Verstooren.
Toen ik in den T. en Ltb. IV. bl. 251 het woord verstoeren uit den tekst van den roman van Limborch verwijderde, en er de variantlezing vertroesten voor in de plaats stelde, dacht ik er evenmin aan als vermoedelijk de schrijver van handschrift B. deed, dat het woord verstoeren wel verre van afkeuring te verdienen, integendeel als rechtswoord in de middeleeuwen geenszins onbekend was, en den zin had van iets beteren, iets vergoeden.
In de Leidsche Keuringboeken moet het in dien zin herhaaldelijk voorkomen; ik vond het slechts in Jans Teesteye (uitg. Snellaert) vs. 1115 en in de plaatsen, aangehaald in de Jager's Archief IV bl. 265-268 en in het Gloss. op den Lsp. Daar wordt op het lat. restaurare gewezen, en het is dan ook inderdaad dit woord, maar door middel van het Fransch, waar het restorer luidt, in onze taal gekomen. In het Fransch heeft het zoowel de oude beteekenis van restaurare, namelijk die van rétablir, rebâtir, refaire, als den zin van dédommager, vergoeden (misschien door invloed van het uiterlijk en ook in beteekenis niet ver afwijkende restoier = restituere). De subst. restor en restorement beteekenen dédommagement (zie Rocquefort in vocibus). Storer werd stooren en het voorvoegsel re vervangen door het nl. ver, dat echter gewoonlijk met her vertaald wordt. Wij hebben dan ook hier niet zoozeer met eene vertaling van het voorvoegsel te doen, als wel met een gewoon verschijnsel in de spreektaal. Men wist, dat restorer, al begreep men 't woord ook niet, den zin had van beteren, vergoeden, vergelden, en tevens dat re een partikel was, 't welk men dus van 't woord scheiden mocht. Men meende alzoo vanzelf, dat storer gelijk stond aan gelden, en in plaats van nu re als her te vertalen, gaf men aan stooren hetzelfde voorvoegsel, dat vergelden bezat, zoodat onwillekeurig het vreemde woord verstooren eenigszins naar analogie van
vergelden ontstond. Eigenlijk hadden wij verstooreeren moeten maken, doch de dubbele r en de bijgedachte aan het gelijkluidende verstoren (= verwoesten) zal het woord wel van den vreemden uitgang beroofd hebben.
Dit zij voldoende ter herstelling eener vroeger gemaakte fout.
J. te Winkel.