‘waarvan men spoedig zijne bekomst heeft’ en dat het dus niet samenhangt met het onzijdige bekomen, dat wij gebruiken in: Het is hem goed of slecht bekomen; Wel bekome het u!
Immers men heeft zijne bekomst, als men genoeg heeft, als men niet meer begeert, en men heeft - de levende taal leert het elken dag - in hetzelfde geval zijne portie, zijn deel, zijn aandeel, het zijne. Ik acht het niet noodig, dit met voorbeelden op te helderen of te herinneren, dat de beteekenis van ‘genoeg’ niet de eerste beteekenis is. Ieder weet het. Het eenige verschil tusschen bekomst en de andere opgenoemde woorden bestaat daarin, dat het in zijne eerste beteekenis niet meer voorkomt. Is mijne meening juist, dan beteekent bekomst eigenlijk ‘ hetgeen men bekomen heeft’ en is dan op dezelfde wijze van het bedrijvende bekomen afgeleid als winst, hetgeen men gewonnen heeft, van winnen; vangst, hetgeen men gevangen heeft, van vangen; en ontvangst, hetgeen men ontvangen heeft, van ontvangen.
Maar nu gaan wij met bekomzaam nog verder van den weg; want zoo zou het eene hoedanigheid moeten beteekenen van iemand, die gaarne, gemakkelijk, uit zijn aard bekomt, krijgt, ontvangt, verwerft; en deze beteekenis heeft niets van die, welke er te recht of ten onrechte aan gehecht wordt.
Zou - de gissing is misschien al te gewaagd - bekomzaam ook van het znw. bekomst met weglating van de t en de s gevormd zijn? Groeizaam weer b.v. is weer, dat den groei veroorzaakt of bevordert; een heilzaam middel, een middel, dat heelt of heil aanbrengt; en nu - een bekomzaam heer, iemand, die spoedig een gevoel van voldaanheid, van verzadiging opwekt. Beslissen kan ik niet, daar het woord te weinig geschreven is en de gegevens dus ontbreken; maar ongaarne zou ik een woord afkeuren, dat in de spreektaal leeft en dat zoo netjes uitdrukt, wat men bedoelt: iemand, die eerst nog al bevalt, maar waarvan men spoedig bespeurt, dat hij de rechte broeder niet is.
J.A. van Dijk.