enz., nevens de regelmatige stocksteif, stockstill, stocktodt, steinhart, steinstark, staingrob (Beiersch), steintôt (Bei.), enz. En was men alzoo gewend geraakt aan samenstellingen als stockblind en het hd. stockfinster, dan kon het licht gebeuren, dat ook het substantief, dat in vorm, beteekenis en oorsprong naast stok staat, nam. stick, steck, eveneens ter versterking van adjectieven gebezigd werd. Daarom verklare men zich het anders onbegrijpelijke stickblind, steckblind (Kil.), stekeblind, en stickdonker (vgl. hd. stockfinster) eenvoudig als geheel en al blind, buitengemeen donker, evenals de analoge, bij Schuermans en de Bo voorkomende, composita stekevet, stekezot (vgl. stocknar) en het in onze algemeene taal gebruikelijke stikvol wel niets anders dan zeer vet, uitermate zot, geheel en al vol zullen zijn. Ja, hoe zonderling het volk met zijne taal kan omspringen! de laatste samenstelling, reeds zelve onregelmatig gevormd, gaf aanleiding tot het ontstaan van een paar nieuwere, stopvol en propvol, welke op logische gronden geheel en al onverklaarbaar zijn. Dewijl namelijk de woorden moeilijk als vol, gelijk of door een stop, een prop, zijn op te vatten, alzoo hun eerste deel niet als substantief te beschouwen is, blijft er alleen over in prop en stop den stam der ww. proppen en stoppen te zien. Doch in dat geval zouden dan ook de samenstellingen niets anders kunnen beteekenen dan vol, om te proppen, om te stoppen; want in die enkele composita, welke uit den stam eens verbums + adjectief bestaan, als smoordronken, dronken om te smoren, te stikken, hd. blendweiss, wit om te verblinden, bettelarm, arm om te gaan bedelen, fressgern, fresslieb, lief, bemind, zoodat men het zou willen opeten, duidt steeds het eerste gedeelte de werking aan, waartoe de door het tweede, het adjectief, aangewezen eigenschap, voeren of leiden kan. Is dus eene wetenschappelijke verklaring der composita onmogelijk, dan late men zich door de volksetymologie leiden en bedenke, hoe licht het volk, ofschoon stik in stikvol oorspronkelijk slechts eene versterking geweest is, door invloed van het ww. sticken, | |
[pagina 240]
| |
opeenhoopen (Kil.), aan dit eerste samenstellende deel eene andere opvatting kon beginnen te geven en het geheele adjectief als vol, ten gevolge van het opeenhoopen te beschouwen. Zoo ontstond er dan een compositum, waarin tegen alle grammaticale regels aan het eerste lid, als stam van een ww., niet het doel, maar den grond, de oorzaak van de door het tweede lid uitgedrukte eigenschap vol aangeeft. En kan het daarom verwonderen, dat, dewijl het eene misbruik het andere medebrengt, in volkomen analogie met stikvol ook andere gelijke samenstellingen met vol werden gevormd, als stopvol, vol ten gevolge van het stoppen, propvol, vol ten gevolge van het proppen? Keeren we intusschen tot het boven over stok en steen gezegde terug, dan blijft ons over eenige analogieën aan te voeren tot ondersteuning der gestelde hypothese. Als zoodanig beschouwe men dan in de eerste plaats samenstellingen met dood, als doodarm (mhd. tôtarm), zeer arm, doodeenvoudig, mhd. tôtvinster, zeer donker, tôttruebe, enz., naast de regelmatige doodsbleekGa naar voetnoot1), doodstil, mhd. tôtbleich, tôtstum, enz., bleek, stil, stom, gelijk een doode. Vervolgens nemen wij hetzelfde waar bij bloed, als eerste deel eens compositums, dat regelmatig, slechts in bloedrooa, zoo rood als bloed, en bloedlauw, lauw als bloed, kan verklaard worden, doch als eenvoudige versterking geldt in bloedarm, hd. blutarm (vgl. steinreich), zeer arm, en de hd. composita, blutjung, zeer jong, blutfremd (vgl. stockfremd), blutsauer, zeer zuur en bezwarend (vgl. steinweh), blutschwer, buitengewoon zwaar, blutwenig, zeer weinig, enz. Ook het Vlaamsche smoorrijk, zeer rijk (vgl. steinreich), wijst ons in smoor zulk eene versterking aan, welker ontstaan men nagaat uit de samenstellingen smoorheet, heet om te smoren, stikken, smoordronken, dronken om te stikken (zie boven). Ja, om hiermede te eindigen, zelfs het zeer oude moedereene (mhd. muotarseine, nhd. mutteralleine), later moederziel alleen, maakte van zijn eerste deel eene intensieve partikel, gelijk we zien in het hd. mutterstill, zeer still, mutternackt, geheel en al naakt, enz. |
|