zelfde gelegenheid, als het voornoemde, is aangeroerd geworden, waarover wij gaarne met de Redactie van dit Tijdschrift een vriendelijk woordje wenschen te wisselen. Wij bedoelen de gangbare spreekwijze: ‘er wordt gedanst, er wordt gevochten’ en andere van gelijken aard. Hiervoren in Dl. VII, bl. 229, reg. 4, zeiden we, dat zulke uitdrukkingen, al noemen zij geen personen, toch altoos aanduiden, dat er door personen iets wordt verrigt. Men gelieve wel op te letten, dat wij de woorden personen en verrigten gebruikten.
Op bl. 65 van het VIIIste Deel verklaarde de Redactie ons beweren voor gegrond te houden en met ons aan te nemen, dat ‘dergelijke zegswijzen steeds onderstellen, dat er door personen iets verricht wordt.’
Zij liet er echter dit op volgen:
‘Het eenige, dat aan de bepaling schijnt te ontbreken, is de bijvoeging, dat het met bewustzijn en opzet geschiedt, zoodat zulke uitdrukkingen alleen gebezigd worden van handelingen, d.i. van werkingen die van den wil afhangen.’
Uit dezen volzin is het ons gebleken, dat door de Redactie aan het w.w. verrigten, in verband met personen gebruikt, eene andere beteekenis gehecht wordt, dan wij ons verbeelden er aan te mogen toekennen.
Met opzet hadden we de woorden, die we bezigden, gekozen, dewijl we meenden, dat, volgens het vaste gebruik van alle goede Schrijvers, als personen gezegd werden iets te verrigten, zulks steeds in zich sloot, dat zij het willens verrigtten; zoodat de bijvoeging, door de Redactie hier geopperd, in ons oog eene overtolligheid zoude geweest zijn.
Bedriegen wij ons ten dezen opzigte?
Indien er iets geschiedt, waarin de wil des persoons geen deel heeft, kan men dan toch van hem zeggen, dat hij iets verrigt?
Stel, b.v., iemand geeuwt, slaapt, droomt, niest, valt, bezwijmt, enz.; zal dan daaraan de naam van ‘iets verrigten’ gegeven kunnen worden? Of als hij sterft, duldt dan