| |
Tekstkritiek,
door J. Verdam.
De tekst van den Roman van Limborch, hoewel door mijn hooggeschatten leermeester De Vries en anderen reeds van vele fouten gezuiverd, bevat nog altijd een ruim veld voor den arbeid der kritiek. In de volgende bladzijden zal ik trachten enkele corrupte plaatsen te verbeteren, en daardoor iets bij te dragen tot het beter verstaan van het dichtwerk, dat voor de kennis der Middelnederlandsche taal van zulk een onschatbare waarde is.
| |
I.
Limborch, I. 1336. - Margriete van Limborch wordt, na haar zwerftocht, gastvrij opgenomen aan het hof van den Graaf van Athene, en zeer liefderijk behandeld; maar nadat zij er twee jaren vertoefd heeft, verliest zij de gunst, waarin zij stond, omdat de Graaf en Gravin bemerken, dat hun zoon Echites smoorlijk verliefd is op het meisje, wier afkomst geheel onbekend is. De Gravin schrijft die genegenheid toe aan verraderlijke middelen van hare zijde, beschuldigt haar zelfs van tooverij en dreigt,
| |
| |
haar te zullen verbranden. Op het hooren van deze bedreiging valt Echites van schrik in onmacht. Toen hij weder bijkwam, hoorde hij (vs 1332 volgg.):
Ende vraghede hare moeder, wat hare ware;
‘Om uwen wille meslaet si hare
Ende segt, opdat si u verliest,
Lieve kint, si mint u soe scre.’
Het is duidelijk, dat aan vs 1336 iets ontbreekt. Het object van kiezen is in de pen gebleven van den overschrijver, die op tallooze plaatsen toont, geen groot talent te zijn geweest. Leest men voor vs 1336:
Dat si nemmeer man en kiest.
dan is de zin volkomen hersteld: ‘Zij zegt, dat, in geval zij u verliest, zij nooit een anderen man zal nemen.’ Deze verbetering wordt bevestigd door het antwoord van Echites, vs 1342:
Si sal oec weder vinden ane mi
Soe ghetrouwen vrient, dat al
Grieken daer af spreken sal.
waarin vrient de in de Middeleeuwen gewone beteekenis heeft van ami, minnaar. Zie b.v. Vergi 962: ‘Haren vrient ende amijs’.
| |
II.
Limborch, I. 1408. - Nadat de Gravin van Athene bemerkt had, dat het haar niet geraden was, Margriete te dooden, zoolang Echites tegenwoordig was, besluit zij, hem met list te verwijderen. Toen dit gelukte, stond Margriete het ergste te duchten, hetwelk de dichter aldus uitdrukt:
Te staden staen, want haer liif
Daer piint omme des graven wiif.
De zin kan geen andere zijn, dan deze: ‘Nu moge God Margriete bijstaan, want de Gravin legt het op haar leven toe’. Daarom moet vs 1408 aldus gelezen worden:
| |
| |
Nu moet der jonfrouwen god
Der vrouwen kan alleen slaan op de Gravin van Athene. De fout werd in de hand gewerkt door het woord vrouwen in den vorigen regel.
| |
III.
Limborch, I. 1815. - Nauwelijks is Echites vertrokken, of de Gravin gaat haar booze plannen ten opzichte van Margriete ten uitvoer brengen. Deze verdedigt zich met klem tegen de aanklacht van tooverij, maar de Gravin valt haar woest in de rede (1811 volgg.):
‘Dits gheloefelec te horne;
Noch piint si mi te storne,
Leitse wech van minen oegen,
Si sal selke pine doghen,
Levic hare een mergen noene,
Dat si sal els hebben te doene
Dan ons te driven(e) te scerne.’
Het woord gheloefelec, dat, zoover mij bekend is, elders niet voorkomt, beteekent vermoeiend, vervelend. De gewone vorm daarvoor was in het Mnl. ghelove of ghelovich en het subst. ghelof = verveling, tegenzin, Rose 5750. Dr. Jonckbloet, Walewein II. 332 volgg., en verg. loof = moe, dat ook nu nog in dialekten voortleeft. Dit in het voorbijgaan.
De aangehaalde regels zijn allen zeer duidelijk, maar wat beteekent
Levic hare een mergen noene?
Vooreerst kan een mergen noene niet in orde zijn. Wel kan men zeggen mergen noene, maar niet een mergen noene, evenmin als wij zouden kunnen zeggen (e)en morgen middag. Voor een moet dus gelezen worden eer. Dit blijkt ook duidelijk uit het vervolg der geschiedenis, want (vs 1935)
Smargens doe die dach ontspranc...
Haelde die baliu die jonfrouwe seone.
Ten tweede kan levic hare niet goed zijn. Was levic de juiste
| |
| |
lezing, dan zou de bedoeling alleen kunnen zijn: ‘Als ik morgen middag leef’. Nu is deze tusschenvoeging zeer gepast, wanneer men het oog heeft op handelingen die men in de verre toekomst van plan is te verrichten. Wanneer b.v. de Koning van plan is, Reinaert, na een bepaalden termijn, voor zijne misdaden te straffen, zegt hij (Rein. 421):
U oom, die clusenare waert,
Hi hevet ghedaen so goede carine!
Levic een jaer, het sal hem scinen.
Maar wanneer men reeds den volgenden dag zijn voornemen zal ten uitvoer brengen, dan is het al a priori niet waarschijnlijk, dat men er een “wanneer ik nog leef” zal bijvoegen. Bovendien stuit men met deze verklaring op het pron. hare, dat dan zonder eenige beteekenis zou zijn. De afschrijver van B, die den Nederlandschen tekst in den Nederrijnschen tongval vertaalde, begreep dit, en liet daarom eenvoudig hare weg. Maar de fout schuilt elders. Hoewel beide HHS. levic hebben, zal het wel niet te stout zijn, te beweren, dat juist dit woord corrupt is. Het is ontstaan door het verkeerd lezen van het woord lovic, en als men dit er voor in de plaats stelt, dan is de zin volkomen goed: “Zij zal vóór morgen middag zulk een pijn lijden, dat beloof ik haar, dat zij wel wat anders zal te doen hebben, dan den spot met ons te drijven!”
Loven, beloven, gheloven hadden oorspronkelijk de mediale beteekenis van verzekeren, die ook in het Mnl. is aan te wijzen. B.v. Exc. Cron. v. Brabant, 287a:
Nadat ick (zegt Frans I) in gheenen vrede sijn en mach in gheenderley manieren..., so ghelove ick, dat ick... tegen hem ende sinen adherenten oorlogen sal, totdat een van ons beyden van den anderen gracie sal begheren.
En Stoke, IV, 758:
Hertoghe, ghi moet u selven quiten,
Al soudement mi hier na verwiten:
Want ghi mi selve brocht int stric.
Daer omme ghelovic u, dat ic
Lettel daer omme zorghen zal.
| |
| |
“Daarom verzeker ik u, dat ik mij weinig daarom zal bekommeren.”
Ook thans nog heeft beloven deze beteekenis in de spreektaal, b.v.: Zij hebben elkaar flink de waarheid gezeid, dat beloof ik je’. ‘Ik beloof je, dat het er warm toeging’, enz.
Voor een ander compositum van loven, Nl. verloven of zich verloven met, werd omgekeerd in 't Mnl. zeer dikwijls versekeren gebruikt, b.v. Troj. Oorl., 103.
Maer hi hadde des groten rouwe,
Hi hadde ene scone vrouwe
Ghesekert, eer hi voer uten lande.
Exc. Cron. v. Brab., 212a.
Karel (V) was aldereerst versekert met vrou Claude, Conincx Lodewijcx van Vrancrijck dochter... Dair na was hem versekert vrou Marie, Conincx Henricx van Engelant die viij sijn suster.
ibid. 135e. So namen si (de Vlamingen) haren Grave tegen sinen danck... ende deden hem Coninc Eduaerts dochter sekeren ende ondertrouwen.
Uit de beteekenis versekeren, aan loven en zijn composita eigen, vloeiden twee andere onmiddellijk voort, al naar mate men er een object bij plaatste, dat iets goeds, of wel iets kwaads, iets onaangenaams inhield. Uit het eerste ontwikkelde zich de gewone beteekenis van het hedendaagsche beloven, uit het tweede die van dreigen. Deze laatste beteekenis wordt bevestigd door dezelfde opvatting van beloven, die ook nu nog in de spreektaal leeft (b.v. iemand een pak slaag beloven) en door Vergi 1076:
Ende sloech haer 't swaert op 't hoot boven,
Dat haer die hersene cloven,
Ghelijc hi haer gheloofde wale
Doen hijt haer seide te male.
De Hertog had deze bedreiging uitgesproken vs 780 volgg.:
Want hijt haer op die doot onthiet
Opdat sijt vorder seide niet.
| |
| |
| |
IV.
Limborch, V, 78 en 132. - Evax geraakt te Stamps in gevecht met eene rooverbende, die hij natuurlijk overwint. In de beschrijving van dat gevecht is de afschrijver tweemaal in de war met de woorden roover en ridder, eerst vs 78:
Doe quamen te hem alle viere,
Doe seide een riddere sciere:
‘Sidi riddre ofte knecht?’
Alle vier de roovers kwamen op Evax af, en een van hen vroeg hem: ‘Zijt gij ridder of schildknaap?’
lees dus:
Doe seide een roevere sciere.
Zoo ook vs 132:
Die derde hadde den rouwe groet
Maer en mochtem niet gescien,
Want hi was hem al te snel,
Ende herhaelde den ridder fel.
lees: Ende herhaelde den roever fel.
| |
V.
Limborch, VII. 1117. - In een der vele gevechten, waarvan de tweede helft van den Limb. overvloeit, komt de volgende beschrijving voor:
Doe quamen die andren an,
Ende groet striit daer doen began
Van beiden den heren, die vernamen,
Siit seker, dat si te gader quamen,
Daer meneghe vele int beghin.
Door het gemis van een werkwoord in het tweede gedeelte van den zin is de laatste regel onverstaanbaar. De bedoeling evenwel is duidelijk: ‘Een groote strijd ontstond tusschen de twee legers, die het maar al te zeer ondervonden, dat zij handgemeen werden, want al dadelijk sneuvelden er velen.’ Met eene geringe
| |
| |
verandering is deze zin in de woorden terug te brengen. Het overtollige vele moet worden verwijderd en daarvoor in de plaats gesteld een werkwoord, dat beteekent sneuvelen, vallen. Dit laatste is ongetwijfeld het ware, en regel 1117 moet dus aldus gelezen worden:
Daer meneghe viel int beghin
of in correct Mnl.:
Daer die meneghe viel (of vielen) int beghin.
Leiden, April 1870. |
|