het namelijk aan Marc. XIV:
44 en 45, waar van den verrader
Judas gezegd wordt: ‘Ende die hem
verriedt hadde haer een gemeyn teeken gegeven seggende: Dien ick kussen
sal [thammei kukjau], die is 't, grijpt hem ende leydt hem sekerlick henen.
Ende als hy gekomen was, gingh hy ende seyde: Rabbi, Rabbi! ende kuste
hem [jah kukida imma]. Vervolgens Luc. XV: 20, in de
gelijkenis van den verloren Zoon: ‘Ende als hy nog verre van hem was,
sagh hem sijn vader ende wiert met innerlicke ontferminge beweeght, ende
toeloopende viel hem om sijnen hals ende kuste hem [jah kukida imma].
Eindelijk tweemaal in het verhaal betreffende de boetvaardige zondares, hetwelk
in Luc. VII opgeteekend staat. Daar leest men in vers
38: ‘ende kuste syne voeten [jah kukida fôtuns
ïs],’ terwijl in vers 45 ook nog bikukjan
aangetroffen wordt: ‘Gy en hebt my geenen kus gegeven [ni
kukidês mis] maer dese, van dat sy ingekomen is, en heeft niet
afgelaten mijne voeten te kussen [bikukjan fôtuns
meinans].‘’
J. Grimm zegt in zijne Vorrede voor
E. Schulze's Gothisches Glossar, VII:
‘Kukjan [lat.] osculari [kussen] weicht mit dem zweiten K von allen
übrigen deutschen sprachen, die dafür einstimmig SS
gewähren.’ Dit is niet geheel juist. Wel is waar, de woordenboeken
bevatten geene analoge vormen: het Oudhd. kent alleen kus, chus, cussan,
chussan, chosson; het Ang. cos en cyssan; het Oudsaks,
cus, cos, cyssan; het Oudn. kos en kyssa, alle met
s of ss, doch onze volkstaal schijnt hier gelukkiger geweest te
zijn in het bewaren van den ouden vorm. In mijne jeugd althans waren kuk
en kukken te Arnhem in gebruik voor kus en kussen, en
waarschijnlijk is dit nog zoo; ook verzekert men mij, dat kukkelen nog
te Utrecht gehoord wordt. Dat kuk en kukken ouder is dan
kus en kussen wordt reeds hoogst waarschijnlijk, doordien
Ulfila's bijbelvertaling veel ouder is dan eenig ander Germaansch
gedenkstuk. Het wordt nagenoeg volkomene zekerheid, wanneer men in aanmerking
neemt, dat een keelklank als k, ch, g dikwijls, ten minste in andere
talen, in s [de Sanskritsche sc]