Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1820
(1819)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
[pagina 17]
| |
De Kolonie Suriname is eene zeer vruchtbare Kolonie, in de noordelijkste deelen van Zuid-Amerika, en wel in dat gedeelte dat Guiana of de Wilde Kust wordt genoemd, en wordt ten noorden den Atlantischen Oceaan in deszelfs volle uitgestrektheid bespoeld; de rivier Maroni ten oosten, de Corantyn ten westen, dienen het tot grenzen tusschen de bezittingen van Frankrijk en Engeland; ten zuiden onbepaald, verliest het zich in de uitgestrekte wilde bosschen. In de lengte gaat het van 319-15 tot 322-40 bewesten de Piek van Teneriffe, en in breedte wijkt het af van 5-43 tot 6-10 noorderbreedte. Op zijn hoogst mag men de meest van de kust verwijderde bezittingen stellen op eenen graad afstand. De Kolonie is wijd en zijd door aanzienlijke kreken en rivieren doorsneden. De voornaamste zijn vooreerst: de Commenyne en Suriname, ten tweede de Saramacca en Coppename, ten derde de Nikeri en Corantyn. Het is opmerkelijk dat de vereeniging dier zes rivieren, door drie monden zich in zee stortende, juist op de drie onderscheiden plaatsen gelijke werking der natuur vertoont, in zoo ver, dat de loop van de Commenyne, de Saramacca en de Nikeri van het oosten naar het westen is strekkende, en de Suriname, Coppename en Corantyn, van het zuiden naar het noorden. Men mag met eenigen grond vooronderstellen, hoezeer op vele plaatsen het land beurtelings is aanwassende en afnemende, het lage gedeelte of dat de zee bezoomt, zijnen oorsprong te danken hebbe, aan den toevoer van | |
[pagina 18]
| |
aarde uit de binnenlanden door de rivieren medegevoerd, en wel na de strekking der kust op eene breedte van zes tot acht uren, en dat, daar de stroom en wind altoos westwaarts loopt, hebben de kreken naderhand rivieren, deze rigting moeten nemen, derzelver water stootende tegen het water dat door de hoofdrivieren de Suriname, Coppename en Corantyn naar zee gevoerd werd, daardoor eenen gemeenschappelijken mond hebben verkregen. De kust is tot op eenen zeer verwijderden afstand, met eene zware modderbank bezet. Twee uren van den mond der Suriname, aan de Fortres Amsterdam, is de zamenvloeijing met de Commenyne, en zes uren de Commenyne opwaarts, verdeelt zich dezelve in twee takken die aldaar den naam van Boven-Commenyne en Cottica aannemen. De Peuca, Motkreek, Mattappica, Warappa, Commetuana, Orelana en verscheiden andere kreken, storten mede haar water in dezelve. De Suriname ontvangt in derzelver boezem het water der Maréchals, Para en Pauluskreken. Dit is het oudste gedeelte der Kolonie. Langs de boorden dier rivieren en kreken vindt men de Plantaadjen. Dezelve waren weleer meer binnenwaarts verspreid, in den beginne, denkelijk om daardoor als verborgen gedekt door een ondoordringbaar Bosch, dat zich langs de kust uitstrekte, aan de begeerte van plundering of brandschatting van partijgangers te ontsnappen. Verschillende omstandigheden hebben die doen verlaten, zoo de mindere vruchtbaarheid dier landen met de benedenlanden vergeleken, als het afloopen derzelve door de oproerige Negers, vermits op zoodanige verwijderde afstanden van het middelpunt der Kolonié deze ramp bijna niet was voor te komen. De Saramacca naderhand beplant, heeft niet minder rijke gronden, doch weinige en geen aanzienlijke kreken welke daarin hun water lozen. Welligt om dat het Schier-eiland door die rivier en de Coppename geformeerd, nog door eene aanzienlijke kreek de Coronime werd doorsneden. In | |
[pagina 19]
| |
de Coppename heeft men wel eens hout bewerkt, doch hier zijn geene duurzame vestigingen geweest. - Langs de kust zich strekkende van den mond dezer laatste rivieren naar de Nikeri en Corantyn, zijn een aantal consessien uitgegeven, doch maar een klein getal bebouwd. De kust schijnt zeer geschikt voor de Katoenteelt Meer binnenwaarts daar de erf of teelaarde overvloediger is, wordt de Koffij met voordeel geplant. Het suikerriet wast daar ook, zoo als meer binnenwaarts, zeer goed, doch de nieuwheid van den grond is al veel voor de suikerteelt min gunstig, immers is die soms te gul of aan zee gelegen, nog niet beverscht genoeg. De Kakao is thans minder gewild, schoon men die met goed vooruitzigt, in de daartoe geschikte gronden plant. De drie hoofd-produkten die den rijkdom der Kolonie uitmaken, zijn Suiker, Koffy en Katoen; de Kakao komt meer als eene bijkomende culture voor. Kostgronden dat is de aankweeking van den Banaan-boom, (Musa Paradisacka) en Houtgronden bepalen verder dat geen, waarop de aandacht der Kolonisten zich vestigt. Daar de commercie alleen bestaat uit het geen zoo de behoeften der Plantaadjen, als de consumptie der inwoners vordert, is het niet uit dit oogpunt dat de Kolonie in aanmerking komt. Zij is landbouwend zonder meer. Wanneer men binnenwaarts komt op 6 a 7 uren afstands van de kust vindt men eenen rijzenden grond, veel klippen en rotsen, bergen en dalen. Denkelijk is dit de oorspronkelijke vaste kust geweest, terwijl het platte of lage gedeelte door aanspoeling en ophooping van aarde, slijk en planten gedurende eenige eeuwen gevormd, als een aanwas van Guiana mag worden aangemerkt. Verscheidene soorten van planten en boomen groeijen welig in het zeewater, zoo als de Mangroe en Parua, en worden, wanneer de zee de landen niet meer overspoelt, langzamerhand door palissaden of andere boomen vervangen, en men besluit zoowel over den aard als vruchtbaarheid der gronden, naar dat de natuur | |
[pagina 20]
| |
derzelver oppervlakte met verschillende soorten van boomen beplant. Tusschen de keerkringen gelegen, is de kolonie warm, doch minder heet dan voordezen. Het vellen van bosschen heeft meer doorspeling van lucht gegeven, en hierdoor de koelte in den dampkring bevorderd, en benevens andere oorzaken eenen zoodanigen invloed gehad op de luchtstreek dat van zeer ongezond, ja doodelijk, zoo als die weleer was, dezelve thans gelijk staat met andere gewesten, daar het menschdom vermenigvuldigt. Men vindt er lieden van zeventig en tachtig, ja, van honderd jaren. Eenige landziekten, zoo als onder anderen de slaapziekte, welke zoo sterk heerschte, is thans onbekend. Evenmin weet men van de gele koorts, dien geesel van Noord-Amerika. Aan die zware stormen, welke somtijds de eilanden verwoesten, is men niet blootgesteld. Aardbevingen rigten er geene verwoestingen aan. Overvloed van Wild en Visch. Een aantal Europesche Groenten buiten die het land oplevert. Een ruime voorraad van vruchten. Een altoos durende zomer. Een eeuwig groen, dat door ruimte van water gevoed, niet verflenscht of verdort. Eene dagelijksche warmte van 70 tot 85 graden op de schaal van fahrenheyt, gevolgd door koele en aangename nachten, gevende een klimaat, dat weinig of geene dekking vordert, en maakt dat de mensch weinige natuurlijke behoeften heeft, die zich niet als onder de hand bevinden en dadelijk kunnen vervuld worden. Als men dit alles zamen neemt, is er welligt geene gunstigere plaatsing voor den mensch. Ook is hij er meer tot rust en genieting, dan tot werkzaamheid gestemd. De menigte van insekten, die mensch en dier kwellen, verminderen echter deze aardsche gelukzaligheid, dewijl er geene toereikende middelen bestaan, om hen te weren. Voeg hierbij de gesteldheid van de lucht, die tot de ontbinding van alles medewerkt, - de vochtigheid van het klimaat, zoo gunstig voor den groei van | |
[pagina 21]
| |
planten en boomen, de overgang van hitte tot koelte, waardoor men zeer ligt aan belette uitwaseming is bloot gesteld, brengt ligt de dierlijke organisatie in de war, en noodzaken dus eene geregelde leefwijze te houden, zich niet te buiten te gaan of overdadig te genieten, dat de milde natuur, zoo ruimschoots aanbiedt. De saizoenen verdeelen zich in twee drooge en twee regentijden. De kleine regentijd begint in November en eindigt met Januarij. De kleine droogetijd begint in Januarij en eindigt even voor of na de dag- en nacht-evening. De groote regentijd half of in het laatst van Maart en eindigt met het laatst van Junij ook wel Julij. Het overige is groote drooge tijd. Deze saizoenen zijn echter niet bestendig, men zegt dat voor dat de bosschen aan den zeekant geveld waren, men dezelve genoegzaam juist kon bepalen en dat dezelve meer bestendig in de binnenlanden zijn. Men klaagt al dikwijls over te veel droogte langs de kust en de saizoenen verloopen sterk. Men heeft wel jaren gehad dat er geen kleine drooge tijd was of geen kleine regentijd. Het invallen der regens verscheelt het eene jaar bij het andere ook zeer aanmerkelijk. De plaats Paramaribo is de zetel van de regering. Gelegen aan den linker-oever der Rivier Suriname een groot uur van het fort Amsterdam of de zamenvloeijing van de Suriname en Commenyne en drie uren van zee. De oorsprong van derzelver naam is duister. Wel is waar, als men nagaat dat er zoovele plaatsen zijn waarvan de naam eenigzins na dezelve lijkt, zoo als Parima, (het Meer) Para, Paramarica (Kreken,) Parua, Paramaca (Boomen,) zou men genegen zijn deszelfs oorsprong als Indiaansch te beschouwen. Het woord Bo, komt niet minder voor, maar altoos als eene plaats beteekenende Zoo zijn de Plantaadjen Sinabo, Crawassibo, Concabo, Scribo, Timotibo, Acconoribo en andere. Als men nu maar vooronderstelt dat | |
[pagina 22]
| |
hier een Indiaansch dorp is geweest, valt het ligt te besluiten, dat eenvoudig de naam is gebleven en de gewezene bezitters door de latere zijn vervangen. De naam van Param welke Lord willonghby voerde, die de eerste wettige bezitter der Kolonie was in het jaar 1662, kan te zijner nagedachtenis aan de eerste vestiging zijn gegeven, even zoo gereedelijk als aan den uitstekenden oever der Rivier Suriname Paramspunt verbasterd in Braamspunt. De zaak laten wij onbeslist en beschouwen die van weinig aanbelang. Deze stad is trapswijze toegenomen, men kan zelfs genoegzaam besluiten tot den ouderdom der kwartieren, naar derzelver bebouwing. Het oudste gedeelte is naauw gebouwd. De straten zullen daar uiterlijk 36 voeten breedte hebben, terwijl hetgeen naderhand is bijgetrokken, door straten van 60 à 70 voeten doorsneden wordt. Langs de rivierkant zich uitstrekkende, heeft men geene geschikter plaatsing kunnen nemen, voor de belangens der Kolonie voor den Koophandel. Daarenboven wordt het opzeilen der Rivier door de nieuwe Fortres Amsterdam en de redouten Leyden en Purmerend gedekt, een welbestuurd kruisvuur, stelt met eene kleine macht op dat punt zeer groote hinderderpalen aan eenen vijand, die van geene genoegzame macht voorzien, de Kolonie zou aanvallen, vermits de schepen zeer digt onder het vuur der batterijen dezer fortres moeten voorbij zeilen, en de rivier op meer dan eene plaats door zware modderbanken bezet, geene ruimte overlaat, om behoorlijk te manoeuvreren. Beneden Paramaribo en aan hetzelve palende, ligt het fort Zeelandia. Volgens stedman, was dit fort destijds (1773) in eenen zeer goeden staat. Dit is thans zoo niet, en de plaatsing zoo onmiddellijk bij en aan Paramaribo, schijnt het veeleer te brengen, tot die fortifikatiën die gevestigd zijn, om steden of plaatsen in bedwang te houden, zoo als, bij voorbeeld, de kasteelen van Gent, Antwerpen en | |
[pagina 23]
| |
andere, want zonder een gedeelte van het bebouwde der plaats weg te nemen, kan het geen behoorlijk glacis immer hebben, en aan den waterkant kan men het niet beschieten, zonder tevens de stad aan te vallen. Eene aanzienlijke voorstad ten zuiden gelegen zou de aannadering van eenen gelanden vijand zeer bevorderlijk zijn. Men merke dus het Fort Zeelandia veeleer aan, als eene groote caserne, alwaar het garnizoen een vereenigingspunt vindt, zeer bevorderlijk voor het onderhouden der krijgstucht, voor de bewaring van krijgsbehoeften, als anderzins. Men vindt aldaar nog twee oude gebouwen, vooreerst het gebouw afgebeeld in de beschrijving van Suriname in 1718 bij Injema uitgegeven. Dit is van klipsteen opgebouwd en nog van eene treffende gelijkenis. Weleer werden daar de Gouverneurs begraven, die vervolgens benevens de aanzienlijkste Inwoners buiten dit gehouw, maar binnen de wallen begraven werden, waarvan de alom verspreide zerken getuigen. Dit oude gebouw dient thans tot eene gevangenis, en deszelfs binnen ruimte om de slaven die op plubiek gezag gestraft worden te tuchtigen. Men vindt er een aantal werkplaatsen voor Ambachtslieden van het garnizoen, voor zoover die tot de troepen noodig, daarbij worden uitgeoefend, zoo als kleedermaken, schoenmaken etc. De tusschenruimte van het fort Zeelandia, tot de huizen van Paramaribo, vormt eene aanzienlijke esplanade of plein, voor het Gouvernementshuis, alwaar bij gelegenheid van feesten of inspectien de parade optrekt en hetwelk met een groot grasperk is bedekt. Het treft den vreemdeling hier eene opene plaats te vinden, die iedere stad ook de aanzienlijkste in Europa tot sieraad zou verstrekken. Aan de eene zijde ziet men het Gouvernementshuis, dat uiterlijk een goed voorkomen heeft; aan de linkerzijde eene aanzienlijke Tamarinde-laan, bestaande uit drie rijen van die boomen, waaronder ook op het heetste van den dag, | |
[pagina 24]
| |
eene allerverkwikkelijkste koelte heerscht. Het was in deze laan, weleer een Orange-boschje, dat de Gouverneur van sommelsdyk vermoord werd, en wel op eenige passen afstands van eene groote welput, tusschen de tweede en derde rij boomen gelegen. Ter regterzijde van het Gouvernementshuis eene verlenging van de voorste rij tamarinde boomen, waarachter een hekwerk, insluitende de Secretarij van het Gouvernement, onmiddellijk daaraan volgt de Gravestraat, een half uur lang, met twee rijen Oranjeboomen. Twee zijden van de Esplanade worden bepaald door aanzienlijk gebouwen, en de Rivier benevens een gedeelte van het fort Zeelandia, voltooijen het geheel, dat van alle zijden een vermakelijk coup d'oeil geeft. Een zeer lange regte weg, van de voorstad, hier Kombé genaamd, welke groenten aan Paramaribo levert, vereenigt zich, om dit aanzienlijk plein beweging en levendigheid bij te zetten. Het Gouvernementshuis, heeft aan de achterzijde eenen aanzienlijken tuin, welke zich uitstrekt tot de Sommelsdijksche kreek, en ruim 200 schreden lang is. - Langs de bebouwde zijde van de Esplanade heeft men ook tamarinde-boomen staan, en het gebouw waar het Hof van Justitie vergadert, vindt zich daar geplaatst. Weinige schreden voorwaarts aan de linkerzijde van hetzelve is tusschen de Tamarinde-boomen door de la condamine in het jaar 1744, de ware streken van het kompas bepaald en in klinkersteenen gelegd. Hij stelt Paramaribo op 5.49. Paramaribo vertoont een langwerpig vierkant, een derde breeder aan het noordelijkste gedeelte, en door de rivier aan den waterkant, boogswijze uitgehold. De meeste straten snijden elkander in regte hoeken, sommige derzelve zijn bijna een half uur lang en lijnregt. De breedste zijn beplant met oranje-boomen, wier bloemen in den bloeitijd, eene alleraangenaamste reuk aan de lucht mededeelen. Hier en daar ziet men eenen tamarinde-boom, nog zeldzamer een palmiet en schoon de straten niet be- | |
[pagina 25]
| |
legd zijn met steenen, kan men een uur na de zwaarste regens dezelve genoegzaam bewandelen. De Engelschen gedurende hun laatste verblijf, hebben tot verbetering der straten veel bijgedragen. De ballast der schepen werd overal verspreid. Hier door werden de straten opgehoogd, en zijn nu ook in den regentijd te bewandelen. Bevorens was men genoodzaakt langs de huizen door het ophoopen van schelpen en zand, een wandelpad te onderhouden, waarom men ook op zeven a acht voet van de huizen nog wel houten ribben in den grond vindt gelegd, welke dienden om deze verhooging bij de huizen in te sluiten. Aan de waterzijde vindt men riolen met ijzeren roosters gedekt, welke den afloop van het water bevorderen, en binnen in de plaats loopt, in veel straten ter wederzijden eene sloot, (hier trens genaamd,) waardoor het water geleid wordt naar de rivier. Ook wordt de stad doorsneden met drie grachten, als vooreerst de Steenbakkers gracht, welke ter wederzijden, immers op twee derde met hooge Tamarindeboomen is beplant, het Knuffelgrachtje en de Drambrandersgracht. Twee landingsplaatsen, de klip en platte steen, maken bij ebbe het lossen en laden van kleine schuiten en booten gemakkelijk. Bij den vloed legt men overal aan. Het water valt tien a twaalf voet, en de schepen liggen op een a twee kabellengten voor de stad ten anker. Dat gedeelte dat de Stad aan de zuidzijde van de Steenbakkersgracht uitmaakt, is eerst na den jare van 1773, by de Stad getrokken, toen de Kolonel fourgand in de Kolonie was, was dat gedeelte nog onbebouwd. Rondom de plaats is er eene ruime vlakte, zoo ten westen als ten zuiden. Aan de rivierkant, dat is ten oosten, ligt dezelve open. De noordzijde alleen is door geboomte min of meer ingesloten. Men kan hier uit opmaken, dat de plaats vrij luchtig is, en aan den wind vrije doorspeling laat. Het oudste gedeelte en dat den waterkant bezoomd, is wat te naauw bebouwd, maar van achteren heeft men geene hui- | |
[pagina 26]
| |
zen, waar geene aanzienlijke tuinen bij zijn, en daar vertoonen de straten veeleer eene ruime, uit elkander bebouwden landweg, dan eene Stad. Pleinen, uitgenomen de esplanade voor het Gouvernement, de oude oranjetuin, daar de Hervormde Kerk op staat, en eenige Kerkhoven heeft men niet, maar de straten zijn zoo breed en ruim, en de huizen over het algemeen maar van eene verdieping zijnde, doen dit gemis minder gevoelen. Wat de huizen betreft, dezelve zijn, uitgezonderd twee, alle van hout, van planken over elkander geschoten, gespijkerd tegen eenen balk of raamwerk, het dak met houten plankjes (Singels) gedekt, uitgenomen dat deel der bijgebouwen waar de keukens zijn, dat alleen met gebakken tegels gedekt is. De huizen kan men algemeen in twee onderscheiden soorten verdeelen, groote en kleine huizen. De groote bestaan uit een en een halve diepte, van voren met eene aanzienlijke vestibule, welke al veel een derde van de breedte van het huis inneemt, aan wederzijden eene kamer van gelijke grootte. Soms is de eene kamer van de vestibule niet afgezonderd, en maakt met die eene groote zaal uit, beslaande twee derden van de volle breedte van het huis. Achter de eene kamer eene tweede of verdieping, de helft minder diep dan de voorkamer. Achter de andere kamer heeft men den trap om naar boven te gaan, en onder den naam van Bottelarij, een kamertje, geschikt tot berging van het benoodigde voor dagelijks gebruik. Van boven vindt men dezelfde verdeeling als beneden. Sommige huizen echter zijn alleen met een frontispice opgetrokken. Men vindt er dan alleen dat verschil in, dat de beide groote kamers boven ter wederzijden van het middenstuk, met een afhangend dak beschoten zijn, en de ramen in de gevel-einden. De kleinere huizen hebben slechts eenen voor- en achtervloer, en boven eene voor- en achterkamer. Huizen die meer dan eene ver- | |
[pagina 27]
| |
dieping hebben, zijn zoo zeldzaam, dat er geen zes aan te wijzen zijn. De kleinere huisjes hebben boven alleen eenen zolder met een afschutsel voor slaapplaatsen. Hoezeer men vrij algemeen regenwater drinkt, is het er ver van daan, dat alle huizen van eenen regenbak, een zoo noodzakelijk gerief zouden zijn voorzien, en kelders zijn nog zeldzamer. Daar men die vindt, kan men die voor eenen goeden prijs verhuren. De slaven worden in kleine huizen van eene kamer op de plaats gelogeerd. Geen huis waar men niet een aantal van die kamers vindt. Bovendien heeft men ook daar de keukens, ook wel nog een bottelerij, badhuis en magazyn of bergplaatsen, deze zijn al veel in de lengte van de plaats gebouwd, en sluiten die in, wanneer men aan den tuin komt, die min of meer groot is, naar het kwartier, waarin het huis is gebouwd. Op de plaats vindt men al veel doch niet algemeen, eenen welput, iets zoo onmisbaar in een warm land, en is het dat men zich op eene schelprits of bed bevindt, waarvan er eenige de Stad doorloopen, dan heeft men het schoonste water dat men kan wenschen. Achter aan den tuin, of wel op het einde der gebouwen, vindt men de gemakhuizen geplaatst. Wij gaan nu over tot de publieke gebouwen. Het Gouvernementshuis is in hout opgetrokken en vertoont eenen schoonen voorgevel, heeft beneden slechts drie apartementen, en alles medegerekend, zeven kamers boven. Het beantwoordt niet aan het aanzien der Kolonie. Het Hof van Policie aan den Oranjetuin palende, is een lang onaanzienlijk gebouw, op den zolder, van welken bevorens de Hervormde Gemeente hunne Godsdienstoefening verrigtte. Het Hof van Justitie, van steen gebouwd, dient voor dat Hof en voor het Kollegie van kleine zaken, aan ieder van welke slechts eene kamer tot hunne vergadering dient, en ene voor den Secretarie, tot dezelve behoorende, In de Oranjetuin is thans eene fraaije Koepelkerk- voor | |
[pagina 28]
| |
den dienst der Hervormden gebouwd. De koepel rust op acht pilaren, is versierd met een fraai orgel. Men vindt er in de graftombes van de Gouverneurs-Generaal frederici en bentinck. Op zijn hoogst kan die Kerk vier a vijf honderd hoorders bevatten, en dus te klein voor de Gemeente, die wordt bediend door eenen Predikant. Men vindt er vier onderscheidene gestoelten of banken, als voor den Gouverneur-Generaal, voor de Raden van Policie, voor de Raden van Justitie en voor de Heeren Officieren van het garnizoen. Stoelen zijn er niet, men zit er op banken; het geheel is zindelijk onderhouden en is nog nieuw, zijnde gebouwd in 1811. Het is te bejammeren dat de muren geen tien a vijftien voet hooger zijn, want proportioneel is het gebouw niet genoeg opgetrokken. De Luthersche Kerk aan den waterkant, heeft minder aanzien, is regelmatig vierkant, heeft ook een orgel en is toereikend van grootte voor deze Gemeente, bij dezelve is de woning van den Predikant. Men vindt ook eene Roomsche Kerk, door twee Priesters bediend. Twee luchtige Sijnagogen voor de beide Joodsche Gemeenten en een Bidhuis voor de Moravische broeders. Bij de Perica-kreek staat nog een Kerkje voor de Hervormden, daar soms, doch zeldzaam Godsdienstoefening in wordt gehouden. Op het gewezen Fort Sommelsdyk was ook eene vestiging der Moravische broeders, doch thans door hen verlaten. |
|