De Taalgids. Jaargang 8
(1866)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |||||||||
Ik weet niet, wie onder onze landgenooten het eerst den vernuftigen inval gehad heeft, om bovenstaanden welbekenden wapenkreet uit te maken voor een Kozakken-woord. Die verklaring noem ik vernuftig, omdat ze geheel uit den duim gezogen is, en zoo iemand in plaats van ‘vernuftig’ ze anders zou willen noemen, heb ik er volmaakt vrede meê. Of het spelend vernuft met hurra tot een Kozaksch woord te maken, soms het tweeledige doel had, èn om bijzonder geestig te zijn (want kan er iets geestigers en grappigers zijn dan de enkele naam van Kozakken?) èn om den afschuw van elk rechtgeaard vaderlander tegen dat uitheemsche woord op te wekken, of het spelend vernuft, zeg ik, dat tweeledige doel had, weet ik niet, doch dit weet ik, dat hij in het raden zeer ongelukkig is geweest. Het treft namelijk zoo, dat de Kozakken Russisch spreken, en dewijl ze zulks doen, kunnen ze het woord hurra niet uitspreken, want de eerste letter al, de h, is aan die taal vreemd. Had men maar gezegd, dat het een Samojeedsch of een Bashkiersch woord was! Men had dan even grappig kunnen blijven, en toch eene verklaring gegeven, die wel is waar verkeerd is, maar toch niet, bij de eerste letter de beste al, zoo ongerijmd. Waar het woord hurra in het algemeen thuis behoort, wist de Fransche Maarschalk St. Arnaud, die kort na den slag aan de Alma overleed, beter dan de vernuftige Hollander. Toen St. Arnaud, nog als Luitenant, of Kapitein, | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
dat herinner ik me niet juist meer, in Algiers diende woonde hij als bevelvoerder over een deel van het vreemdenlegioen een hardnekkigen strijd bij tegen de Kabylen. De kans stond hachelijk, en St. Arnaud, wel bespeurende dat zijne troepen begonnen te weifelen, begreep dat hij hun op de een of andere wijze moed moest inspreken. De manschappen van zijn vreemdenlegioen waren, gelijk hij wist, mannen uit Noordelijke landen: Duitschers, Engelschen, Zweden, Hollanders; hij kende hun gemeenschappelijken wapenkreet, en om als het ware een laatste beroep te doen op hun gemoed, riep hij hun, tegen de gewoonte natuurlijk van het Fransche leger, hun vaderlandsch hurra! toe. Op het hooren daarvan rukten de mannen uit het Noorden, in onbeschrijfelijke geestdrift voorwaarts, en na een half uur hadden ze eene schitterende overwinning behaald. Als iemand zich niet kan voorstellen, hoe een enkel woord in de geschetste omstandigheden zulk een tooverachtigen indruk kan te weeg brengen, zou het ijdel, en in allen geval tot niets nut zijn, hem door redeneeringen te willen overtuigen. Ook ligt zulks niet in ons plan; we hebben de voorgaande anecdote alleen meêgedeeld, om te doen zien, dat de Franschman St. Arnaud, beter wist, bij welke volken hurra inheemsch was, dan onze grappige landgenoot. Het woord hurra is in den vorm, dien wij hier bezigen, meer bepaald Hoogduitsch, doch met eene niet noemenswaardige wijziging is het ook de oudhollandsche wapenkreet. Met oud-hollandsch bedoel ik niet het Hollandsch van vóór twee eeuwen, maar van de Middeleeuwen. We zullen eerst den Hoogduitschen vorm bespreken, dewijl die heden ten dage ook bij ons gebruikelijk is, en daarna den Middelnederlandschen. Hurra, eigenlijk hurr-â, naar de Middelhoogduitsche schrijfwijze, die veel nauwkeuriger en minder barbaarsch is dan de tegenwoordig Hoogduitsche, is een Gebiedende Wijs van het werkwoord hurren, d.i. ‘ijlen, zich spoeden;’ in Zuid-Duitschland is het woord, en bepaaldelijk de Gebiedende | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
Wijs, zeer gebruikelijk. Het is hetzelfde woord als het Engelsche to hurry, waarin de y staat voor een ouder ig; eene menigte werkwoorden in het Angelsaksisch nemen namelijk het toevoegsel ig aan zonder merkbare verandering in de beteekenis, en ook in ons Nederlandsch zijn er dergelijke. Zoo zeggen wij, bijv. evengoed kruisen als kruisigen, vereenen en vereenigen, schaden en beschadigenGa naar voetnoot1). - De â, die in hurr-â op het einde staat, is een tusschenwerpsel, dat in kracht met ons ô gelijk staat, en dikwerf daarmeê verwisseld wordt. Voorbeelden van het gebruik dezer â kan men naar hartelust vinden in het ‘Mittelhochdeutsche wörterbuch’ van Benecke, uitgeg. door Dr. W. Müller. Een paar aanhalingen uit de meest bekende Middeleeuwsche Duitsche dichters zullen hier voldoende zijn. Zoo roept Walther von der Vogelweide, in neêrslachtigheid over de wanorde in het Duitsche Rijk uit: sô wê dir, tiuschiu zunge,
wie stêt dîn ordenunge!
daz nû diu mugge ir künec hât,
und daz dîn êre alsô zergât.
bekêr-â dich, bekêre.
Wolfram von Eschenbach zegt in zijnen Parzival: Dô vriesch (d.i. ‘vernam’) wîb unde man,
daz der künec von Brandigan
was geriten ûf den rinc.
Nu dar nâher dring-â, drinc.
In het Nibelungen-lied leest men:
Deze voorbeelden kan men, desverkiezende, met honder- | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
den vermeerderen. Bijzondere opmerking verdienen de uit Wolframs Parzival aangehaalde verzen, omdat daaruit ook blijkt dat het in dergelijke uitroepingen de gewoonte was, om de Gebiedende Wijs in het enkelvoud te bezigen, zelfs daar, waar klaarblijkelijk de uitroep aan meer dan één persoon gericht is; want Wolfram verplaatst zich in gedachte bij het strijdperk en roept de nieuwsgierigen toe om dichter bij te dringen. Zoo is ook hurra een Gebiedende Wijs in het enkelvoud; de uitroep gaat ieder man van de troep in het bijzonder aan. Het woord hurra, waarvan oorspronkelijk alleen de a een tusschenwerpsel was, heeft allengskens in zijn geheel het karakter van een tusschenwerpsel gekregen, volmaakt als de woorden marsch, kom aan, en dergelijke, die ook Gebiedende Wijzen zijn, en voort, voorwaarts, welke bijwoorden zijn, zoo als niet noodig is te vermelden. Als tusschenwerpsel, of bij wijze van tusschenwerpsel, beter gezegd als een uitroep, is hurra voort blijven bestaan, zelfs nadat het tusschenwerpsel â zelf verdwenen is; nog in het begin der 17de eeuw was het gevoel voor de kracht dezer â in Duitschland nog levendig; Fischart gebruikt het nog, maar het schijnt thans uitgestorven. In het Angelsaksisch komt ea of æGa naar voetnoot1) ook vaak genoeg voor, doch, voor zoover ik weet, alleen in verbinding met een ander tusschenwerpsel lâ, het Engelsche lo. In het Engelsch daarentegen komt ook op het einde van woorden dit ea of æ voor in den vorm van ah, of a, bijv. in sirrah, huzzah (?); zelfs van hurra zijn de samenstellende deelen Engelsch, met deze uitzondering, dat het werkwoord niet luidt | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
hurr, maar hurry; in zijn geheel hebben de Engelschen het echter zeker wel van het Hoogduitsch. Indien nu ook al hurra, in dezen vorm, Hoogduitsch is, de Gebiedende Wijs van hetzelfde werkwoord, doch zonder toevoeging van â, was ook een oud-Hollandsche kreet, en het zal blijken, dat de Hoogduitsche vorm tot den Nederlandschen in dezelfde verhouding staat, als de Hgd. uitroep wâfen â (ook wâfen-ôo) tot den Middelnederlandschen wapen, bijv. in den aanhef van Maerlant's ‘Wapene, Martijn.’ Bij Melis Stoke (Boek VII, vs. 441) lezen we: Sprac de Grave sonder sparen,
Laet ons op onse viande varen.
Doe wort daer een groot geluut;
Het trac al ter weren uut
Dat daer was, clene ende groot.
Dan volgen eenige regels, waarin de toebereidselen om tegen den vijand op te rukken verder beschreven worden, en dan vs. 456: Daer mochte men horen menighe kele
Roepen: nu toe, hurre voere!
Dat volc werd al in roere,
Ende al comen up de vaert.
Men ziet hieruit, dat de eigenlijke beteekenis van de Gebiedende Wijs hurre (hurra), namelijk die van ‘spoed u’ nog duidelijk uitkomt; vooral echter werd het gebezigd, als men tegen den vijand optrok of uittrok. Behalve uit de aangehaalde plaats blijkt dit ook uit Boek IV, vs. 942: Wort al Zeelant in roere.
Het riep al: toe, hurre voere!
Ende Zeelant trac al ter were.
Huydecoper drukt zich omtrent ‘hurre voere’ aldus uit (zie de noot op vs. 457, van Boek VII): ‘Want het was een gewoon geschrei, immers de poorters van Dordrecht, wanneer die schielijk op de been kwamen, en de een den inderen wilden opwekken, om hunnen vijand gezaamelijk ap 't lijf te vallen.’ | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
Het tweede woord voere kan, in verband met hurre, noode iets anders wezen dan vore ‘voorwaarts.’ Zeker ware de spelling vore regelmatiger geweest, doch dewijl men in een gesloten lettergreep zeer vaak voer schreef, en dewijl het rijmwoord in het volgende vers bepaaldelijk oe heeft, is het niet zoo zeer te verwonderen, dat men ook voere schreef. In het Middelnederlandsch rijmen niet alleen zachte en scherpe o (dus o en oo naar onze spelling) op elkaar, gelijk trouwens ook thans nog in onze taal geoorloofd is, maar ook beide soorten van o met den klank, dien wij oe schrijven en zóó uitspreken, dat hij niet meer op o en oo rijmt. In het Mnl. verschilden alle drie klanken echter te weinig van elkander, dan dat men ze niet als op elkander rijmende zou beschouwd hebben. Inderdaad, de schrijfwijze oe op zich zelf bewijst genoegzaam, dat men dien klank beschouwde als eene verlenging van o, gelijk ae de verlenging van a en ee die van e was of daarvoor gehouden werd. Dat nu werkelijk bij Melis Stoke de hedendaagsch-nederlandsche letters o (zacht open), oo (scherp open) en oe op elkaar rijmen mochten, daarvoor behoeven we slechts in te zien Boek, VIII, vs. 47, waar goet (goed) rijmt op noot (nood) in vs. 48. Zoo ook in Boek VII, 785, vg. vlo (vlood) op doe (toen); in vs. 855 rijmt te voren op horen (hooren) in het volgende. In VIII, vs. 323 is het rijmwoord also, in het volgende vers: doe. Nog zelfs in het Wilhelmus van Nassouwen rijmt bloed op dood. Kortom, de uitroep der Hollanders in de Middeleeuwen: ‘hurre voere (vore)’ beteekent hetzelfde als ons ‘hurra, voorwaarts.’ Al is dus de vorm hurra Hoogduitsch, het voornaamste bestanddeel er van is, naar wij meenen aangetoond te hebben, evenzeer echt Hollandsch. Men pleegt het woord bij ons te lande hoera of hoerra te schrijven, zeker omdat men meent door deze spelling de gewone Hoogduitsche uitspraak weêr te geven. Zulks is echter geenszins het geval, want wij spreken de oe, waar deze voor eene r staat, zonder uitzondering lang uit, en | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
de u wordt, in dit geval, door de Duitschers kort uitgesproken. Wil men derhalve hurra op de Hoogduitsche manier uitspreken, dan moet men niet ‘hoera’ of ‘hoerra’ spellen. En welke reden kan er anders bestaan om de oe te bezigen? De afleiding verzet zich evenzeer tegen de oe. Er blijft dus niets anders over dan op zijn Middel-nederlandsch te schrijven hurra; liefst spreke men ook zoo uit. Ten slotte nog wil ik den lezer opmerkzaam er op maken, daar het woord reeds zeer oud moet wezen; dat blijkt vooreerst uit de overeenkomst tusschen het Mnd. en Mhd. woord; doch noch meer uit de afleidingen van het werkwoord hurren in het Oud-hoogduitsch, Angelsaksisch en Oud-Noordsch. De bekendste afleiding is het bijvoegelijk naamwoord horsc, hetwelk ‘vlug, ras, flink, dapper’ beteekent; voorts het wederom hiervan afgeleide werkwoord ‘hurscjan, d.i. ijlen.’
H. Kern. |
|