| |
Een taalkundig zondenregister.
Het doet mij leed, dat in deze Prijsverhandeling nog al woorden en
spreekwijzen ontbreken, die bij hedendaagsche schrijvers van naam voorkomende
en in het dagelijksch leven opgenomen, naar mijn oordeel er een plaats hadden
moeten vinden. 't Zijn niet enkel nieuwe woorden en spreekwijzen maar ook
nieuwe beteekenissen die, met afwijking van vroeger gebruik, en vaak tegen den
aard onzer taal en tegen de algemeen geldende wetten der spraakleer, dreigen in
te sluipen en zich voor goed te vestigen. Ten bewijze zal ik ook een kleine
proeve van voorbeelden, aan geschriften van onzen leeftijd ontleend laten
volgen, in 't vertrouwen, dat | |
| |
men er geene aanmatiging in zien zal.
Om moeite te besparen, heb ik ze niet gerangschikt maar geef ze, zoo als ze in
de adversaria van mijne lektuur staan opgeteekend:
‘Telkens vernieuwde hongersnood en pesten voerden
gedurig rouw en verslagenheid in de harten.’ Telkens is
immers telkenmale, en niet gedurig, in welke beteekenis het
echter dikwijls, ja doorgaans in onze dagen voorkomt, zoo als telkens en
telkens.
Bosscha heeft in zijn Willem II, bl.
2, het gezegde: ‘Als de Stadhouder den jonggeborene voorstelde aan de
Staatscollegiën, uitte hij telkens zijne dankbaarheid,’ in de
tweede uitgave veranderd in: ‘zoo dikwijls de Stadhouder
voorstelde - uitte hij zijne dankbaarheid.’
Spoorloos, b.v. verdwijnen. Het woord heeft in het
Nederlandsch de beteekenis van uit- of buiten het spoor; van daar
uit- of buitensporigheden, spoorloosheden. Zie Psalm 26,
vs. 4 van de Statenber.: ‘Een spoorloos leven
leiden.’ Ps. 38, vs. 5, van Laus Deo, door
Van Merken: ‘Spoorlooz'
euveldaan,’ en vs. 17: ‘Ik belij mijn
spoorloosheen.’ Ps. 66, vs. 9, door
Van Winter: ‘Waar ooit mijn hart door
spoorloosheden bekoord.’
Zich iets voornemen, in plaats van enkel voornemen.
Van der Palm en
Vissering zijn overal waar dit woord in het N.
T. der Statenvertalers - die grondige kenners van het Nederduitsch! - voorkomt,
aan deze woordvoeging getrouw gebleven; in de gedrukte proeve eener nieuwe
vertaling van het N. T. is men er van afgeweken door b.v. Rom. 1, vs.
13 te schrijven: ‘Ik heb mij meermalen voorgenomen tot u
te komen,’ mijns achtens verkeerd. Zelfs heb ik onlangs de uitdrukking
gelezen: ‘Als inleiding nam ik mij voor te schetsen.’
Moedwillig. In zeker officieel Verslag staat: ‘Een
bedrieger heeft zich moedwillig meester gemaakt van
handschriften,’ (d.i. waarschijnlijk in den zin van met kwaad
opzet), en weinige regelen verder: ‘De Spaansche Arabieren hebben
moedwillig het hoofd gebogen onder de wijsheid van Bagdad’
(d.i. waarschijnlijk uit eigen beweging, vrijwillig). Het woord | |
| |
wordt dus hier in tweederlei zin gebruikt. In de Statenvert. en ook in
die van
Van der Palm lezen wij: Gen. 49, vs.
6 ‘Simeon en Levi hebben in hunnen
moedwil (θυμός der LXX) d.i.
overmoed of te grooten en dus verkeerden moed,
verwatenheid, baldadigheid, de ossen vermoord.’ In het Hoogd.
heeft het woord Muthwillen (door
Luther t. a. pl. ook gebezigd) later de
verwante beteekenis aangenomen van losheid, dartelheid, jokkernij; ook
in het Nederduitsch?....
Teruggaan - teruggang. - ‘De handel van A. is
in het laatstverloopen jaar teruggegaan,’ voor achteruitgegaan,
verachterd. Indien teruggaan, het Lat. redire, reverti,
retrogradi, gradum referre, beteekent het wederkeeren naar de plaats waar
men te voren was, in welken zin de Statenvert., Van der Palm en
Vissering het woord hebben opgevat, o.a.
blijkens Matth 24, vs. 18. Mark. 13, vs. 16:
‘Die op den akker is keere niet terug (nam. naar zijn huis,
waar hij te voren was) om zijn kleed te halen.’ Joan. 6, vs.
66: ‘Van toen af gingen vele van Jezus'
discipelen terug (d.i. naar de plaats waar zij te voren waren) en
wandelden niet meer met Hem,’ dan kan het verminderen of verachteren van
b.v. welvaart, gezondheid enz. niet uitgedrukt worden door teruggaan.
‘De handel van A. gaat terug,’ moet dus beteekenen:
hij keert terug tot zijn vorigen staat; hij wordt weder wat hij vroeger geweest
is, dat wil zeggen: hij begint weer te bloeijen, en niet, hij gaat
achteruit, hij begint te kwijnen, zoo als het woord maar al te veel
gebezigd wordt. De courant der hoofdstad deelde eenigen tijd geleden het
curieus gestelde berigt mede, dat ‘de ziekte van den Prins meer
achteruit dan vooruit gegaan was.’
In het leven roepen of treden, - gebruikt van bezielde
of onbezielde dingen die vroeger niet bestaan hebben, maar nu een bestaan
krijgen, b.v. een dichtsoort, een boek, een bewaar-, naai-
en brei- of havelooze school, een brood-, stroop-, meelfabriek
in het leven roepen. Een dichter wordt, zelfs bij een onzer voornaamste
schrijvers, gezegd: ‘de schimmen der nacht in het leven te
roepen!’ Men zegt zeer juist, dat, naar het Evan- | |
| |
gelisch verhaal, Lazarus door Christus is in het leven
geroepen, ook dat een kind bij zijne geboorte in het leven treedt.
Het eerste levenslicht zien of aanschouwen, waarbij men
onwillekeurig vraagt: niet het tweede?
Vóór (dat) ik u ontvouw. - ‘Vóór
(dat) gij daarvan partij hebt getrokken.’
‘Een doel huldigen - zich aan iets laten gelegen
liggen - het is noodeloos te zeggen - het laat zich zeggen - het
zal niet ontkend worden - beschouwingen ontwikkelen - onze
verbeelding en gedachten bedwelmen zich - de onbeperktste
mededeelingen - de onmiddellijkste invloed - het hoogste toppunt
der kunst’ enz.
Heeten. - ‘Hoezeer die auteurs in Spanje heeten
geschreven te hebben.’ Zie bovengenoemd Verslag. - Zullen, voor
gezegd worden: ‘De veldslag zal geleverd zijn in het jaar
1746.’ ‘Juliaan die Spanje aan de Moren zal hebben
verraden.’
Figuur, voor persoon, karakter, beeld, b.v. een historische
figuur. ‘Floris V is een liefelijke figuur.’
De Akademie zal de uitgave van het boek doen in 't licht
komen. Zeldzaam en zelden promiscue. Een zeldzaam man (Hoogd.
seltsam) voor vreemd, wonderlijk.
Opvallen. - ‘Dergelijke verschijnselen kunnen den waren
geschiedkundige niet opvallen.’ Optreden: ‘De overige
deelen van Friesland treden in de geschiedenis op.’
Wapenen, strijdwapenen, en wapens, adelteekenen, het
Duitsche Waffen en Wappen, promiscue gebruikt. Desgelijks
menschdom en menschheid - Christendom en Christenheid.
Ongelijk beter, voor veel beter. Gelijkelijk, zoo als:
‘beide bronnen zijn gelijkelijk verdacht - gelijkelijk
vreemd zijn; gelijkelijk roem dragen.
Voordragt - in eene dubbele beteekenis. Nu eens hetgeen
voorgedragen wordt, dan weder de wijze waarop het geschiedt; de
laatste beteekenis alleen goed.
Onwil. - ‘De voordragt (?) van den redenaar
wordt door sommigen met toegenegenheid, door anderen met onwil
aangehoord(?)’ | |
| |
blijkbaar het Duitsche Unwillen -
misnoegen, verontwaardiging.
Gevoel - sensus, gezindheid, en gevoelen - opinio, in
sing. en plur. promiscue gebruikt, b.v. de gevoelens van
Cartesius en Voetius, van Werther en
Charlotte!...
Verraden - bono sensu [in goeden zin], zoo als kunst,
goede beginselen, hoogachting, liefde - verraden.
‘Van af den advent tot toe - paschen.’
Voorradig zijn - een denkbeeld verwerkelijken - een
doel verwezenlijken.
‘Zij denken er nog niet aan zich nonnen te
wenschen.’ ‘Zich onafhankelijk, gelukkig of ongelukkig
weten.’ ‘Zich van God bemind weten.’
‘Zich bedreigd weten.’ - Zich bedrongen gevoelen,
voor bekneld - iemand hezenenden voor wegzenden,
terugwijzen voor afwijzen, afschepen, - inwerking voor invloed -
een opgeklaard, voor helder, verlicht verstand - holle
klanken, voor ledige, zinledige - uitoefenen, de Duitschers spreken van
ein- en ausüben, wij niet alzoo - uitreiken, voor
volstaan - het rein, voor zuiver menschelijke in den
persoon van Christus - het is mij blijde te ondervinden. - Neven
voor bij: nevenbedoelingen, nevenkerk - nevenzaak enz. - Waar de rede
is van algemeene beweging. - Hij bespiedt een verkapten
verrader - in onmagt vallen, zamenvallen - zich op iets gevat maken,
gevoelig zijn voor of aan beleefdheden, voor erkentelijk zijn,
waarderen, - ontvlammen, act, voor ontsteken, - het gemoed
in ijver ontvlammen. Geschikt om geestdrift te ontvlammen - zich
uitspreken. - Talrijke personen - bijdragen bij een brengen. - Een
afkeer tegen iets hebben. - Met eene gezindheid bezield zijn, -
menschen door nijverheid en vlijt bezield, - op het oog hebben,
d.i. voornemens zijn een jubelzang te schrijven. - Aan eene begeerte
vervulling geschieden. - Veelomvattende bronnen - gedachten die in een
hart omgaan. - Een tafereel openen, - voor het bewustzijn
aanschouwelijk maken. - Beiden is door mij gedaan. - De Apostelen
gaan niet met visioenen om. - Bewijsvoeren, eene
bewijsvoering geven; voor bewijzen, be-
| |
| |
toogen, beredeneren. - Aanblik van en gezigt van en op
iets, promiscue gebruikt. - Het gebeurde met de Trent in een meer bedaard
daglicht stellen. - De vreeze Gods in de harten onzer telgen
planten. - Betrekkingen die bedroefd zijn en de afgestorvenen
weenend nastaren. - Waar de rivieren niet volstonden, zijn
kanalen gegraven, - Eene omgeschapene gesteltenis en gelegenheid
van ons land. - Eene nagedachtenis huldigen. Hulde aan de
nagedachtenis. - Hefboomen van het nationaal bewustzijn. -
Smaakvolle welstandigheid en keurige uitgewerktheid van
voortbrengselen der nijverheid. - Onze natie is de meestgestelde op de
gewoonten der voorvaderen. - Havens aanleggen om onze gunstige ligging aan de
groote zee te benutten. - Kunsten die zich toeleggen op de
voorstelling der schoonheid in de vormen. - Handschriften
zijn meerdere tot ons gekomen. - Een vriendelijk stedeke. - Op
aanleidingen wijzen tot namalige verflaauwing. - Zich aan
God iets verschuldigd weten. - Eene beduidende som gelds. - De
uitvinding van het ijzer. - Een dubbelvoudige triomf. - Karel de
Gr. werd door de Friezen te scheep bediend. - Gelijk men
hedendaags zou spreken. - De scheepvaart is heengestevend
- de kusten bestevenen. - De vrijwording van het fransche
juk. - Een land dat aan het hoofd der zeevarende
natiën stond. - Nederland werd van de lijst der
volken uitgewischt. - Eene monographische behandeling
(chirurgicale operatie?) ondergaan. - Eene eivolle kerk een kerk
vol eijeren?… - De Nederlander kon niet enkel de winden en
wouden op zijn van alle zijden voor lucht en zee toegankelijken bodem
te werk stellen. - Langs, d.i. naast of nevens, voor
op een weg gaan, een doel bereiken. Trots alle politieke
aantrekkingen en afstootingen, die de op een volgende eeuwen
getuigd hebben. - Eene gebijzonderde uiteenzetting en
lichtvolle bewijsvoering van - zou eene opgave zijn, enz.
Behulpelijkheid, een nieuw, zelfs in zijne beteekenis, mij
onbekend woord. Wel heb ik het germaansche onbehulpelijk,
onbehulpelijkheid voor unbeholfen, Unbeholfenheit = stumperigheid,
onhandigheid, lompheid, het Fransche gauche en gaucherie, | |
| |
Eng. aukward, aukwardness ontmoet. - ‘Het is
zoodanig (is dit dermate, zoo zeer?) zijn eigendom
geworden’ en ‘zoodanig in woorden uitdrukken,’ (is dit
derwijze?).
‘Hij bezat een vernuftigen zin, een prikkelbaar
gevoel, toegankelijk voor het meest ongelijksoortige.’ Ik wil wel
bekennen dat de eigenlijke zin van dit gezegde mij niet helder is. Over 't
geheel springt men vrij wonderlijk om met het woord zin. Men spreekt van
de vijf zinnen; men zegt ‘zooveel hoofden zooveel
zinnen’ en teregt, maar welk bepaald begrip hecht men toch aan de
veelvuldige, vrij onbepaalde zamenvoegingen van dit woord met andere. Men
gebruikt het voor zintuig, beteekenis, gevoelen, gezindheid; maar wat is
toch volkszin, burgerzin (ook adelzin?), kunstzin, historische
zin, godsdienstzin, nederlandsche zin; - er is welligt geen woord dat thans
in meer verschillende beteekenis gebruikt wordt.
Doch ik heb door het opmaken van de bovenstaande lijst, die ik
zonder moeite zou kunnen vergrooten, misschien reeds te zeer de leelijke
verdenking gewekt als of ik onder het lezen van de geschriften onzer
hedendaagsche letterkundigen bij voorkeur op de gebreken let die ze ontsieren,
dan dat ik niet zou wenschen ze te sluiten. Intusschen is het niet overtollig
te herhalen dat de bijgebragte proeven niet, ad modum van wijlen
Prof. Lulofs in zijne Kakografie, zijn
verzonnen en gemaakt, maar, met uitzondering van zeer weinige, ontleend zijn
aan de schriften van mannen die in onze hedendaagsche letterkundige wereld eene
hooge plaats bekleeden.
Ik heb gemeend door deze beperking van het aantal mijner bronnen de
kracht van hetgeen ik wilde aantoonen, te versterken. Het doet toch weinig af
zich op schrijvers van een middelmatigen of van geenen naam te beroepen, te
meer wanneer het geoefende oog ziet in hetgeen zij voor hun eigen werk
uitgeven, niet veel meer is dan de vrije navolging van den arbeid van
vreemden.
|
|