| |
| |
| |
| |
Onder de etymologieën, die, hoewel geheel ongegrond, telkens weder opgewarmd en den goeden lieden voor evangelie opgedrongen worden, behoort ook die van vreemd. Men geeft het woord uit voor eene verbastering van verheemd, dat beteekenen zou: ver van zijn heem, heim, friesch hiem, hd. heim(ath); dus: ver verwijderd van zijne woning, van zijn verblijf. Die verklaring kan zich niet beroemen op het bekoorlijke der nieuwheid; zij dagteekent op zijn minst van den tijd van Kiliaan (1598), die ze ook nog wel van een voorganger kan ontleend hebben. In zijn woordenboek vindt men: ‘Vremd…, q. d. ver-heymd, i. e. longè a patria sive domo’ ‘ver van zijn vaderland of van zijne woning.’
Anderen waren van een verschillend gevoelen; o.a. Schilter, die in zijn Glossarium het woord te recht onder de afleidsels van het voorzetsel fram rangschikte. Ten kate, Tweede Proeve, blz. 717, leidde het woord af van een ondersteld werkwoord: vremen, vram, vramen, vromen, waarvan de zin hem scheen te wezen: ‘iets van een ander stoutelijk tot zijn gebruik nemen.’ Weiland beslist in zijn Taalk. Woordenb. niet uitdrukkelijk tusschen Kiliaan en Schilter, maar vermeldt de gissing van den laatsten het eerst, waaruit men misschien moet opmaken, dat hij die voor de waarschijnlijkste hield. Bilderdijk maakte in eene aanteekening op een sneldicht van Huygens het gevoelen van Kiliaan in zooverre tot het zijne, dat hij insgelijks heem als grondwoord aannam; in ver- echter schijnt hij het voorvoegsel
| |
| |
ver-, niet het bijwoord verre gezien te hebben. In VI, 229 zegt hij: ‘vreemd is van ver-heemd en beteekent dus uit een ander heim of heem, huis of land;’ en in zijne Verkl. geslachtl. III, 227, wordt ‘vreemte afgeleid van vreemd, saamgetrokken uit verheemd, dat is, ontland, onhuislijkt of uitlandig.’ Verheemd, en dus ook vreemd, zou derhalve gelijkstaan met verhuisd, en van een werkwoord verheemen (of vreemen) gevormd zijn, evenals verhuisd van verhuizen. Ongetwijfeld hebben wij het aan den grooten dichter, die zich zulk een meester in het gebruik van onze taal betoonde, te wijten, dat het oude, ongegronde gevoelen ook nu nog aanhangers vindt. Men moest echter bedenken, dat men de nagedachtenis van den grooten man wel kan eeren door aan te toonen, hoe hij met onze taal wist te tooveren, maar niet door telkens op te rakelen, wat hij soms daarover beuzelde. Om zijne niet zelden volstrekt ongerijmde verklaringen te staven, riep hij dikwijls het zoo verre afgelegene Perzisch te hulp, maar van de veel nader vermaagschapte Germaansche talen wilde hij veelal niets weten, omdat zij doorgaans zijne afleidingen maar al te duidelijk logenstraften. Ook in dit geval zouden zij hem zijne dwaling hebben aangetoond. Alles, zoowel in onze eigene taal als in de verwante, pleit tegen zijne en Kiliaans etymologie. Een hedendaagsch etymoloog, wien het niet maar te doen is om zich zelven en anderen wat diets te maken, begint met te vragen, of de vorm van het woord de gegiste afleiding toelaat; en hij is niet tevreden, zoolang hij niet van elke letter rekenschap weet te geven. Past men die methode op de stelling vreemd = ver-heem-d toe, dan stuit men op drie onoverkomelijke bezwaren: op vr voor ver; op de h, die verdwenen is; en op de ee, die vroeger ook kort of onvolkomen was (è in het verouderde vrèmd). Ware het woord jong, ware het slechts een paar eeuwen geleden ontstaan, dan zouden die zwarigheden niet zooveel te beduiden hebben; maar vreemd is oud, ouder dan 1000 jaar. Het wordt reeds aangetroffen in de Ondl. Psalmen van omstreeks den jare 800, en bij Ulfila in 470.
| |
| |
Toen luidde het woord bij ons, onverbogen: fremit (Ps. 59, 10), verbogen: fremithi (Ps. 68, 9); terwijl het volgens de gegiste afleiding toen far-heimit of firro-heimit had moeten zijn. Den eersten vorm moest men verwachten, indien men vr voor ons voorvoegsel ver- in verhuizen aanziet; den laatsten als men vr voor het bijwoord verre (fr. loin) houdt. Aan eene samentrekking van far- of firro-heimit in een zoo vroegen tijd is niet te denken. Toonlooze klinkers, die gemakkelijk uitgestooten worden, bestonden toen nog niet; zeker niet in ver, dat far of var luidde, noch in verre, toen firro; zoo min far als firro had in fr kunnen overgaan. De h had toenmaals nog de waarde van ch, en was dus niet zoo gemakkelijk weg te cijferen; en ei was en bleef ei, wanneer, gelijk in fremit, eene i volgde. In de psalmen treft men nog vele ei's aan, die thans in ee's zijn overgegaan, als bleik, deil, ein, fleisc, heitan, leim, meist, teikin, voor bleek, deel, een, vleesch, heeten, leem, meest, teeken; en hoewel men er ook wel e in de plaats van ei vindt, toch nooit vóór eene i of e. Eene volgende i (of e) strekte juist om den ei-klank onveranderd te bewaren, zooals nog blijkt uit bereiden naast gereed en verbreiden naast breed. In die werkwoorden toch volgde vroeger eene j of i, die in de bijvoegl. naamw. gemist werd. Het woord heim komt wel is waar in de psalmen niet voor, maar het is zeker, dat het in dien tijd nog zóó, en niet heem moet geluid hebben, want Plantijn en Kiliaan kennen nog alleen heym. Ook zou het al zeer bevreemdend zijn, dat niet alleen onze taal niet, maar ook geene der verwante een spoor van eene afleiding van heem of heim verraden. Dit woord luidt goth. haims, ohd. haim en heim, ags. hâm; maar vreemd luidt in het Goth. framatheis, in het Ohd. framidi en fremidi, in het Ags. fremedhe, in het Osaks. fremidhi, in het Ofriesch framid. Nergens ziet men een zweem van eene h, noch van den tweeklank ai of ei; terwijl werkelijke afleidingen van heim de ai of ei zoowel als de h behouden, b.v. goth. afhaims (van huis), en anahaims (te huis), ohd. inheim en faterheim,
| |
| |
nl. inheemsch en uitheemsch. Ook laat hd. fremd zich niet overeenbrengen met heim, dat nooit hem wordt; en evenmin deensch fremmed met hjem, waarin wel is waar de h niet meer, maar de j des te duidelijker gehoord wordt.
Zijn wij genoodzaakt heem als grondwoord van vreemd te laten varen, er staat eene afleiding tegenover, die in alle opzichten voldoet en elke letter verklaart. Het goth. framatheis en ohd. fram-idi verwijzen naar het voorzetsel en bijwoord fram, eng. from, dat verwijdering of scheiding uitdrukt. Fram was in het goth., ohd., osaks. en ags. en ook in het onl. in gebruik. Dit laatste blijkt uit de samenstellingen framfaran, wegvaren, weggaan; framgenei(g)an, afwenden, afneigen; framgelîdan, wegleiden. Van dat fram is fram-atheis, fram-id, door aanhechting van -th of -d gevormd, op dezelfde wijs als b.v. naquaths, naakt, van den stam naqu, sanskr. natsj, voor nak, zich schamen. De beginletter f moest volgens eene vaste wet in het Ndl. v worden; en de a is door de werking der volgende i van framid in e overgegaan, terwijl zij, op het einde der lettergreep staande, evengoed è, in het verouderde vrèmd, als ee in het hedendaagsche vréémd kon worden. Erkent men fram als het grondwoord, dan zijn alle oudere en nieuwere vormen vereffend, en dan heeft men met geene veranderingen van far of firro in vr, noch met de uitstooting eener h, noch met de ai of ei van haims, heim, iets te stellen; dan is alles doodeenvoudig en natuurlijk.
Ook de beteekenis van vreemd laat zich veel gemakkelijker uit fram dan uit heem verklaren. Vreemd = verheemd, zou beteekenen: van elders gekomen, van elders afkomstig, waarin op zich zelf niets afkeurends gelegen is. Maar een bijdenkbeeld van afkeuring is in veel gevallen wel degelijk aan vreemd verbonden. De uitdrukkingen: eene vreemde handelwijze, ik vind dat heel vreemd van u, dat bevreemdt mij zeer, staan nagenoeg gelijk met: eene verkeerde handelwijze, ik vind dat heel verkeerd, ik keur dat sterk af. Die opvatting laat zich niet onmiddellijk uit verheemd afleiden, maar zeer gemak- | |
| |
kelijk uit fram. Dit voorzetsel, als bijwoord gebezigd, d. w. z. zonder vermelding van eenen persoon of eene zaak, geeft verwijdering te kennen van den spreker af, of van de plaats waar hij met zijne gedachten verwijlt. Vreemd beteekent dan niet juist: van elders afkomstig, maar: niet van hier, hier niet te huis behoorende; waaruit de begrippen: niet strookende met de zeden of gewoonten, met de gevoelens of meeningen hier ter plaatse, niet overeenkomende met hetgeen men hier ter plaatse verwacht of goedkeurt, onmiddellijk voortvloeien. Voor het begrip: van elders afkomstig, had men trouwens een ander woord: elelendig (Ps. 68, 9; 93, 6; 145, 9), thans ellendig hetwelk oorspronkelijk eenvoudig uitlandig beteekende.
Neem ik alles bijeen, dan meen ik gerustelijk te mogen aanraden Bilderdijks afleiding voor goed in het vergeetboek op te schrijven.
L.A. te Winkel.
|
|