en keurbrieven der 14e en 15e eeuw heeft het woord
vierschaar, zoo niet altijd, ten minste dikwijls den vorm van
vierscarne, en zou dit niet hetzelfde zijn als vierscranne, en
door letterwisseling daaruit ontstaan? Uit vierscranne is dan vierscarne,
vierscaerne, vierscare gevormd. Wij laten hier uit het Boek met den
knoop, onder de Archiven der stad Aardenburg berustende, eene aanhaling
volgen, waaruit, o. i., overtuigend blijkt, dat men in de 14e eeuw,
toen men de beteekenis en den oorsprong van het woord nog wel gekend zal
hebben, het eerste lid vier als een telwoord beschouwde. Eene
scranne of scarne moet destijds iets bekends zijn geweest, daar
het hier, niet alleen in verbinding met vier, maar ook als een op zich zelven
staand woord, substantief, voorkomt.
Aldus luidt de opmerkelijke aanhaling, getrokken uit het hoofdstuk
des genoemden boeks, dat ten opschrift draagt:
Hier machmen vinden ghescreven tale ende wedertale ende die v'mete
die der tale toebehoren.
Ic maenne ju heeren, ju scepenen, jof so hoghe anden dach gheghaen
is, dat ic vierscarne bannen mach, omme elken meinsche recht ende wet te doene,
die te deser viersc'ne commen zal, ende wets ane mi begheren zal; nu seghet
daerof recht, N! ic maens hu ende huwen ghesellen. Scepenen. Es die clocke
gheluud? C. jaes heere. Scepenen. Zo dinct mi, dat so hoghe anden dach es
gheghaen, dat ghi viersc'ne bannen moghet, omme elken mensche recht ende wet te
doene, die te deser
.IIII. sc'ne commen sal ende rechts ende wets ane
hu begheeren sal. Scouteete. Hier so banne ic dese
.IIII. sc'ne van
mijns heeren weghe van Vlaenderen; dat dese niemene v'terde, v'roupe, noch
v'juke; dat niemene en spreke, en zij bi rade ende bi taelmanne, ende dat
niemene taelman en worde, en zij bi oorlove; 'tslop vander vierscarne ghebiedic
te rumen up die hogheste boete, ende dit es lx
.’