De Taalgids. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Aan Dr. A. de Jager komt de eer toe den waren aard van dit woord aan den dag gebracht te hebben. Hij heeft het gedaan in eene Proeve uit zijn Woordenboek der frequentatieven (geplaatst in de Tijdspiegel, 1864). Na zijne verklaring zal niemand meer vasthouden aan de afleiding des woords van hebbenGa naar voetnoot1). Toch meen ik aan zijne uiteenzetting een paar kleine wijzigingen te moeten geven. De geleerde schrijver gaat uit van den vorm behacht, behecht, beheft, dien hij beschouwt als een verleden deelwoord. Mij zou dunken, dat wij in dit woord een bijvoegelijk naamwoord hebben te zien, door middel van het voorvoegsel be en van het achtervoegsel, ook aan de vorming van de zwakke lijdende deelwoorden dienstbaar, afgeleid van het zelfstandig naamwoord haft of hacht, hetwelk bij Kiliaen als nodus, vinculum (knoop, strik, band, boei) verklaard wordt, en in het Middennederl. (zie Lek. Sp. Wdl.), evenals in het Hoogd., verzekerde bewaring, arrest, beslag, hechtenis, beteekentGa naar voetnoot2). Opmerkelijk is het, dat, terwijl het Hoogd. behaft de Nederlandsche beteekenis van het woord haft (hacht) wedergeeft, het Nederlandsche behacht, behecht, daarentegen, de oudere Nederlandsche en tevens Hoogduitsche beteekenis van dit woord vasthoudt. Immers beteekent het | |
[pagina 128]
| |
Hoogd. behaft: verstrikt, gebonden, gevangen, en ons behacht, behecht: geapprehendeerd, aangeslagen. Onder den vorm behecht of beheft evenwel beteekent het woord bij Nederlandsche auteurs mede verstrikt, gewikkeld. Met dit behacht, behecht, beheft, nu brengt Dr. de Jager behept (behebt) en behipt in dier voege in verband, dat hij deze laatste vormen slechts door verwisseling der verwantschapte letters ch of f en p van behacht of beheft onderscheiden acht. Maar de tenuis laat zich niet met de aspirata verwisselen. Van een teruggang der aspirata tot de tenuis, en dus van f tot p, zijn er geene voorbeelden, en zoo er, als in gekocht (voor gekoft) van koopen, in gerucht (voor geruft) van roepen, overgang van p tot f (ch) plaats heeft, is dit geschied tengevolge eener grammatische ontwikkeling des woords. Zoo zou dan behacht, beheft, van den stam afgeleid moeten zijn, van welken ook behept of behipt afkomt, en behecht tot behept staan, gelijk gewrocht (voor geworcht) tot geworkt (gewerkt), en (ver)knocht tot geknoopt. Maar wij hebben gezien, dat behacht of beheft een adjektief is, afgeleid van het substantief hacht of haft. Derhalve heeft dit behacht (beheft) geen nadere verklaring van eene vergelijking met behept of behipt te verwachten. Maar, omgekeerd, dient dit behipt of behept nu ook buiten verband met behacht of beheft verklaard te worden, en dit is waarlijk niet moeijelijk. Behipt of behept is een adjektief, afgeleid van het werkwoord happen, hetwelk vangen beteekent: bij Kiliaen apprehendere, capereGa naar voetnoot1). Komt behipt van happen, dan blijkt de i in dezen vorm van het woord, evenzeer als de e in den vorm behept, niets anders te zijn, dan een Umlaut uit a, even als in bewind van het Goth. vandjan, en in verminkt van mank.
W.G. Brill. |
|