De Taalgids. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijIn de handleiding van Dr. Kern 1e stukje 2e dr. bl. 27 wordt de overtreffende trap van het bijv. nw. wijs met ééne s geschreven. Men heeft mij gevraagd, of deze spelling te verdedigen is, en of ik in de 3e uitgave haar volgen, of voor die met eene dubbele s verruilen zal. Gaarne deel ik mede, wat ik in dit geval zal doen, en om welke reden. Bij de eerste oppervlakkige beschouwing schijnt de vraag naauwelijks eene ernstige overweging waardig te wezen. Zelfs is men geneigd hier aan eene drukfout te denken en zonder verder nadenken de tweede s in te voegen. Immers de stam van het bijv. nw. eindigt op eene s. De uitgang van den overtreffenden trap begint met dezelfde letter, en hoewel in de uitspraak slechts een van beide gehoord wordt, zoo wil men toch die tweede s schrijven, omdat de vorming van het woord haar vereischt. Bij de gelijkvl. werkwoorden, wier stammen op d of t eindigen, heeft in den onvolmaakt verleden tijd hetzelfde plaats; men schrijft eene dubbele d of t ofschoon men slechts de beginletter van den tijdsuitgang hoort. Kwam de overtreffende trap van het bijv. nw. altijd voor met den uitgang ste, er zou geen redelijke grond aan te voeren wezen, waarom de eene s weggelaten zou moeten worden. Dit is echter niet zoo, bij den overtreffenden trap kan ook de toonlooze e van den uitgang weggelaten worden. In dat geval is de tweede s niet te dulden. Niemand zal toch willen spellen wijsst, om te voorkomen, dat er gedacht worde aan een vorm van een bijv. nw. wij, dat niet bestaat. Nemen wij nu den overtreffenden trap wijst aan, dan kunnen wij daarnaast zeer moeilijk wijsste toelaten, wanneer wij namelijk acht geven, hoe de taal in andere overeenstemmende gevallen te werk gaat. In den derden persoon enkelvoudig van den tegenwoordigen tijd der aantoonende wijs wordt de persoonsuitgang weggelaten, wanneer de stam van het werkwoord op eene t ein- | |
[pagina 232]
| |
digt; daar deze vorm echter voor geene verdere verbuiging vatbaar is, kunnen wij er ook geene verdere gevolktrekkingen uit afleiden. De uitgang van het verleden deelwoord, van gelijkvl. werkwoorden, wier stammen op d of t eindigen, wordt weggelaten: gebrandd, gehoedd, geduldd, geplantt, geboett, verloott, zijn even ongerijmd als wijsst. Niemand schrijft ook zoo. Doch hoe doet men nu, wanneer deze deelwoorden attributief gebruikt, en waar het noodig is, verbogen worden? Zal men schrijven: eene afgebrandde woning, eene gehoedde kudde, eene geduldde overtreding, geplantte bloemen, geboette netten, verlootte varkens? In het begin onzer eeuw was deze schrijfwijze zeer in zwang en werd bij onze beste schrijvers, V.d. Palm niet uitgezonderd, gevonden. Thans wordt zij weinig, bijna in het geheel niet meer aangetroffen, zelfs voor onverdedigbaar gehouden. Wanneer wij in deze verbogen deelwoorden: gebrande, gehoede, gedulde, geplante, geboete, verlote, eene letter weglaten, alleen omdat die letter in den onverbogen vorm niet geschreven kan worden, waarom zoude wij dan bij wijste met eene andere maat meten? Er is nog een analoog geval. Van woorden, die op eene s eindigen, vormt men bijv. nw. door middel van het achtervoegsel sch. Dan dient er weder eene s weggelaten te worden: Parijs, Parijsch; Fries, Friesch; Sluis, Sluisch; enz. Worden deze bijv. nw. verbogen, dan wordt ook de weggelaten s niet weder ingevoegd. Ik moet evenwel bekennen, dat het gebruik, zich voor deze schrijfwijze niet zoo stellig heeft verklaard, evenwel zeer stellig in zulke bijv. nw., die door het achtervoegsel sch van bijwoorden op s zijn afgeleid, b.v. dagelijksch van dagelijks; jaarlijksch van jaarlijks enz., doch dat doet hier weinig af; de vraag is eenvoudig, moet men in verbogen vormen letters invoegen, die in de onverbogen vormen waren weggelaten. Beantwoordt men deze vraag toestemmend en geeft men de voorkeur aan wijsste en Sluissche, dan zal het heel moeilijk vallen, zonder inconsequent te wezen, de spelling: gebrandde, gehoedde, geduldde, geplantte, geboette, verlootte, te ontwijken. Deze laatste verlangt niemand. Ik hoop dus niet te veel te zeggen, als ik beweer, dat dan ook niemand vrijheid heeft om van zijn eigen beginsel af te wijken en wijsste, Parijssche, Friessche, Sluissche, te spellen. Voor de duidelijkheid of bijzondere gemakkelijkheid behoeft men het waarlijk niet te doen.
J.A. van Dijk. |
|