Nog een woord over het ‘Vlaamsche gebraden peertjen’.
Toen ik den heer Cosijn een afschrift van dit vlaamsch gedicht voor den Taal- en Letterbode ter hand stelde, wist ik niet, dat het ook door Van Lennep was opgenomen in zijne uitgave van de werken van Vondel, dl. II, bl. 327-329; het was mij ontgaan, dat het ook in vroegere uitgaven van Vondels gedichten voorkomt, ofschoon ten onrechte aan hem toegekend. Ik schreef het geestig gedichtje af naar een handschrift, dat berust op de bibliotheek van de remonstrantsche gemeente te Amsterdam.
Zoo als aan ieder bij vergelijking blijken zal, is er een klein verschil in de spelling, hier en daar ook in de lezing. Het versje dat van Lennep liet afdrukken, telt nog een paar regels meer. Doch er is nog een ander verschil. Van Lennep zegt dat het gedicht vervaardigd is door Reaal. Op welken grond? Dat is mij niet gebleken. Onder het handschrift te Amsterdam, dat stellig dagteekent uit den tijd waarin het gemaaktis, leest men: ‘gemaakt door J. Narsius,’ den afgezetten predikant van Bommel, die daarna als colporteur van remonstrantsche geschriften in en buiten de Republiek rondreisde. Dat hij, en niet Reaal, de auteur zal zijn, daarvoor pleit de dagteekening ‘Parisiis VIII Aug. 1623’. Hij had de theologie langzamerhand laten varen en was in Frankrijk in de medicijnen gepromoveerd. In 1620 zal hij vermoedelijk wel te Parijs geweest zijn, toen hij, na zijne ontvluchting uit de gegevangenis te Rotterdam, voor goed het vaderland had verlaten. De Remonstranten schijnen het meermalen betreurd te hebben, dat hij ‘meer werk maakte van de poëzie dan van de godgeleerdheid’.
H.C. Rogge.