1. In het Rotterdamsch Weekblad, Nieuwe Serie, No 1 komt de volgende uitdrukking voor:
‘ ..... Von Bismarck heeft, naar men zegt, de geloofsoplichterij gepleegd, terwijl het donderde en bliksemde [tot het volk] te zeggen, dat de hemel met hen instemde, door zoo hunne jubeltonen te accompagneeren.’
Men vraagt of het woord geloofsoplichterij onbepaald afgekeurd moet worden.
2. Is het waar, dat wilg (ge)willig beteekent?
3. Wat beteekent de uitdrukking tegen heug en meug? (Kan dit heug ook in verband staan met (ge) hengen?)
4. Hoe komt het, dat de volkomen a in hetzelfde dialect in sommige woorden, als ae, in andere, als ao wordt uitgesproken? B. v. Te Sliedrecht: ‘Waer gao julli nae toe?’
5. Hoe komt het dat in sommige plattelandsgemeenten het in No 4 bedoelde onderscheid gemaakt wordt en soms in eene onmiddellijk daaraan grenzende niet?
6. Is velen (dulden) hetzelfde als velen in bevelen?
Z.
Wij hopen in het volgende nommer op deze vragen antwoord te geven.
Het stukje over uitdrukkingen als er wordt gewandeld, er wordt bestaan enz. zal ook in het volgende nommer geplaatst worden.
Red.