Een biervlietenaar mag tweemaal zijn mes trekken.
door
J.H. van Dale.
Onder de spreekwoorden, welke het bijzonder eigendom zijn van 't
Westelijk deel van Zeeuwsch Vlaanderen, verdient het bovengenoemde, voor zoo
verre ons bekend is, nergens nog opgenomen of verklaard, eene eerste plaats.
Hoe 't gebruikt wordt, blijkt uit het volgende. Is men ergens te gast, en wordt
ons eenige spijs of drank voorgezet, dan kan men, na er behoorlijk gebruik van
gemaakt, zijn mes neêrgelegd en bedankt te hebben, bij eene herhaalde
uitnoodiging gevoegelijk zijn mes weder opnemen en den maaltijd hervatten, met
het gezegde: een Biervlietenaar mag tweemaal zijn mes trekken, wel te weten,
zoo men te Biervliet t' huis hoort. Is dit het geval niet, en
bedankt men, ook bij eene tweede of dringende uitnoodiging, dan geschiedt dit
wel met de woorden. Ik ben geen Biervlietenaar. - Naar men wil, heeft dit
spreekwoord een' historischen oorsprong. 't Is bekend, hoe dikwijls Vlaanderen
in vroeger eeuw door binnenlandschen krijg geteisterd werd, en de Gentenaren
daarin immer eene hoofdrol speelden. In October 1384 beproefde
Francis Ackerman, Ruwaard te Gend, zich van
Biervliet meester te maken, doch zijne pogingen leden schipbreuk.
Omstreeks de helft des volgenden jaars herhaalde hij, door eene Engelsche vloot
te water gesteund, den aanval, edoch met gelijken ongunstigen uitslag. Ten
tweeden male gespten de Biervlietenaars het zwaard