De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Boekbeoordeeling.Dr. W.L. van Helten. Ueber die Wurzel lu im Germanischen. - 55 blz. - Rotterdam, J.H. Dunk; Leipzig, Richter & Harrassowitz. 1873.De schrijver begint met te verklaren dat hij tot onderwerp genomen heeft: ‘die geschichte der wurzel lu(oder ru), in bezug auf ihreu einfluss im Germanischen.’ Deze wortel - zoo gaat Dr. van Helten voort - is tot nog toe deerlijk miskend, en daarom heeft hij zich aangegord om aan lu recht te doen wedervaren. Als verzachtende omstandigheid voor die algemeene miskenning wordt aangevoerd dat de meeste afleidingen van lu dermate van de twee grondbeteekenissen van lu zijn afgeweken, dat alleen ‘bei ganz specieller behandlung der wurzel und absichtlicher vergleichung der entwickelung ähnlicher bedeutungen’ iemand er in zal slagen 't voor ieder verborgene te ontsluieren. We vernemen verder dat lu niet één, maar twee grondbeteekenissen heeft. Hoe de Schr. aan die wetenschap gekomen is, vernemen we niet. De eerste grondbeteekenis, volgens den Schr. die ‘der näherung oder verbindung,’ welke zooals hij zelf zegt, nog nooit door iemand bevroed was, zal volgens belofte in § 16 en 17 aangetoond worden. Ik moet bekennen dat ik na lezing en h erlezing geen bewijs voor die ‘grondbeteekenis’ iu die twee paragraphen heb kunnen opsporen. Wel wordt daarin aan de algemeen bekende feiten herinnerd dat komen en bekomen, reiken en bereiken, en soortgelijke, met elkaar samenhangen, en ook worden Arische woorden genoemd voor zaadveld, buit, gewin, vangst, van lu afgeleid, maar daaruit volgt niet dat lu de beteekenis der ‘näherung’ moet gehad hebben, vermits uit lunâti ‘hij snijdt, hij plukt;’ lava ‘stuk; deel,’ enz. al de overige beteekenissen zich kunnen ontwikkeld hebben. | |
[pagina 165]
| |
Voor de tweede grondbeteekenis welke reeds aan andere bekend was, worden op bl. 2 enkele voorbeelden aangehaald. Daaruit schijnt te blijken dat de beteekenis ‘snijden, afbreken’ ouder is dan die van ‘scheiden,’ doch anders valt er niets op aan te merken; ze berusten althans niet op onderstellingen. Het is moeielijk, in weinig woorden den aard der voor ons liggende verhandeling te kenschetsen. Ik zou het noemen eene poging om allerlei Germaansche woorden die met l of sl beginnen, tot gezegden wortel lu terug te brengen. Onder andere zou van lu ‘scheiden’ - men herinnert zich dat de Schr. aan lu twee grondbeteekenissen toekent - van lu ‘scheiden’ afstammen Nederl. slabben, Vlaamsch slabberenGa naar voetnoot1) Beiersch schlufern, Nederl. slubberen, Vlaamsch sloeberen, enz. Uit schlufern ontstaat dan weêr ‘door metathesis’ schlurfen, gelijk in 't Nederl. slurven uit sleuveren (sluveren). De verhandeling in haar geheel te ontleden zou een dik boekdeel vereischen. Het is een betrekkelijk lichte taak den gang van een betoog te critiseeren, doch eene eenvoudige reeks van beweringen, hetzij ware of valsche, onttrekt zich aan eene met gronden gestaafde weerlegging of bevestiging. 't Eenigste wat men in de verhandeling als poging tot bewijs zou kunnen aanmerken, is de aanhaling van voorbeelden die, indien ze werkelijk analoge voorbeelden zijn, zeker veel gewicht in de schaal leggen. Doch het is niet altoos zoo duidelijk te merken of twee gevallen wel analoog zijn. Men denke slechts aan de door den Schr. veronderstelde analogie tusschen lu en woorden die ‘komen, bereiken’, beteekenen. Waar de Schr. een overeenkomstig geval meent te zien, zullen andere een groot verschil waarnemen. Nu en dan worden zelfs analoge voorbeelden als ballast over boord geworpen. Naarmate hij zelf vaster overtuigd is van de waarheid zijner meening, acht hij het te minder noodig zijn gevoelen te | |
[pagina 166]
| |
staven. Zeer kenmerkend voor de geheele verhandeling is de volgende zinsnede op bl. 25. ‘Obgleich die entwickelung der hier besprochenen begriffe (namelijk van ons lui, en loer en lodder, enz.) aus lu, solvere keinem zweifel unterliegt und durch keine analoge beispiele bestätigt zn werden bedarf, kan ich hier nicht umhin einige von der wurzel lubh oder luf herkommende Bildungen zu nenneu, deren wahrer ursprung öfters verkannt ist.’ De wijze waarop de Schr. aan de in de verhandeling genoemde wortels beteekenissen toekent, zal bij philologen weinig bijval vinden. Slechts op eenige voorbeelden wil ik den lezer opmerkzaam maken. Op bl. 8, in de noot, heet het dat Gotisch laufs, van lubh scheiden, komt. Met dit lubh is, blijkens 't woordregister, een Arisch lup, Skr. rup, lup, Lat. rumpo, enz. gemeend. In geen van deze talen beteekent die zoogenaamde wortel ‘scheiden,’ wel iets waaruit zich de beteekenis van scheiden ontwikkelen kon, maar den Schr. moest het juist te doen wezen om aan te toonen, dat ‘scheiden’ 't oorspronkelijke, en ‘breken, scheuren’, euz. 't afgeleide is. Nu is de eene overgang even goed mogelijk als de andere, en daar ons geen historische oorkonden ten dienste staan, om ons den gang van zaken aanschouwelijk te maken, moet men één van beide doen: òf door redeneering aantoonen dat de eene beteekenis ouder moet wezen dan de andere, òf, wat wel zoo goed is, zwijgen over dingen die men niet weet. Van Skr. vancayati wordt op dezelfde bladzijde verzekerd dat het eigenlijk beteekent ‘cause to go astray.’ We zullen trachten de onjuistheid dier bewering aan 't licht te brengen. Skr. vakra bet. ‘krom, niet recht, scheef, slinksch’; vancati ‘kromgaan, wankelen, waggelen’, vancayati ‘uit den weg gaan’, en ‘misleiden, bedriegen.’ Het is nog al duidelijk dat de zin van ‘uit den weg gaan’ nagenoeg dezelfde is van ‘een omweg maken.’ Zoo ook beteekent 't Ags bibugan, een nog al duidelijk woord: vermijden, uit den weg gaan. Vanivancîti, 't frequentatief, bet. ‘draaien en wenden, al draaien.’ De beteekenis ‘cause to go astray’ is louter denkbeeldig; ze komt nooit voor en is evenmin door redeneering uit de bekende be- | |
[pagina 167]
| |
teekenissen of toepassingen af te leiden. Wie weet niet dat niet alle werkwoorden der 10de klasse in 't Skr. causatieven zin hebben? Van Skr. murch (liever: mûrch, mûrcch) heet het op bl. 31 dat het ‘nur noch in der abgeleiteten bedeutung schwach werden, ohnmächtig werden anzuweisen ist.’ Volstrekt onjuist; het woord komt passim voor, en bet. nooit ‘zwak worden’, maar ‘dik worden, stollen, vast worden, zich tot eene massa ophoopen’; voorts ‘dof worden’, en ‘bewusteloos worden’ en ‘in zwijm vallen’; ook beteekent het ‘weerkaatsen (van stralen’). Van denzelfden stam komt mûrta, geronnen, gestold, hard, vast; compact; eene massa, een lichaam vormende; dof, bewusteloos’; mûrti ‘compacte massa; lichaam.’ Een woord waarin in verschillende toepassingen 't begrip ligt van dik worden, wordt t.a.p. aangevoerd als bewijs hoe uit ‘los zijn,’ de beteekenis van ‘dom’ kan voortvloeien. Over de afleidingen of etymologieën die er in 't werk voorkomen zou ik, ook al verbood mij 't gebrek aan ruimte zulks niet, niets weten te zeggen dan dat ze in den gewonen trant der meeste taalvergelijkers zijn; bijv. ‘dit of dat woord komt van wortel zoo en zoo; of van wortel NN, ‘weiterbildung’, van wortel zoo en zoo. De ontleding der bestanddeelen eens woords blijft achterwege. Het is niet meer dan billijk te erkennen dat de vergelijkende taalstudie nog zeer zwak is in de kennis der woordvorming; des te meer echter heeft ze tot stand gebracht in de vergelijkende klankleer. Om dezen grondslag, die door andere zoo stevig gelegd is, bekreunt zich echter Dr. van Helten heel weinig. Eene Nederl. oe en ui, uu laat hij telkens in elkaar overgaan, als geschiedde zulks volgens bekende regelen. Een ander voorbeeld levert bl. 42. Daar wordt verkondigd dat het Grieksche ʿρυ, ʿρεϜειν identisch is met lu. Ieder die geen vreemdeling is in de allereerste beginselen der vergelijkende taalstudie weet dat Gr ρʿυ = Skr. sru is. Zoo iets was waarlijk bij Fick wel te vinden. - Hoeveel leemten een boek ook hebben moge, het kan waarde hebben om 't gronddenkbeeld dat er aan ten grondslag ligt. Is dit soms van toepassing op ‘die wurzel lu’? De schrijver, | |
[pagina 168]
| |
de voetstappen drukkende van de meeste oudere, en van sommige der nieuwere etymologen, gaat uit van 't denkbeeld dat wij in staat zouden wezen den volstrekt oorspronkelijken zin en vorm der wortels op te sporen zonder behulp van historische gegevens. Historische bescheiden toch brengen ons slechts tot een betrekkelijk jong tijdperk, verre verwijderd van dat der wortelvorming. Waartoe gezegde meening leiden moet, is licht te voorzien. Niet bij machte om door onderzoek en redeneering 't begeerde te vinden, gaat men er toe over, wortels te scheppen. Zoodra men uit enkele bekende of gewaande feiten zekere beteekenis, liefst zoo algemeen en kleurloos mogelijk, afgeleid heeft, begiftigt men daarmeê den pas gefabriceerden wortel. Het spreekt van zelf dat men uit zulke algemeene begrippen, als ‘bewegen, gaan’, e. dgl. alle mogelijke beteekenissen kan afleiden, mits men aan de verbeelding vrij spel late en nooit vrage hoe zich alles historisch heeft toegedragen. Bij Fick, Wtb., zal men bijv. wel negen wortels kar aantreffen, van zeer verschillende beteekenis. Hoe men zich den gang van zaken bij zulk eene homonymische wortelvorming voorstelt, is moeielijk te gissen. In 't voor ons liggende werk van Dr. v. Helten worden aan één wortel twee oorpronkelijke beteekenissen toegekend. Mij lijkt dat, alsof men zeide dat een jaar begint met twee eerste Januari's. Dr. van Helten is zoo vriendelijk geweest mij een exemplaar van zijne verhandeling te schenken. Liever had ik daarom eene beoordeeling van bevoegde hand, hetzij in 't buitenland of hier te lande, gelezen dan zelf er een geschreven. Maar de schrijver heeft bij de Redactie van dit tijdschrift er bepaald op aangedrongen dat ik mijne meening over zijn werk zou uitspreken. Ik heb dat dan gedaan, hoewel noode Indien ik den schrijver een raad schuldig ware, zou het deze zijn: ‘tracht meer zelf te onderzoeken, en minder in allerlei woordenboeken op te zoeken, en poog tevens uwe stellingen op zulk eene wijze te staven, dat de lezer zich overtuige hoe gij eerst na 't voor en 't tegen gewikt en gewogen te hebben tot eene slotsom gekomen zijt.’
H. Kern. |
|