De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
Middelnederlandsche varia,
| |
[pagina 218]
| |
Sp. IV1, 64, 26: Bi Ludeke quamen si te wighe
Jeghen die kerstene met groten prighe
Ende wonnen met ghewelt
Beede den zeghe ende dat velt.
Zoo ook IV2, 4, 32; 25, 38; 68, 74; III6, 18, 14; Stoke I, 276.Ga naar voetnoot1) Ook zonder grote komt de uitdrukking voor, b.v. Alex. III, 1018: Sp. I8, 29, 32: Somwilen so wan deen met prighe
Up den anderen dat velt.
I4, 39, 3: Dat hi Porruse met prighe
Bestaen wille.
III5, 6, 18: Want si wilden met enen prighe
Die Hunen sekerlike bestaen.
| |
[pagina 219]
| |
Zoo ook IV2, 67, 15; III5, 27, 17; Alex. V, 360. Het is uit al deze voorbeelden met voldoende zekerheid op te maken, wat prijch beteekenen moet. Het komt volkomen overeen met het Lat impetus, en het Mnl. druest, en beteekent aandrang, vaart. Evenals men de uitdrukkingen met groter druest en metter druest vindtGa naar voetnoot1), zoo vindt men ook met groten prighe en met prighe. De verklaring, die Willems in de Brab Y. t.a.p. van het woord geeft, nl. die van verschrikking, schrikverwekking, kan dus geschrapt worden. De beteekenis van prijch, nl. die van impetus, gaat gereedelijk over in die van strijdlust, b.v. Stoke IV, 135: (Si) vochten aldaer enen wijch.
Dat dede alder Heren prijch,
Die si onderlinghe droeghen.
En Alex. VII, 432: Die Grieken waren van groten prige,
Ende hadden al den sin te wige.
Vervolgens neemt prijch den zin aan van het gevecht, den strijd zelf Hiermede kan men vergelijken de subst. vaert en rese, die denzelfden overgang van begrip vertoonen. In dezen zin vinden wij het woord Alex. II, 725: Want die knechte die willen prijch
Houden jegen sinen here.
851: Hi riep: ‘Wapent u te prige.’
Partenop. 3683: daer soude een prijch
Groot af comen, ende werden wych
Entie tornoy waer quaet.
Sp. I5, 19, 48: Aldaer wart in ghenen prijch
Hannibal onderghedaen.
| |
[pagina 220]
| |
III5, 5, 62: Daer verloren si in dien prighe
Bi naer XX dusent man.
Deze beteekenis heeft prijch ook in de uitdrukking te prighe, d.i. om strijd. Sp. I4, 22, 24: Die baroene verre ende naer,
Die vernamen van desen wighe,
Quamen jeghen hem te prighe.
Alex. IV, 1041: Begonsten si al vlien te prighe.
VII, 253: Die heren riepen al te prige,
Dat si dor vrese noch dor noet
Hem lieten in eenger noet.
Zoo ook Stoke III, 626, en IV, 411; Velth. IV, 33, 62. Eindelijk heeft prijch de beteekenis aangenomen van krijgsroem, of in 't algemeen roem, b.v. Alex. II, 980: Vecht, als ic doe, om prijch;
Deelt met mi den starken wych.
VII, 509: Die here met groten prige
Was van Persen ende van Meden.
Partenop. 1613: Ic rade wel bi goeden rade,
Dat wi nember dore enghenen prijch,
Jeghen die Fransoyse en hebben wijch.
Sp. I2, 18, 34: Daer na quam die XIIIde wijch,
Daer men in hadde groten prijch,
Ende men oec an beeden ziden
Vele verloes in dien tiden.
Deze beteekenis heeft prijch ook in het samengestelde prijchspel (Alex. I, 1148), dat strijd beteekent; evenals nijtspel, eig. een spel of wedstrijd om roem. | |
[pagina 221]
| |
Ook van het ww. prighen, waarvan prijch de als subst. gebruikte wortel is, levert het Mnl. voorbeelden. De oudste beteekenis is op iets losgaan, en overdrachtelijk zich begeven, b.v. Limb. XI, 865: daer af willie vort swighen,
Ende wille tere andre materien prighen.
Ook bij prighen gaat deze beteekenis over in strijden, vechten, zich verzetten, b.v. Stoke VII, 28: Doe begonde Her Jan te prighen
Teghen den grave.
Deze beteekenis gaat weder geleidelijk over in die van streven, trachten, zijn best doen. Men vergelijke slechts pogen met het Fr. poigner en het Lat. pugnare. Van de bet. streven, zijn best doen, vindt men voorbeelden Limb. XI, 182: Nochtan en can ic niet ghewanen,
Dat ies nemmermeer geerighe,
Wat ic droeve of wat ic prighe.Ga naar voetnoot1)
Sp. I3, 47, 37: Hets beter leren, dan worden rike;
Nochtan eist nutteliker sekerlike,
Die noot hevet, dat hi goet gecrige,
Dan hi omme leren prighe.
I6, 50, 27: Nochtan en canie niet geswigen,
In wille hogelike prighen,
Mi voerttrecken ende togen,
Ende meester maken vor die ogen,
Snel int spreken, traech in 't horen!
Rijmb. 31757 C.: Entie Joden begonden striden
Ende prighede elc vor sine vorste.
| |
[pagina 222]
| |
Eindelijk schuilt dit ww. in eene corrupte plaats van den Partonopeus. Vs. 6386 vgg. klaagt de dichter over de hardheid en wreedheid zijner beminde in de volgende bewoordingen: Soe begheert mijn leven ende mine doot,
Want ic doghe pine groot
Dore haren wille dach ende nacht,
Daer ic ane hebbe cleine macht.
Het ghevet haer pine dat si mi siet,
Ic ben doot ende nighe om niet.
D.i. ‘Het is haar zelfs onaangenaam, mij te zien. Ik ben dood voor haar en...’ Wat nu de woorden ‘ic nighe om niet’ betreft, daarvan zegt Bormans het volgende: ‘Nigen, ons nijgen, zich of het hoofd buigen, groeten. De zin is: Ik ben dood van haer, en het is te vergeefs, dat ik hare aendacht door mijne gebaerden op mij zoek te trekken.’ Nog daargelaten, dat de geleerde uitgever zich in zijne vertaling al zeer weinig houdt aan de beteekenis, even te voren door hem vastgesteld, komt mij de zin uiterst gezocht voor. Wanneer die beminde het al onaangenaam vond hem te zien, zou het hem zeker al zeer weinig helpen, al stond hij ook te buigen als een knipmes. Om deze reden kunnen de woorden door den dichter niet zoo geschreven zijn, als wij ze in den tekst vinden. Wanneer wij bedenken, dat eene n en p zeer weinig verschillen, en de r door eene komma werd aangeduid, dan zal het duidelijk worden, dat nighe eenvoudig eene verschrijving is voor prighe, en dat de regel moet gelezen worden: Ic ben doot ende prighe om niet.
D.i. ik ben dood voor haar, en doe voor niet mijn best, streef te vergeefs om hare ‘hulde’ te winnen. Dit prighen bestond voor den dichter niet het minst in het werk dat hij deed, in het vervaardigen van zijn gedicht, zooals hij zelf een oogenblik te voren zeide. Het ww. prighen komt alleen in praes. en impf. voor en was zwak, blijkens Rijmb. 31757 C. Later heeft men er wel een mipf. preech van gemaakt, b.v. in een vers, aangehaald bij Kil., bl. 306, noot: | |
[pagina 223]
| |
Daerom so preech elck syn best,
maar dit vers draagt alle kenmerken van verval, en kan dus niet als autoriteit worden aangemerkt Wat den oorsprong van prighen betreft, het hangt samen met ons ww. prikken. Beiden zijn afkomstig van een Oud-Germaanschen vorm preihan of prihan. Prijch is de stam van prîh-an en prikken komt er van af, evenals van Goth. theihan ons dik en van tiuhan ons tukkenGa naar voetnoot1). Prijch beteekent dus steek, prikkeling, aandrift Met dit ww. prighen hangt ook nog samen ons ww. priegelen (prijgelen), dat in dialect nog bestaat in den zin van fijn naaien, de steken dicht op elkander laten volgen, Er straalt dus nog duidelijk de beteekenis van steken, prikken in door. Over prijch zie men de Aant. van Snellaert op Alex. VII, 509, en Huydecoper op Stoke I, bl. 36, wiens verklaring van prijch en prighen veel goeds bevat. | |
[pagina 224]
| |
Als bijvorm van prighen moet ten slotte nog vermeld worden het ww. priën, Esopet bl. 119: Aldns sijn vele liede, die prien
Om eens anders heerscepien.
| |
XVII.
| |
[pagina 225]
| |
Doen si nam den riddere milde.
Hi wilse winnen ende tere amien
Houden met crachte, sonder vrien.
Sp. I8, 26, 21: Maer Appius wilde vrien
Eene joncvrouwe te siere amien.
Huyd. op Stoke I, bl. 481: eer hi wiste
Wie Walewein was, die bi liste
Siere dochter vriede ende minde.
Limb. I, 1260: Jonchere, wat eist, dat ic verneme?
Wildi miere jonfrouwe vrien?
Alex. I, 1162: Alexander hi wart bevaen
Met haerre minnen, ende soudse saen
Hebben ontfaen tiere amien:
Hi deedse sinen knapen vrien.
IV, 1014: Alse Olifernes dat wijf sach comen,
Bernde hi gelijc dien viere,
Hi heise (l. hietse) vrien sine spadoenen.
Zoo ook Sp. IV2, 65, 73 en 75; Rinclus 1039. In de beteekenis amourettes hebben, ongeoorloofd mingenot najagen vindt men het Lsp. III, 17, 57: vriende...........
Die tsamen drincken ende eten,
Gaen of staen of vrien mede,
Ofte hantieren ydelhede.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat deze beteekenissen niet passen in de plaats uit de Rose, en dat het ook te gezocht zou zijn, de beteekenis vragen af te leiden uit die van aanzoek doen om eene vrouw. Wanneer er geen ander middel was om vrien te verklaren, dan zou men nog des noods met deze uitbreiding van het begrip vrede kunnen hebben, maar nu behoeft men daartoe niet zijn toevlucht te nemen. Er is een ander, beter | |
[pagina 226]
| |
middel ter verklaring. Behalve de plaats uit de Rose, is er nog eene, waar vrien voorkomt in eene beteekenis, die uit de oorspronkelijke van liefhebben niet kan zijn voortgevloeid, nl. Lanc IV, 1957: Tierst dat hij verstont die niemare,
Dat conincs Bans geslechte daer waere,
Die van allen ridderen, die utquamen,
Waren van der meester namen,
Hi vor se sien al te hant,
Als die met hem gerne waren bekant,
Ende soutse gerne daertoe vrien,
Dat si van sire maisnien
Ten tornoye wesen wouden.
Evenals in de Rose, beteekent hier vrien niets dan vragen, en dat kan ook niet anders, want vrien is met vragen nauw verwant. Het ww. vragen is zwak en dus niet oorspronkelijk. Het is afgeleid van een impf. vrag, dat behoorde bij het sterke verbum vregen, vrag, gevregen (Goth. frah, fraihans). Nu is het opmerkelijk, dat ook in het Goth. slechts gedeeltelijk dit sterke ww. bestaat. Het praesens wordt genomen van het afgeleide ww. fraihnan en de andere tijden van het ongebruikelijke fraiha (evenals saiha, sahv, sehvum, saihvans). Dit fraiha nu wordt regelmatig in het Mnl. vrië, en de inf. vriën, dat eig. voor vri-hen staat en dus tweelettergrepig is, zooals uit de plaats uit den Lanc. blijkt, waar het rijmt op maisni-en (mansionada, maisonné-e). Ook in het Ags. bestaat een ww., dat met vriën volkomen identisch is, n.l. fricgan of fricgean (van waar de vorm fricgendra = sciscitantium, Ettmüller, bl. 369). Wanneer men nu op zulk eene ongezochte wijze vriën verklaren kan, verdient die afleiding de voorkeur boven eene veel gezochter en onnatuurlijker verklaring. En de omstandigheid, dat van dit ww. vriën geen enkel spoor meer over is, behalve de infinitief, doet aan mijne verklaring geen afbreuk Immers waarom kan niet, even goed als in het Goth., het eene deel van een oorspronkelijk ww. bewaard blijven en het andere deel verloren gaan en door afgeleide vormen vervangen worden? M.i. is dus vriën een geheel ander woord dan | |
[pagina 227]
| |
het gewone Mnl. werkwoord, en moeten zij dus in een Mnl. woordenboek onder twee artikelen worden gerangschikt.
Er bestaat in het Mnl. ook een subst. vrië (Ags. frigu = liefkoozing, omarming), gewoonlijk vrie geschreven, waarop ik de aandacht wilde vestigen. Het heeft twee hoofdbeteekenissen, n.l. 1o. huwelijksaanzoek:
Troje 3731 Sint haddene (den hoeftbant) Eneas,
Ende gaffene Ydomen sire amien,
Die hi creech bi rechter vrien.
Sp. IV2, 63, 28: Ene dochter, die Machtilt hiet,
Die gaf hi, na huwelix vrie,
Grave Willem van Normendie.
En 2o. huwelijksliefde, minne.
Sp. III3, 79, 7: Hen achte niet sijn wijf Abdie;
Hoe groet so teersten was de vrie,
Dicken peynset soe nu vort,
Hoe dat soene hadde versmort.Ga naar voetnoot1)
IV1, 46, 193: Een wijf haddi, hiet Soffie,
Daer hi met wettelike vrie
Enen sone ane wan.
Troyen 5186: Enen scacht met enen roeden pinioenc,
Die hem Briseda sine amye,
Hadde ghegeven op goede vrye.
| |
[pagina 228]
| |
Sp. IV2, 65, 73: (Hi) vryetse met vulre vrie.Ga naar voetnoot1)
De twee beteekenissen huwelijksaanzoek en huwelijksliefde loopen dooreen Wal. 8913: Van minen lieve, sonder andre vrie
So wilde hy maken sine amie.
en 9139: Maer menichwarven seidi dat,
Dat men Waleweine up een rat
Vlechten soude, ende sine amie
Gheven soude sonder andre vrie
Stalcnechten ende vulen garsoenen
Haren wille mede te doene.
De uitdrukking sonder andre vrie bet. dus eig. zonder verdere liefde, of zonder verder aanzoek, en kan in onze taal het best worden weergegeven door zonder complimenten. Bij de voorbeelden van vrie moet ook gebracht worden eene plaats uit den Sp. Hist. (IV2, 19, 74), hoewel het daar op eene eenigszins vreemde wijze gebruikt wordt: Otte quam.....................
Ende hevet Berengiere verdreven,
Entie vrouwe (Adelheid) uten karkere verheven;.....
Entie vrouwe te wive ontfaen,
Ende hilt die feeste vrie
In die stat te Pavye.
Daar er die feeste staat, kan feeste vrie kwalijk iets anders beteekenen dan het feest, dat bij zulk eene gelegenheid past, nl. het huwelijksfeest. Wellicht is vrie een adj. met de beteekenis huwelijksch. Verscheidene adj. althans hebben denzelfden vorm als substantiva, b.v. mare, en dit zou met vrie ook het geval kunnen zijn. Evenwel, geheel bevredigt deze verklaring mij niet. Misschien is iemand mijner lezers in staat, eene betere te geven. |
|