De Taalgids. Jaargang 8
(1866)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijTantaene animis poeticis irae? - Schuilt zooveel wrok in 't dichterlijk gemoed? - Hoe kan iemand zoo zich zelf te buiten gaan en zich boos maken, wanneer men hem moet weêrspreken! Of zich Mr. Bogaers intusschen al of niet boos maakt, is wellicht voor zijn eigen levensgenot, maar zeker voor mij noch de lezers van den Taalgids van niet het minste belang. Het eenige waar het voor hen en mij op aan komt, is de vraag, of hij in zijn boosheid recht | |
[pagina 63]
| |
heeft, en ik op één der besproken punten van meening zal moeten veranderen. Ik denk van neen, maar zal mijn lezers laten oordeelen. Vooreerst toch blijf ik het er voor houden, dat het in ieder Nederlander òf een slecht muzikaal gehoor òf een gebrek aan goeden smaak verraden zou, een haan onder de zangvogels te rangschikken, en zijn kraayen voor zingen uit te geven. Dat Vondel dit in zijn jongere jaren eens deed, kan slechts door 't toeval gebeurd zijn, en omdat hij daar een Franschen text volgde; later heeft hij 't nooit of nergens meer gedaan, even als het vóór hem slechts door hen geschiedde, die uit het Latijn vertaalden. Ook met de aangehaalde plaats uit Maerlants Naturen Bloeme is dit weder het geval. Ik zou bijna durven zeggen, dat ik mij gewonnen geven zal, zoodra Mr. Bogaers mij één oorspronkelijke plaats uit een deugdelijk Nederlandsch schrijver weet aan te wijzen, waar de haan niet kraait, maar zingt. - Wat veil en veilig betreft, meen ik evenzeer den gemeenschappelijken stam voor beide woorden in het oude felhan te hebben aangewezen, en beider onderscheiden beteekenis uit dat woord en zijne stamverwanten te hebben afgeleid. Nemen wij intusschen dat dit niet zoo ware, en ons veil (te koop) met vilis verwant is, dan deed het tot het eigenlijke vraagpunt, de verklaring der afkapping van ig, nog niets af, die bij mij op de natuur en 't leven der taal zelf gegrond, bij den Heer Bogaers daarentegen uit de lucht gegrepen is. Voor acht slaan met den accusatief heeft hij nog altoos geen ander gezag bijgebracht, dan dat van den taalverkrachtenden Spieghel. Hij geeft er thans de wending aan, als ware 't hem daar niet om te doen, en dan zou men des noods met hem kunnen instemmen; maar oorspronkelijk (in zijne eerste aanteekeningen, niet Deel VI, maar Deel V) wilde hij wel degelijk ook de uitdrukking zelve rechtvaardigen, en daarop sloeg mijne bedenking. Dat weren beschermen beteekenen kan, had ik, bij Mr. van Lennep, in zijne aanteekening, kunnen lezen; had ik dezen dus willen naschrijven, zoo had ik zijn verklaring slechts over te nemen. Juist | |
[pagina 64]
| |
echter omdat mij die niet voldeed, en hier van die bescherming geen sprake kon zijn, stelde ik de verandering in voeren voor, die mij (met of zonder welnemen van Mr. Bogaers) nog altoos de ware lezing dunkt. Agnes diende eerst door de Engelen in Hemel gevoerd te zijn, voor zij daar een ‘dubble kroon’ dragen kon; terwijl zij daarbij in dien Hemel van zelf zoo goed bezorgd is, dat zij er niet nog door Engelen beschermd behoeft te worden. De dichter ziet haar in zijn geest door de Engelen geleyen en in den Hemel voeren; tegen wien zij echter nu daar nog beschermd zou moeten worden, vat ik nietGa naar voetnoot1). ‘Er wordt bestaan’ eindelijk, wil Mr. Bogaers niet als Hollandsch laten gelden, omdat, naar zijne meening, dergelijke uitdrukkingen toch altoos aanduiden, ‘dat er door personen iets verricht wordt.’ Ik moet dan echter vragen, waar hij die ‘personen’ van daan haalt? Men duidt aan, ja, dat er iets ‘verricht wordt’; maar waarom zou dat alleen door ‘personen’ kunnen zijn? Wordt er niet gegeten bijv. zoowel door dieren als menschen, en bestaan zoowel door menschen als dieren en planten, en wat er verder persoonlijks of onpersoonlijks in 't heelal mag te vinden zijn? En als de wind in 't orgel blaast, wordt er dan niet geblazen door iets, dat geen persoon is? En als ik niet weet, door wie of wat er gegeten, bestaan of iets anders gedaan wordt, mag en moet ik dan niet in 't algemeen zeggen: er wordt gegeten, bestaan of welke andere werking ik mij voorstel? Is dus niet het een zoo goed als het ander volkomen in overeenstemming met de dagelijksche schrijf- en zelfs spreek-taal, en zal dan wel iemand buiten Mr. Bogaers - ja, deze zelf wellicht niet meer, is eenmaal zijn booze luim geweken - mijne zoo onberedeneerd | |
[pagina 65]
| |
verworpen, maar eeniglijk deugdelijke uitdrukking ‘er wordt bestaan’ willen wraken?Ga naar voetnoot1) Nog iets. Mr. Bogaers schijnt te veronderstellen, dat mijne verhouding tot de Woordenboek-redactie mij geen aanspraak geeft een of ander woord van mijnentwege door haar te zien opnemen. Ik wist echter inderdaad niet, dat dit boek met zulke persoonlijke bedoelingen geschreven werd; ik meende, dat het strekken moest om ons den woordenschat der Nederlandsche taal te leeren kennen, niet de meerder of minder mate van persoonlijke ingenomenheid zijner redacteuren met dezen of genen schrijver.
Deventer, 2 Maart 1866. Van Vloten.
De Red. is voornemens, misschien in het eerstvolgende nummer, haar gevoelen aangaande uitdrukkingen, als er wordt bestaan enz. mede te deelen. Zij is van oordeel, dat het beweren van Mr. Bogaers gegrond is, en dat dergelijke zegswijzen steeds onderstellen, ‘dat er door personen iets verricht wordt.’ Het eenige, dat aan de bepaling schijnt te ontbreken, is de bijvoeging, dat het met bewustzijn en opzet geschiedt, zoodat zulke uitdrukkingen alleen gebezigd worden van handelingen d.i. van werkingen die van den wil afhangen. |
|