De Taalgids. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijIn de Gids van Februarij 1862 viel mijn werkje: Beknopte Nederlandsche taalleer, eene niet zeer vleijende kritiek te beurt. Over de waarde van die kritiek wil ik hier niet spreken. Zij is van dien aard dat ik de moeite niet wil nemen, om referent eene behoorlijke teregtwijzing te geven. Dat ik er hier melding van maak, is alleen om de volgende phrase in gemelden Gids bl. 305. ‘Aan onjuiste of onware voorstellingen ontbreekt het niet. Op § 101 is eene noot van dezen inhoud: ‘De woorden op ing uitgaande zijn eigentlijk tegenwoordige deelwoorden der werkwoorden.’ Wij dachten, dat aan deze bewering van Bilderdijk niemand geloof meer sloeg.’ Vóór ik de daar aangehaalde en gegispte woorden nederschreef, had ik de werken van sommige taalkundigen opgeslagen en geraadpleegd. Wat Ten Kate daar over zegt, behoeft niet herhaald te worden. Alleen dit: ‘Uit welken hoek nu, of uit wat voor een eigen stam, ons inge (verkort ing) gesproten zij, heb ik nog niet tot mijn genoegen kunnen opspeuren..... Ik staek dan liever het verder gissen, zo lang ik nog niets bedenken kan, dat op een' goeden schijn rust, ofte proeve van overweging mag uitstaen.’ Brill in zijne Hollandsche spraakleer, 1846. zegt: ‘De | |
[pagina 301]
| |
uitgang ing, Oudd. unga, unge, unc, schijnt mede in zijnen oorsprong eene participiale terminatie te zijn, en, wel te verstaan, tot het verleden deelwoord naar de zwakke declinatie, welks vorm dan ook op sterke stammen toegepast zijn’ enz. Bilderdijk eindelijk, zegt van de woorden op ing uitgaande, dat zij tot de Participia Activa behooren, en verwijst naar het Engelsch, waarin het tegenwoordig deelwoord der werkwoorden met toevoeging van ing gevormd worden. In den grond der zake komen Brill en Bilderdijk, wat de toepassing betreft, tamelijk overeen, met dit onderscheid dat de eerste het verleden deelwoord, en de laatste het tegenwoordig deelwoord tot grondslag neemt. - Brill vertaalt stemming, het gestemd zijn; leering, het geleerde; uitvinding, het uitgevondene; enz. Maar, zou belooning dan ook het beloonde; waarschuwing, het gewaarschuwde beteekenen? - Volgens Bilderdijk is belooning, het beloonende; waarschuwing, het waarsehuwende. Intusschen beken ik dat noch de verklaring van Brill, noch die van Bilderdijk mij in alle deelen beviel. Schoon de laatste den Engelschen vorm in zijn voordeel heeft. Het deed mij dus een bijzonder genoegen, toen ik in de Revue Britannique van September dezes jaars eene redevoering aantrof over de wetenschap der taal, zijnde getiteld:
Openings-rede, uitgesproken in het Koninklijk Instituut te Londen, den 21sten Februarij 1863, door Professor Max Müller. Waarin onder anderen de uitgang ing behandeld wordt, en waarbij die geleerde taalkundige tot een geheel ander resultaat komt, dan ik, en misschien ook de referent van de Gids, ooit zou hebben kunnen vermoeden.
Zie hier wat Professor Müller daarvan zegt: ‘Wij hooren dikwijls zeggen: He is gone a-hunting, a fishing, in plaats van: He is gone on hunting, on fishing. De eerste phrase is correcter dan de tweede, in weerwil | |
[pagina 302]
| |
van de grammaire. - Onze hedendaagsche taalkundigen beschouwen ing als den uitgang van het tegenwoordig deelwoord; maar het Angel-Saxisch bezit dien vorm niet. Het deelwoord eindigt in die taal op ande of inde. Men vindt er nog voorbeelden van in de 14de eeuw in de werken van Gower en Chaucer. Laat ons dan zien wat de beteekenis van dien uitgang ing is, welke den ouderen vervangen heeft. Klaarblijkelijk heeft zij, zelfs in het tegenwoordige Engelsch, twee beteekenissen. Als ik zeg: A loving child (een beminnelijk kind), is loving een verbaal adjectief. Als ik zeg: Loving om neighbour is our highest duty (onzen naaste te beminnen, of het beminnen van onzen naaste, is onze eerste pligt), is loving een verbaal substantief. Kennen wij niet vele substantieven in ing, als building (gebouw), wedding (huwelijk), meeting (bijeenkomst), in welke het verbale karakter der substantieven, zoo niet geheel, dan toch bijna geheel is verloren gegaan. In het Angel-Saxisch wordt de uitgang ing op tweederlei wijzen gebezigd. Vooreerst, vormt die uitgang geslachtsnamen, als: Godvulfing, de zoon van Godvulf. De Angel-Saxische vertaling van den Bijbel noemt den zoon van Eliza Elising. Zoo noemen de Franschen Merovingers, de zonen van Meroveus; Carlovingers, de zonen van Karel; Agilolfingers, de zonen van Agilulf. In het meervoud worden die geslachtsnamen ook volksnamen: Thyringers, de afstammelingen van Thyr, onder de Thuringers. Vele geographische namen in Engeland en en Duitschland, zijn oorspronkelijk geslachtsnamen geweest, bijvb, de dorpen Malling en Billing, of, als zamengestelde woorden, Mallington, Billingborough. Torrington is welligt de stad der Thyrings of der Thúringers, zonen van Thor. Walshingham mag wel de nagedachtenis bewaren van het beroemde geslacht der Waelsings, waartoe Siegfried, de held van het Nibelungenlied behoorde. De namen Göttingen in Hannover, en Harlingen in Nederland, zijn vroegere geni- | |
[pagina 303]
| |
tieven van het meervoud, welke den zin hebben van, woning der Gottings, woning der Harlings, enz. Vervolgens wordt ing gebezigd in de vorming van woorden, welke eene meer ontwikkelde attributieve beteekenis hebben: adeling, man van verheven rang; lyteling, een klein man; nîding, een nieteling, deugniet; als ook in het Engelsch farthing, het vierde deel van een penny. Daar ing dikwijls voorafgegaan wordt van een ander suffix, l, zoo vormt het den uitgang ling, in talrijk afgeleide woorden gebezigd, als: darling, lieveling; hireling, huurling; yearling, jaarling, van één jaar. In het Angel-Saxisch wordt dat suffix (ing) alléén verbonden met substantieven en adjectieven, nooit met werkwoorden; men heeft dus ongelijk te beweren dat het het Engelsche deelwoord zou kunnen vormen. Er is een ander waarvan de Angelsaxers zich bedienden om het aan de werkwoorden te voegen, en er verbale substantieven van te maken, nl.: het suffix ung, dat ook in het Duitsch bestaat, als: cleans-ung, cleaning, schoonmaak; beàconung, beaconing, wenk. De abstracte namen in ung komen menigvuldiger voor in het oud Angel-Saxisch dan de woorden in ing. Nogtans ziet men reeds vroeg ing de plaats van ung innemen, en heden heeft het Engelsch geen spoor meer van dezen laatsten uitgang. Toch zou het redelijker kunnen schijnen het hedendaagsche deelwoord in het Engelsch te beschouwen, als zijnde bij zijnen oorsprong een adjectief in ing geweest; maar de populaire uitdrukking a-going, a-thinking wijzen het verbale substantief als de bron van dezen vorm aan. I am going, ik ben gaande, is werkelijk de verbastering van I am a-going, dat is, I am on going, ik ben aan het gaan. Het tegenwoordig deelwoord zou alzoo eene soort van datief van een verbaal naamwoord zijnGa naar voetnoot1). Laat ons nu zien wat er in Frankrijk plaats heeft. Den | |
[pagina 304]
| |
3den Junij 1679, heeft de Fransche Akademie bepaald, dat men de tegenwoordige deelwoorden niet meer zou verbuigen. Wat was de zin van die beslissing? Eenvoudig die, welke in de Fransche Grammaire verklaard wordt, nl. dat commençant finissant, onverbuigbaar zijn, als men ze als tegenwoordige deelwoorden bezigt; maar dat zij den vorm van het mannelijk en vrouwelijk, zoowel in het enkelvoud als in het meervoud aannemen, indien zij het karakter van adjectieven hebben. Kan men nu de reden voor dien regel zeggen? - Ja, gemakkelijk, chantant, deelwoord, is niet het Latijnsche cantans; maar het Latijnsche gerundium cantando, dus een verbogen naamval van een verbaal naamwoord in overeenstemming met het Engelsche a-singing; daarentegen wordt het Latijnsch deelwoord in de Romaansche talen slechts gebruikt als adjectief, b.v. Une femme souffrante. Ziedaar dus een nieuw bewijs dat in de analytische talen het tegenwoordig deelwoord vervangen kan worden door den verbogen naamval van een verbaal naamwoord. Beschouwen wij nu eene taal uit een verwijderd oord, maar die met de onze (de Engelsche) eenige banden van verwantschap heeft behouden, nl. het Bengaalsch. Daar vinden wij die wijs, welke men onbepaalde wijs noemt, gevormd met de syllabe te, welke juist in die taal de uitgang van den datief in het enkelvoud is. De tegenwoordige tijd kari-te-chi (ik doe), en de onvolmaakt verleden tijd kari-te-chilàm (ik deed), zamengesteld uit het hulpwoord à chi (ik ben) of à chilàm (ik was) en eene soort van tegenwoordig deelwoord, schijnen naauwkeurig overeen te komen met onze analysis der attributieve werkwoorden: je suis faisant (ik ben doende), j'étais faisant (ik was doende); maar werkelijk is kari-te de datief van een verbaal naamwoord, en, gevolgelijk beteekent kari-te-chi naauwkeurig I am in-doing of I am a-doing (ik ben aan het doen). Nu kan men zich afvragen, of wij, die zeer gemakkelijke methode, waarbij het tegenwoordige deelwoord van den verbogen naamval van een verbaal naamwoord, en de tegen- | |
[pagina 305]
| |
woordige tijd der aantoonende wijs samengesteld zijn uit dat verbale naamwoord met het hulpwerkwoord zijn, met zekerheid kunnen toepassen op de analyse dier talen, welke zonder eenigen twijfel, tot eene andere familie behooren. Onderzoeken wij daartoe het Baskisch, dat voorzeker geene Iranische, noch eene Semitische taal is, en dat verbale vormen heeft opgeleverd in veel grooter overvloed dan eenige bekende taal. In het Baskisch wordt de tegenwoordige tijd gevormd van wat men een deelwoord noemt, gevolgd door een hulpwoord. Evenwel wordt dat deelwoord gevormd door het suffix an, dat ook gebezigd wordt voor den datief der naamwoorden. B. v. mendia, de berg; mendiaz, van den berg (ablatief); mendian, aan of in den berg; mendico, voor den berg. Evenzoo: etchean, aan het huis; ohean, aan het bed. Alzoo, wanneer wij het werkwoord beschouwen: Erorten niz, ik val, Erorten hiz, gij valt, Erorten da, hij valt, dan zien wij nog in erorten eenen datief, of, zoo men wil, een en positieven naamval van het verbale substantief erorta, welks wortel eror, val, zou zijn. Gevolgelijk beteekent de aantoonende wijs tegenwoordige tijd van het Baskische werkwoord noch ik val, noch ik ben vallende; maar volgens de etymologie, ik ben aan het vallen, of, om tot ons uitgangspunt terug te keeren: I am a-falling. De a, in a-falling, is dan voor het oorspronkelijke on. Zoo is on rihte, aright geworden; on vey, away, on gegen, again, enz.’
Zou nu ook niet, naar het medegedeelde van Prof. Müller, de Nederlandsche woorden op ing uitgaande, datieven van verbale naamwoorden zijn? Ik mag hierover niet verder uitweiden, uit vreeze van mij op een terrein te begeven, waarop ik vreemdeling ben. - De Taalgids zal misschien mij daarbij ook wel tot leidsman willen dienen.
J.H. Eichman. |
|