De Taalgids. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijIn de volkstaal treffen wij meermalen woorden en uitdrukkingen aan, waarvan wij den zin uit het dagelijksch gebruik kennen, maar van welke de oorsprong en de beteekenis veelal een raadsel zijn. De vergelijkende taalstudie geeft het middel aan de hand om bij taalverwante natiën de oplossing van menig woord te vinden. Dat in het Westelijk Germanië, waartoe ook Nederland gerekend wordt, het Angelsaxisch de meer algemeene taal was, en deze met het Gothisch tot den Duitschen taaltak van den Germaanschen taalstam behoort, is bekend; maar daaruit vloeit dan ook voort, dat we bij die volken, welke den invloed der Anglen en Saxers hebben ondervonden, woorden en uitdrukkingen moeten vinden, die aan hunne taal ontleend zijn. Tijd en omstandigheden hebben natuurlijk invloed op de taal van een volk. Meermalen is zulks aangetoond, en zoo vinden wij bij het eene volk de woorden nog in hunne oorspronkelijke beteekenis, terwijl deze bij het andere volk aanmerkelijk gewijzigd is. Maar zoo kunnen wij dan ook ligtelijk het eene door het andere verklaren. Wij weten dat een deel der Anglen en Saxers onder Hengist | |
[pagina 294]
| |
en Horsa, omstreeks het midden der vijfde eeuw naar Groot-Brittannië vertrokken, zich daar vestigden, en onderscheidene kleine Koningrijken stichtten, waaronder Northumberland, en zoo is het Angel-saxisch een element der Engelsche taal geworden. Na verloop van tijd zijn ook daar, door klankverwisseling als anderszins, de oorspronkelijke uitspraak, beteekenis en schrijfwijze aanmerkelijk veranderd; doch plaatselijk, en vooral onder het volk, zijn nog van vele woorden de oorspronkelijke vorm en beteekenis bewaard gebleven, en daarin vinden wij den sleutel tot opheldering van vele woorden en uitdrukkingen, welke ook bij ons nog bij het volk in gebruik zijn; want ook het Angel-Saxisch is een van de elementen der Nederlandsche taal. Uit ëene Verhandeling over het wezen en de grenzen der breedengelsche (breitenglischen) taal van Dr. K.J. Clement, voorkomende in het Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen, herausgegeben von Ludwig Herrig und Heinrich Viehoff, heb ik eenige woorden opgeteekend, welke bij het volk in Northumberland in gebruik zijn, en die wij in onze volkstaal òf onveranderd òf gewijzigd terugvinden, en juist door het gebruik bij de Northumberlanders hunne verklaring vinden. Misschien doe ik den lezers van den Taalgids geene ondienst met hun mijne aanteekeningen mede te deelen; terwijl ik soms zooveel doenlijk, de oorspronkelijke uitspraak daarnaast zal voegen. mang, tusschen, onder, in het Nl. mengen. frow, een dik, sterk, morsig wijf, Nl. vrouw. skipper, de schuitenvoerder van een Northumberlandsch kolenvaartuig, Nl. schipper. quern en Kern, handmolen, Nl. karn. te slitfier, glijden van waar het Nl. slede. te slot, grendelen, Nl. sluiten. slot, grendel, Nl. slot. nosewiss, snel merkend, scherp toezien, Nl. neuswijs. | |
[pagina 295]
| |
lew, (loe, lioe) zacht, stil, Nl. luw. mighty, (maity) zeer, Nl. magtig, in magtig veel, magtig groot, enz. boman (boeman), kolbold, waarmede men kinderen vrees aanjaagt, Nl. boeman. blee, gezigtskleur, Nl. bleek. te blare, luid schreijen, Nl. blaren, blèren. te boun (boen), gereed maken, aankleeden, zich opschikken, Nl. boenen. shot, rekening in eenen herberg, ook cijns, Nl. schot, in schot en lod betalenGa naar voetnoot1). te bouk (boek), buigen, Nl. bokken, bukken. te skirl, skril, zeer luid schreijen, van daar Nl. schril, in schril geluid. slake, modder van den bodem van een water, Nl. slijk. scathe, verlies, Nl. schade. yeuk (joek), krab, Nl. jeuk in jeuken. te wise (waïse), toonen, Nl. wijzen. te wrout (wroet), boren, woelen, Nl. wroeten. te kern, boter maken, Nl. karnen. te ken, kennen. te loup (loep), loopen. te hing, hangen, van daar de onv. verl. tijd hing. pick, stikdonker, Nl. pik donker. Stik van stok, gevangenis. flinders, verbrijzelde stukjes, Nl. flinters, flenters. frem'd, vreemd, buitenlandsch van ferhemd of ferhamd, e en a lang, heme, hame, heim, huis, van huis verwijderd. fore-elders, voorouders. let wit, laat weten. too, toe, dat is digt in toedoen, doe de deur toe. te warp, eijeren leggen, alleen voor vogels gebruikt. Nl. werpen, jongen werpen. wath, (waad) eene waadbare plaats, Nl. wadde, wedde. | |
[pagina 296]
| |
te stummer, aanstooten, ook in het spreken, Nl. stameren. thick, vertrouwd, innig, Nl. dik, in: zij zijn dikke vrienden. snod, sluw, Nl. snood. bargh en berg, berg, heuvel, Nl. berg, barg in hooibarg. karl, een boerenknaap, een oud ruw man, Nl. kerel. te glock. broeden, Nl. klokken in klokhen. corf, eene groote kolenmand, Nl. korf. te coup (coep), ruilhandel drijven, Nl. koopen. te cramp, te zamen trekken, Nl. krimpen. te welk, droogen, Nl. welken en verwelken. te harry, plunderen, verwoesten, van daar in het Nl. Zij is eene her rie. garth, tuin, Nl. gaard in boomgaard. while, zo lang als, Nl. wijl. te red, iets in orde brengen, Nl. redderen, ridderen. spilling the salt, het zout vermorsen, Nl. spillen, verspillen. crib, kinderbed, Nl. kribbe. te duck of dook, baden, Nl. duiken. De volgende woorden worden in Northumberland op dezelfde wijze of met eenige verandering geschreven als in het Nederlandsch. lare, leer. mull, brokkelig, mul. lat, lat. gan en gang, gaan, gang. breed en brede. breed. reet, regt, reet. te leck, lekken, lek zijn. shoon (sjoen), schoen. te rug, rukken, met rukken voort bewegen, terug. kist, kist. last, last, eene maat. laverick of laveroch, leeuwerik. law, loe en lowe, eene hoogte, vooral in plaatsnamen, als Hoenderloo, het Loo, Almelo. ne, neen. | |
[pagina 297]
| |
peewit, kiwiet. herd, herder. foother en fother, voeder. gate, straat, in zeegaten. te lee, liegen. te tell, tellen. stre en strey, stroo. stilt, ploegstaart, stelt. start, staart. pund, pond. prin, priem. yen, een. yence, eens. whilk, welk. hoo, hoe. haver, haver. groat, gort. hauste, hoest. gars, gras. te keel, koelen. te keek, kieken, kijken. het, heet, warm. brant, brandde. te wax, wassen, groeijen. yowe, jou. eam, oom. caff, kaf. breek, broek, (kleedingstuk). burn, born, bron. beck, beek. deaf, doof. butter and brede, boter en brood.
J.H. Eichman. |
|