De Taalgids. Jaargang 8
(1866)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijIemand, die zeer naauwkeurig let op de taal, door vreemden en door hem zelven geschreven of gesproken, blijft menigmaal bij sommige woorden en uitdrukkingen stil staan en vraagt zich af; ‘zeg ik of zegt hij dat goed?’ En komt hij tot de overtuiging, dat het gebruik goedkeurt, wat hij eerst wilde afkeuren, dan zoekt hij op te sporen, wat grond het gebruik er voor heeft. Om dadelijk te kunnen keuren, | |
[pagina 138]
| |
wat met ons taalgevoel in strijd schijnt, en niet noodig te hebben het gebruik, vooral het vroegere gebruik grondig na te gaan, daartoe moet men wel ‘een heele perfester’ wezen. We zijn dat niet niet. Komt ons iets voor, dat ons verkeerd toeschijnt, we toetsen dat aan ons taalkundig gevoel, vervolgens ook aan grammatische regels, door meesters in het vak vastgesteld, en zoo die ons in den steek laten, dan bovendien aan het gebruik, nu en eertijds. - Eindelijk maken we een besluit, en, als 't kan, onderwerpen we dat bescheiden aan het oordeel van vreemden, wier goed- of afkeuring ons nuttig kan zijn. Daar in den Taalgids de gelegenheid open staat zijne gedachten over verschillende punten uit het gebied der taal publiek te maken, willen we dat bescheiden doen ten opzichte van één, in ons oog niet onbelangrijk punt. Ons werd onlangs gevraagd: mag men zeggen: ‘ Wij zijn verlost;
Maar 't heeft uw dood gekost’?
‘Hij moet het met den dood boeten (betalen, bekoopen)’? We dachten over deze uitdrukkingen na, volgens den weg, straks aangewezen, en kwamen eindelijk tot het besluit ze goed te keuren en niet, zooals we door velen hebben zien doen, ze te verwerpen. In de hoop van te recht gewezen te worden, als we dwalen, willen we blootleggen, wat ons tot dit besluit heeft gebracht. Wanneer iets gekocht of ten gevolge daarvan iets betaald moet worden, - wanneer iets verkeerd gedaan, misdreven is, dat ten gevolge daarvan geboet (goedgemaakt) moet worden, dan is er sprake van twee zaken: ééne, die gekocht wordt en ééne, die tegen dat gekochte in waarde opweegt, of ééne, die benadeelt wordt, iets ondervindt en ééne, die dat nadeel weêr goed moet maken, door reactie enz. eene werking moet ondervinden. Hier komt iets anders bij: hij, die iets betalen, iets bekoopen, iets boeten moet, is (met andere woorden uitgedrukt) iets schuldig of verschuldigd, 't Geen hij schuldig | |
[pagina 139]
| |
is, noemt men zijne schuldGa naar voetnoot1). Dus is in de boven opgegeven voorbeelden de dood de schuld, die gevorderd kan worden. Wat men hierdoor verstaan moet, blijkt uit den algemeen gebruikelijken en door taalkundigen goedgekeurden zin: ‘hij is des doods schuldig = hij verdient de doodstraf te ondergaan, hij verdient in den toestand van doodzijn te komen. De pas gevende zin: ‘hij is des doods schuldig,’ brengt ons verder. Naar ons inzien mogen we de aangehaalde zinnen evenmin als dezen verwerpen; beider recht van bestaan steunt op denzelfden grond. Laat zien, wat vóór die zinnen is in te brengen. Oudtijds gebruikte men het woord schuld op twee wijzen: èn in betrekking tot hem, die iets te vorderen had, èn in betrekking tot hem, die aan een vordering voldoen moest. Sprak men dus b.v. van ‘zijne schuld,’ dan werd door zijn aangewezen, òf de persoon die iets geven, òf de persoon die iets ontvangen moest. In het glossarium van Dr. de Vries op, ‘Der Leken Spieghel’ 591 lezen we dienaangaande iets en vinden we aangehaald de woorden van Velthem:
Doe gaf hi der doet haer scout, (d.i. letterlijk opgevat: de schuld van den dood).
Elders, pag. 566, lezen we den zin:
Si quiten sine scout (van God) (d.i. letterlijk: de schuld van God).
Wanneer we hier nu tegenover zetten:
Si guiten hare (hoer) scout,
dan zien we duidelijk in, dat scout (schuld) vroeger 1. in actieven, 2. in passieven zin genomen werd, en wat belet ons aan te nemen, dat deze tweeërlei zin nog in onze taal overgebleven is? Nog meer: juist de zin ‘ik ben des doods schuldig;’ bewijst ons dit. Ik ben schuldig, ik heb schuld’, beteekent dus: | |
[pagina 140]
| |
1. ik heb wat te vorderen. 2. ik moet wat geven. In den eersten zin komt schuldig in actieven zin voor, - dus ik ben geld schuldig (in actieven zin genomen) = ik heb geld te vorderen; ik ben straf schuldig = ik heb straf te vorderen, te wachten; eindelijk ik ben des doods schuldig = ik heb den dood (toestand van doodzijn) te vorderen, m.a.w. mijne omstandigheden daden, enz. eischen, vorderen, verdienen den dood. Passen we dit nu toe op de zinnen in questie: 't heeft uw' dood gekost, hij moet het met den dood bekoopen (boeten, betalen), dan is het gemakkelijk in te zien, dat die zinnen beteekenen: gij hebt iets gedaan; daardoor werdt gij des doods schuldig; daardoor moest gij den dood als schuld betalen, ergo: die zaak kostte u den dood. Waarom men nu niet mag zeggen: hij verloor er den dood bij (wel: het leven), is uit de beteekenis dier zinnen wel op te maken: daarin toch is van geen boeten, koopen, betalen en dus ook van geen schuld sprake.
We gelooven, dat behalve de boven besproken uitdrukkingen, 't zij dan goed, 't zij verkeerd, nog meer soortgelijke ter sprake kunnen gebracht worden en dat bepaaldelijk ‘de Taalgids,’ tot opname van het voor en tegen uitnemend geschikt is; vooral ook, om dat Tijdschrift een grooter publiek te bezorgen, dan waarin het zich tot dusver, ten minste in 't Noorden van ons land, mag verheugen.
Groningen. L. Leopold.
Wij zeggen den geeerden inzender dank voor zijne bijdragen, en noodigen hem uit nog meer dergelijke uitdrukkingen ter sprake te brengen en er de aandacht der lezers van den Taalgids op te vestigen. Deze eerste bijdrage is voor ons de aanleiding geweest om | |
[pagina 141]
| |
zelven over de uitdrukking: Het heeft uw dood gekost, opzettelijk na te denken. Wij hadden ze altijd stilzwijgend afgekeurd, en meenen ook nu nog, na de vernuftige redeneering van den Heer L., waaraan wij gaarne hulde brengen, bij ons gevoelen te moeten blijven. Alles komt onzes inziens op de beteekenis van kosten aan. Bedriegen wij ons niet, dan kan die beteekenis gevoeglijk aldus omschreven worden: verlies veroorzaken; oorzaak zijn voor iemand, dat hij iets geven of afstaan moet. Datgene, wat iets aan iemand kost, bestaat voor hem niet meer; voor hem is kosten hetzelfde als opteren, verteren, vernietigen. Datgene nu, dat hij geeft of afstaat, is òf een goed dat hij bezit, òf eene handeling die hem te staan komt op een verlies van tijd en krachten, welke hij aan iets anders had kunnen besteden: Dit kost hem 100 gulden, - zijne eer, - zijne zielsrust, - zijn leven. Dit kost hem tijd, arbeid, inspanning, moeite enz. De dood nu laat zich onder geene der beide rubrieken brengen, noch onder die van goederen, noch onder die van handelingen. Sterven is geene handeling, die winst of voordeel oplevert; de dood is de oorzaak van het verlies van een goed, van het leven. - Dit heeft hem den dood gekost, kan derhalve niets anders beteekenen, dan: Dit is voor hem de oorzaak geweest van het verlies van eene oorzaak van verlies. Het zou dus, tegen de bedoeling aan, het ontvangen van eene weldaad beteekenen; want, hoe men nu den dood ook moge beschouwen, in het bedoelde Ev. Gezang. wordt hij als een kwaad beschouwd, dat den Heiland trof. Wat schuld aangaat, de taal heeft sedert lang de twee oogpunten, waaruit eene schuld kan beschouwd worden, duidelijk onderscheiden: de schuldenaar heeft schulden; de schuldeischer heeft inschulden. Eene schuld is thans altijd een kwaad; alleen eene inschuld is een goed. Des doods schuldig is eene van de weinige zegswijzen, uit vroegeren tijd behouden, waarin een bijvoegl. naamw. den 2den nv. regeert. Maar zij staat volstrekt niet gelijk met b.v. eenen gulden schuldig, grooten dank schuldig, waarin het | |
[pagina 142]
| |
verschuldigde in den 4den nv. voorkomt. De 2de nv. heeft bij ons nooit geantwoord op de vraag: hoeveel? Moest des doods te kennen geven, wat men opofferen of geven moet om van de schuld bevrijd te worden, men zou reeds van ouds af den dood schuldig gezegd hebben. Des doods schuldig is eene bijbelsche uitdrukking, eene letterlijke vertaling van gr. ἔνοχος θανάτου, lat. reus mortis; zie Matth. 26, 66, waar θανάτος en mors (dood) in den 2den nv. staan. Waarschijnlijk heeft men de straf bij ἔνοχος en reus (schuldig) daarom in den 2den nv. gesteld, omdat men hier tevens aan damnare (veroordeelen) dacht, welk werkwoord de straf in den genitief bij zich heeft. De uitdrukking Des doods schuldig is een latinisme, waaruit voor onze taal geen besluit te trekken is, evenmin als zij uit ons taalgebruik kan verklaard en gerechtvaardigd worden.
Red. |
|