De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Poging om een paar leden der Nederlandsche taalfamilie met hunne wettige maagschap te hereenigen.
| |
[pagina 126]
| |
de spelling buskruit en rattenkruit heeft ingevoerd, die worden Regeling pag. 127 aldus voorgedragen: ‘Het tweede lid der samenstellingen buskruid en rattenkruid (gelijk men gewoon is te schrijven) beteekent blijkbaar stof, poeder, en is door zijne afleiding evenzeer als door zijne beteekenis gescheiden van kruid (herba). Het woord is waarschijnlijk slechts een wisselvorm van 't verouderde gruit, gruite (faex cerevisiae), en verwant met gruit, (klein) grut, grutten; zoodat het tot gruit in dezelfde verhouding staat als kriezeltje tot griezeltje (d.i. gruizeltje); gelijk op dezelfde wijze knap, knorren, krieken en grijten met de geheel of nagenoeg verouderde vormen gnap, gnorren, grieken en grijten afwisselen. Is dit vermoeden gegrond, dan behoort kruit uit hoofde zijner afleiding eene t te hebben, die alsdan door den vorm gruite, en door ags. greót (stof, zand) en ohd. griuz en crioz (zand, gruis) buiten allen twijfel wordt gesteld. Doch al aarzelt men ook het hier bedoelde woord voor hetzelfde als gruit te houden, zijne identiteit met kruid (herba) is niet slechts onbewezen, maar zelfs hoogst onwaarschijnlijk, zoodat het beginsel in § 51 ontwikkeld dat homoniemen door de spelling moeten gescheiden worden, wanneer de uitspraak zulks toelaat en geen andere regel het verbiedt, hier zijne rechten doet gelden. De redactie meent derhalve voortaan kruit (pulvus pyrius), buskruit en rattenkruit, die geen kruiderijen zijn noch producten van het kruiden- of plantenrijk, niet dienen om spijzen te kruiden, noch bij den kruidenier verkocht worden, door het schrijven met eene t te moeten onderscheiden van kruid (herba) onkruid nieskruid, wormkruid enz.’ Omtrent deze redeneering der Redactie moet ik ten eerste opmerken, dat onder de verschillende beteekenissen welke gruit had, die van faex cerevisiae niet gelukkig gekozen schijnt om het begrijpelijk te maken, hoe onze voorouders bewogen werden het buspoeder juist gruit te noemen; aangezien toch in het uiterlijk voorkomen van natte of zelfs van drooge gist zeer weinig is, dat hen kon nopen het buspoeder met dien naam gruit te bestempelen; en ten tweede, dat ofschoon het overgaan van g in k, blijkens de door haar bijgebrachte voorbeelden, geen ongewoon verschijnsel | |
[pagina 127]
| |
is en dus gruit wel in kruit hadden kunnen veranderen, des al niettemin iedereen ten zeerste moet aarzelen het kruid in buskruid en rattenkruid voor hetzelfde woord te houden als het verouderde gruit, en wel om de eenvoudige reden dat het kruid van buskruid en rattenkruid steeds onzijdig is, en, zoo ver de bestaande oorkonden spreken, ook altijd onzijdig geweest is; terwijl er in Nederlandsche geschriften van vroegeren en lateren tijd van een onzijdig gruit, waaruit door verandering van g in k een onzijdig kruid kon voortkomen, geen schim of schaduw is te bekennen. Het werkelijk bestaande, in Oud-Nederlandsche stukken veelvuldig voorkomende, gruit is niet onzijdig maar steeds vrouwelijk. Dat het stellig niet onzijdig is, blijkt onder anderen uit een stuk op 't Kamper archief aanwezig en gedateerd van den 25 Julij 1331, waarbij door Schepenen aan Herman Herinck en Ghessen de gruet voor twee jaar wordt toegestaan, waarin onder anderen het volgende te lezen staat: ‘Ende doe Herman en Ghesse die gruet gedaan woert, zoe deden ze (de Schepenen) oer recht daertoe.’ Van 't yrouwelijk geslacht van dit woord, levert ons de volgende plaats, (gedateerd Rotterdam 1340) aangehaald door Noordewier Rechtsoudheden pag. 77, het ontegenzeggelijk bewijs: ‘behouden ons onse grute,’ onse tollene, onse wage, onze maete, onsen wint etc.’ Wie dus kruid in buskruid en rattenkruid voor 't zelfde woord wilde houden als gruit, die moest niet meer of minder veronderstellen, dan dat dit woord in dit bijzonder geval niet alleen zijn g in k, maar ook zijn vrouwelijk geslacht in onzijdig had veranderd; of dat er naast het, in velerlei beteekeuis gebruikelijke, vrouwelijke gruit, een ander onzijdig ongebruikelijk gruit (waarvan echter in vroegere of latere geschriften geen spoor is te ontdekken) aanwezig was, 't welk de spraakmakende gemeente met verandering van g in k uitsluitend tot het vormen van de woorden buskruit en rattenkruit had gebezigd; van welke twee veronderstellingen de eene zeker al even onaannemelijk is als de andere. Immers bedient de spraakmakende gemeente, wanneer zij voor een nieuwe zaak een naam noodig heeft, zich tot het vormen | |
[pagina 128]
| |
van dien naam noch van opzettelijk in vorm en geslacht veranderde, noch van niet in gebruik zijnde woorden, maar juist van de zulke, die in 't dagelijks verkeer door iedereen gebezigd worden. ‘Maar,’ zal misschien iemand zeggen, ‘van welk dagelijks gebezigd woord konden de sprekers van vroegere dagen zich bedienen om voor pulvis pyrius de Nederlandsche benaming buskruid te vormen. Toch niet van 't kruid, dat herba beteekent? Dat zou zeker onmogelijk zijn geweest, indien in den tijd, toen men een Nederlandsche benaming voor pulvis pyrius (of pulvis nitratus, of nitrosus of tormentarius of sulphureus of pyrinus of igneus) behoefde, kruid alleen in den zin van herba in gebruik ware geweest. Maar dit was geenszins het geval. Er zijn duidelijke sporen aan te wijzen, dat men aan 't woord kruid langzamerhand ook de voorstelling van poeder was gaan verbinden. Hoe ging dat in zijn werk? Zeer natuurlijk. Kruid werd namelijk reeds vroeg niet alleen in de beteekenis van herba (bladgewas zonder hontstengel), maar ook in die van kruiderij gebezigd. Bij Kiliaan vindt men dan ook niet slechts kruyd = herba, maar evenzeer kruyd = specerij, aromata, Fr. épice.Ga naar voetnoot1) Ook bij Holtrop, Ned.-Eng. Woordenboek, komt kruid nog voor in den zin van specerijen. ‘Het fijne kruid is opgeslagen’ vertaalt hij ‘the fine spices (or groceries) are advanced in price.’ Daarom heet dan ook bij denzelfden Duffelaar een blikken bus voor specerijen een kruydbusse; daarom een muskaat-noot een kruydnoot; daarom werd de vijzel, waarin kruiderijen fijn gestampt werden, een kruydsteen genoemd. Uit deze benaming ‘kruidsteen’ blijkt, dunkt me, dat kruid vooral van die kruiderijen werd gebezigd, die voor 't dagelijks gebruik tot poeder werden gestampt, en die men dus gewoonlijk onder de gedaante van poeder aanschouwde; waardoor zich natuurlijk heel licht aan 't woord kruid de voorstelling poeder kon hechten. En dit schijnt | |
[pagina 129]
| |
nu inderdaad gebeurd te zijn. Kruid schijnt soms werkelijk in beteekenis met poeder gelijk te staan; 't welk ik geloof op de volgende wijze te kunnen staven. Van alle kruiderijen werd er zeker vroeger geene meer gebruikt dan de peper. De peper was zoo zeer de specerij bij uitnemendheid, dat het woord peper als 't ware een algemeene naam werd voor alle kruid, alle kruiderij; zoodat peper ook daar werd gezegd, waar men een andere kruiderij bedoelde. 't Is zeker aan deze omstandigheid, dat de pepermunt en pepernoot hunnen naam te danken hebben; 't is van daar dat een kruidkoek (pain d'épices) gewoonlijk een peperkoek wordt genoemd; van daar, dat kruiden in 't algemeen peperen heet, en dat een specerijverkooper of kruidenier in de eerste, oorspronkelijke, eigenlijke beteekenis van 't woord, in 't Engelsch vroeger bestempeld werd met den naam van pepperer. En wordt nog niet heden ten dage het hoornvormige papieren zakje, waarin de kruideniers specerijen doen, een peperhuis geheeten? En zoo heette het in den tijd, toen Kiliaan zijn Woordenboek vervaardigde, ook reeds; maar - en dit is van belang - behalve peperhuysken noemde men dit toen ook kruydhorenken. Peperhuysken en kruydhorenken waren te dier tijde woorden van dezelfde beteekenis: want het laatstgenoemde wordt bij den Duffelaar door 't eerstgenoemde verklaard. Uit dit alles blijkt, dunkt me, duidelijk, dat onze voorouders toen ter tijde kruid en peper voor en door elkander gebruikten; dat kruid en peper in een zeker opzigt synoniemen waren geworden. Kon men nu bewijzen dat peper met poeder wisselde, dan zou daaruit aanstonds volgen, dat ook kruid gelijk poeder stond. Dit bewijs is nu zeer gemakkelijk te leveren: want peperhuysken dient bij Kiliaan niet alleen ter verklaring van kruydhorenken, maar het wordt door hem ook als woord van gelijke beteekenis gevoegd achter... poederhuysken Dus kruydhorenken = peperhuysken, en ook poederhuysken = peperhuysken; en derhalve, volgens het bekende axioma: twee grootheden die elk aan een derde gelijk zijn, zijn ook aan elkaar gelijk, is ook kruidhorenken = poederhuysken. Verder is klaarblijkelijk in dezen | |
[pagina 130]
| |
horenken = huysken; en daar 't verschil van gelijken gelijk is, zal natuurlijk kruydhorenken - horenken = poederhuysken - huysken zijn, dus kruyd = poeder. Of, - om de zaak wat minder wiskundig te beredeneeren - doordien het kruid of de specerij bij uitnemendheid, de peper, en ook de andere kruiden of kruiderijen voor 't dagelijksch gebruik gewoonlijk in den kruidsteen tot poeder gestampt en aldus in kruydhorenkens, peperhuyskens of poederhuyskens aan de gemeente verkocht werden, en deze ze dan ook gewoonlijk als poeder onder de oogen kreeg, begon men aan kruid onwillekeurig het denkbeeld van poeder te hechten. Dus werden niet alleen kruid en peper, maar ook kruid en poeder soms voor en door elkander gebruikt. Het was dan ook zeer natuurlijk, dat onze voorvaders, daar ze een peperhuis nu eens een poederhuysken en dan weer een kruydhorenken noemden, zoo ook pulvis pyrius soms met den naam van bus poeder en soms met dien van buskruid bestempelden. En niet alleen den naam van het kruid = buskruid zelf is van kruid = specerij op kruid (pulvis pyrius) overgebragt, ook de naam van 't werktuig, waaruit men het buskruid schoot, is dezelfde als die van den vijzel, waarin men de kruiderijen tot poeder stampte: beide heeten mortier. Ook het schiettuig van kleiner kaliber, de donderbus, doet ons denken aan de kruidbus, waarin de specerijverkoopers hunne kruiderijen bewaarden.Ga naar voetnoot1) En doet men niet bus-kruid zoowel als specerij-kruid in een kruydhorenken? Bij 't zien dezer overeenkomsten zou men op de gedachte komen, dat het arsenaal in dezen meer dan eene benaming uit den kruidenierswinkel heeft gehaald. Of heeft het toeval hier enkel de handen in 't spel gehad? Hoe dit zij, ofschoon kruid (pulvis pyrius), buskruid en rattenkruid noch kruiderijen noch producten van het kruiden- of plantenrijk zijn en niet dienen om spijzen te kruiden, noch (gewoonlijk) bij den kruidenier verkocht worden, is toch, dunkt me, de identiteit van kruid (buskruid) met kruid (specerij) en dus met kruid | |
[pagina 131]
| |
(herba) door het boven verhandelde tot een bijzonder hoogen graad van waarschijnlijkheid, ja, ik zon haast zeggen boven allen twijfel verheven. Mogt er echter bij iemand nog eenige twijfel aangaande die identiteit zijn overgebleven, die twijfel zal verdwijnen en voor volslagen zekerheid plaats maken, zoodra we nagaan onder welke gedaante kruid (buskruid) en kruid (herba) zich in de verwante talen of tongvallen vertoont, d.i. zoodra wij met de klankleer te rade gaan. Hoe kan de klankleer in dezen licht verspreiden? Doodeenvondig. Indien namelijk kruid (pulvis pyrius) en kruid (herba) werkelijk verschillende woorden waren, zoodat het eene oorsponkelijk op t en 't ander op d uitging, en indien wij een verwanten taaltak kunnen ontdekken, die in een tijd, waarvan geschreven oorkonden bestaan, de d en t nog duidelijk volgens den oorsprong in de uitspraak onderscheidde, dan zou natuurlijk in zulk een taaltak buskruid zoo 't uit gruit ware geboren, niet op d moeten uitgaan maar op t. Oud-Nederlandsche geschriften kunnen ons in dezen van geen dienst zijn. Daar namelijk de slot d hier te lande reeds zeer vroeg, stellig voordat het buskruid hier werd ingevoerd, in t was overgegaan en men oudtijds een woord met die letter sloot, welke men in de uitspraak hoorde, zoo vindt men in Oud-Nederlandsche stukken woorden die oorspronkelijk op d uitgingen, zoowel als die welke oorspronkelijk met t sloten, aan 't eind met t geschreven. Een plaats zeer geschikt om dit door een voorbeeld op te helderen vinden we in een stuk van 't jaar 1374 door Dr. Jonckbloet aangehaald op pag. 340 van zijne geschiedenis der Nederl. Lett.: ‘donrebussen, cruyt en loot;’ waar dus loot met t sluit, schoon het oorspronkelijk zonder den minsten twijfel d tot slotletter had. Hieruit is dus omtrent den oorspronkelijken vorm van cruyt niets te halen. Later sloot men de woorden die bij de verbuiging een d lieten hooren, om zoowel de uitspraak van den verbogen als van den onverbogen vorm recht te laten wedervaren, zulke woorden veelal met dt. Hierin bleef een schrijver zich echter zelden gelijk, zoodat uit zoo'n dt ook eigenlijk weinig is op te maken. | |
[pagina 132]
| |
Kiliaan schrijft buskruydt evenals hij broodt spelt; en hieruit zou men kunnen besluiten, dat hij d als de oorspronkelijke sluitletter van kruid beschouwde. Doch dit beteekent niets; want zijne schrijfwijze is niet het gevolg van grondig wetenschappelijk onderzoek, maar daarvan, dat hij buskruid in verband bragt met kruid, het eenige woord, waarmee hij 't in verband kon brengen. Hij had het dus evengoed buskruid kunnen spellen; want kruid (aromata) en kruid (herba) schrijft hij beide met d. Zoo spelt hij ook nu eens geluydt en dan weer geluyd; rood, maar root melisoen; raed en raedschrijver, maar raetslaen. Hij had geen vast stelsel van spelling, of zoo hij dat had, dan hield hij er zich niet aan. In allen gevalle kan zijne noch eenige andere O. Nederl. spelling onze zaak uitmaken. Doch wat het oudste Nederlandsch, waarvan geschreven stukken over zijn, reeds had verloren, dat had het Oud-Friesch in den tijd, toen de Oud-Friesche wetten en andere stukken, die wij thans nog bezitten, werden te boek gesteld, (zooals de Engelschen nog heden ten dage) ongeschonden bewaard; zoodat, waar andere Nederlandsche geschriften hooft, hoet, hant, enz vertoonen, het Oud-Friesch haved (havd, had) hod, hond enz. schrijft, omdat het zoo sprak. Konden we dus ons woord buskruid in een van deze Oud-Friesche overblijfselen opsporen, dan zou 't onmiddelijk blijken of kruid (buskruid) vroeger werkelijk op t uitging of niet. En nu wil het geval, dat we dit inderdaad kunnen. In een stuk van 't jaar 1486, afgedrukt in 't Groot Placaaten Charterboek van Vriesland, uitgegeven door G.F. Baron thoe Schwartzenberg, lezen we: ‘Ende ienna dat bussakruud schitze willet.’ Gelijk dus de Oude Friezen nog hâvd, hôd en hand zeiden, toen de andere Nederlanders deze woorden reeds lang met t aan 't eind uitspraken, zoo zeiden ze ook nog bussa krund, toen men elders in 't land sedert eeuwen buskruit het hooren. Door dit Oud-Friesch bussa-kruud is de d als oorspronkelijke sluitletter van buskruid tot volkomen zekerheid gebragt. Door den vorm dus zoowel als door het geslacht wordt het tot een volslagen onmogelijkheid gemaakt kruid (= buskruid) | |
[pagina 133]
| |
voor 't zelfde woord te houden als gruit, waarmee het volstrekt niets heeft te maken. Geslacht en vorm bewijzen ontegenzeggelijk, dat kruid = buskruid geen ander woord is dan kruid = specerij; welke laatste op de boven uiteengezette wijze allengs de beteekenis van poeder had aangenomen. We behoeven ons echter met dit ééne, Oud-Friesche, getuigenis omtrent den oorspronkelijken vorm van kruid (buskruid) en zijn daaruit volgende identiteit met kruid (specerij) geenszins te vergenoegen. Dit Oud-Friesche getuigenis wordt door een anderen, duidelijk sprekenden, verwanten taaltak volkomen bevestigd. En die verwante taaltak is 't Hoogduitsch. De gedaante, waaronder zich ons kruid (buskruid), zoo 't oorspronkelijk op t uitging, in 't Hoogduitsch moet vertoonen, kunnen we door 't vergelijken aan een paar andere echtGa naar eind1) Duitsche woorden die op t uitgaan, licht gewaar worden. Zien we, dat de Nederlandsche woorden snuit, grut, stut in 't Hoogd. respectievelijk Schnautze, Grütze, Stütze luiden, dan besluiten we, dat bij echt Duitsche woorden aan een Nederlandsche sluitende t een Hoogduitsche tz beantwoordt. Was dus het Nederlandsche woord oorspronkelijk kruit, dan moest het in 't Hoogduitsch Krautz zijn, evenals grut ook Grütze is. En wordt dit nu ook aldus bevonden? Volstrekt niet. Ofschoon men thans in 't Hoogduitsch voor buskruid een vreemd woord, Pulver (Schieszpulver), bezigt, vroeger gebruikte die taaltak, evenals 't Nederlandsch, een echt Duitsch woord. En dat woord was niet krautz, maar goed en wel kraut. In de 16e eeuw was niet krautz, maar kraut und loth, de gebruikelijke uitdrukking; buskruid heette toen niet büchsenkrautz, maar büchsenkraut. In Doen's Hd. - Fr. - Lat. Woordenboek van 1664 staat niet krautz, maar kraut door musketenpulver verklaard; en evenzoo heet bij hem rattenkruid niet rattenkrautz maar rattenkraut, rattenpulver. In 't Handwörtenbuch der Deutschen Sprache van 1798, meermalen door mij aangehaald, ja, in de laatste uitgave van Thieme heet buskruit behalve zündpulver ook nog altijd niet zündkrautz, maar zündkraut. | |
[pagina 134]
| |
En hiermee is het pleit voldongen. Het is boven allen twijfel verheven, dat de Nederlandsche woorden, die ons onderzoek geldt, niet buskruit en rattenkruit zijn te spellen, maar buskruid en rattenkruid, evenals nieskruid en wormkruid. Hoewel we hier ons betoog voor goed konden staken, willen we toch, om de zaak, zoo mogelijk, voor goed haar beslag te geven, nog een oogenblik stilstaan bij een taalverschijnsel, waarin iemand, die zich met de Duitsche klankleer in 't algemeen en die der Noordsche talen in 't bijzonder, niet opzettelijk heeft onledig gehouden, misschien een bewijs kon meenen te zien, dat kruid = buskruid toch oorspronkelijk een ander woord was dan kruid = specerij. In 't Zweedsch heet namelijk buskruit krut (onzijdig), terwijl kruid (specerij) gewoonlijk door een meervond kryddor wordt uitgedrukt; en evenzoo noemt het Deensch buskruid krudt (ook onzijdig), doch specerij weer kryderi. Deze Zweedsche en Deensche vormen schijnen wel te bewijzen, dat kruid = buskruid en kruid = specerij inderdaad oorspronkelijk twee verschillende woorden waren, waarvan 't eerste op t en 't ander op d uitging. Doch het is ook enkel schijn: want krut, krudt, kryddor, kryderi zijn geen echt Noordsche woorden; zij zijn, evenals reeds in 't Oud-Noordsch krydd n. (kruiderij), uit het Nederduitsch overgenomen, hetgeen onweersprekelijk blijkt uit de omstandigheid, dat in geen der Noordsche taaltakken krut, krudt of krydd in de oorspronkelijke beteekenis van herba wordt aangetroffen, maar alleen in de later uit die oorspronkelijke ontwikkelde van kruiderij. Voor ons kruid (herba) is 't echt Noorsche woord urt (of jurt) evenals in 't Ags. vurt en in 't Goth. aurts in 't aurtigards van Joh. 18. 1. 't Zweedsche krut en 't Deensche krudt zijn klaarblijkelijk 't Nederduitsche krut, waarmede ze beide in geslacht overeenkomen. Heet buskruid thans onder Nederduitschers, evenals bij de Hoogduitschers, pulver, vroeger heette het krut (later krüt), gelijk in 't Hoogduitsch kraut. Dit krut was natuurlijk vroeger krud met d, zooals het nog in den Hêliand geschreven staat. Doch in 't Nederduitsch ging, evenals in 't Nederlandsch, de slot-d reeds zeer vroeg in | |
[pagina 135]
| |
t over, van welken overgang de Nederduitsche Psalm-vertaling of zoogenaamde Carolingische Psalmen reeds sporen vertoonen. De Zweden schreven krut, zooals zij 't hoorden, omdat zij 't verband van dit woord met kryddor niet inzagen en er van krut zelf verbogen vormen noch afleidsels voorkwamen. Dat de Denen krudt met dt spellen, bewijst alleen dat dit woord voor hen een vreemdeling was, waarbij zij geen vasten regel wisten te volgen. Immers schrijven ze rattenkruid enkel met d, namelijk rottekrud. Zij Denen, zijn groote vrienden van zachte sluitletters, zoodat ze menig woord, dat de andere verwante talen met t sluiten, op d laten uitgaan. Zoo heet Nederl. vat, Hd. Fasz op zijn Deensch Fad; en zoo zullen ze ook 't Nederduitsche krut wel tot krud hebben verzacht. Ze dienden dan eigenlijk, nu ze rattekrud schrijven, ook buskruid met krud te spellen en niet krudt. Blijven de Zweden hun ört (d.i. oorspronkelijk urt) tot het plantenrijk beperken en noemen zij b.v. een kruidkundige en örtkännare, maar een kruidenierswinkel, met het overgenomen woord kryddbod, de Denen hebben hun urt, evenals wij ons kruid, tot de beteekenis kruiderij = specerij, uitgebreid zoodat bij hen een kruidenierswinkel urtekram wordt genoemd. 't Spreekt van zelf, dat deze onechte Noren aan het door den echten Oud-Frieschen vorm bussa-kruud en den echten Hoog-Duitschen Büchsenkraut verkregen resultaat, niets kunnen veranderen. Kruid = buskruid en kruid = herba zijn ontwijfelbaar identiek, en deze outwijfelbare identiteit verbiedt ten stelligste het eene met t en 't andere met d te sluiten. Iedereen dus die recht en billijkheid lief heeft, is verpligt aan buskruid en rattenkruid evenzeer een d te schenken als aan wormkruid en nieskruid: want door aan beide eerstgenoemde leden der Nederlandsche taalfamilie een t als sluitletter op te dringen worden ze van hunne wettige maagschap gescheiden en tegen wil en dank ingelijfd bij een geslacht, dat hun wild vreemd is.
Laanzigt den 12 Sept. 1871. | |
[pagina 136]
| |
Naschrift.Het belangrijke onderzoek van onzen medewerker wordt ten volle bevestigd door onze oude oorkonden uit de XVe eeuw. De gewone benaming van het buskruid is cruut, donrecruut,-cruyt of bussencruyt. Dat in het Mnl. de t aan het einde de gewone spelling is, en zelfs in den 2den nv. die t werd behouden, is niets vreemd en stoot nog geenszins de bewering van den Heer Vinckers omver. Eenige voorbeelden volgen hier, welke ons de verschillende schrijfwijzen van het woord doen zien: ‘Bi Daem ghecoft iijcxix pont donrecruuts,’ Tocht. v. Albr. v.B. 330. ‘Den spoermaker gegeven ... om een deel donrecruyts te bereiden,’ ald. 274. ‘Jan van Muersen ghegheven, dair hi cruyd mede copen zoude Rosenburch mede te barnen,’ Graf. Rek. bij Kuypers, Gesch. d. Ned. Artillerie, 1, 170. ‘Daer hi donrebosse ende cruut mede cofte,’ Rek. 1358-59, ald. 1, 172, Aant. 2. | |
[pagina 137]
| |
Van overwegend belang voor het bewijs der stelling zijn de volgende plaatsen. In eene Deventersche Rekening van 1494 vinden wij dezen post: ‘It. gegeven voer pappyr daermen die nyen bussen mitten krude daerynne ladet;’ in eene Rek. van Zwolle, 1456, leest men: ‘It. voir een moelde (houten sasbak) die men besighede toeden cruyde te maken.’Ga naar voetnoot1) In de Tocht. v. Albr. 23, leest men in de Graf. Rek. van 1396: ‘Ghegeven Dirc die Sluter, om alrande provanci mede te copen van bussen, van crude, van steen, van schutte, van vierpannen, van torken ende anders des men behoeven soude in die grote scepe, die inder Lauwers varen souden.’ De verbogen vormen krudes, krude bewijzen voldingend, dat kruid in buskruid en rattenkruid hetzelfde woord is als kruid, herba, gelijk door den Heer Vinckers is betoogd,Ga naar voetnoot2) en dat wij wel zullen doen voortaan de nieuwe spelling buskruit, rattenkruit, weder door de oude te vervangen.
Leiden, 30 December '71. E.V. |
|