Huus-Allame.
Het woord allame is minder onbekend, dan het voorgaande, en
Bilderdijk zegt (Geslachtl. I. 16):
‘Het is schandelijk voor Taalgeleerden, dit woord niet te kennen, daar
het zelfs bij Kiliaan vermeld wordt.’ Op welk Taalgeleerde die
zet moet thuiskomen, is mij onbekend. Het woord is het eerst opgemerkt en
verklaard door
Steenwinkel, in het door hem ter uitgave
bereide Derde Deel van Maerl. Spieg. Hist. Men zie de Aant. aldaar bl.
42-46. Volgens hem beteekent allame gereedschap, benoodigdheid,
huisraad, en komt het woord van het angels. geloma, utensilia, waarvan
ook het eng. loom, weefgetouw.
Bilderdijk, in zijne bijvoegsels op die Aant.
stemt aldaar met die verklaring in en staaft ze zelfs nog nader. Te onregt
evenwel beroept hij zich daar op het oud-fransche lame, dat klomp of
ligchaam zou beteekenen in eene aangevoerde pl. uit den ouden dichter
Jean de Meung;
Roquefort toont in zijn Glossaire, dat te
dier pl. en elders dat lame graf beduidt, en niet ligchaam. Het is
vreemd, dat
Steenwinkels afleiding, eenige jaren later
door
Bilderdijk vergeten, of althans niet meer
aangenomen schijnt. Op de boven aangeduide bladz. der Greslachtlijst toch maakt
hij er geen gewag van, maar zegt eenvoudig, dat allaam of allame
uit het latijnsche arma verbasterd is, in de middeleeuwen voor allerlei
toestel gebruikt. Meer waarde hecht ik aan de opmerking, dat het woord nog bij
de Zuid-nederlanders in gebruik is, welk gebruik - althans in het begin dezer
eeuw - door hem reeds werd gestaafd in de Aant. op Maerl. bl. 48.
Ter nadere bevestiging van de aangewezen beteekenis, voeg ik te
dezer plaatse, aan de bij
Steenwinkel vermelde voorbeelden uit onze
Ouden, nog de volgende toe. Maerl. Spieg. Hist. I. 352:
Al te vele bedaerf den wiven,
Scone gesteente, cledere diere,