| |
| |
| |
Bram Esser
Auto-recycling in Ghana
‘De bus rijdt steeds dieper het dichte, hoge tropische bos in’, schrijft de Poolse journalist Ryszard Kapuscinski als hij in 1959 van Accra naar Kumasi rijdt. Ik zit ook in de bus en leg exact dezelfde route af, maar van een dicht begroeid tropisch bos is geen sprake meer. Er is alleen nog maar secundair bos en struikgewas, opgekomen nadat het oerwoud was gekapt. Er staan veel snel groeiende bomen met grote bladeren, waaibomenhout, en er zijn fruitbomen te zien zoals sinaasappel-, bananen-, en palmbomen. Het ‘groen’ is op sommige plekken volledig bedekt met een fijne koperkleurige stoflaag opgewaaid van de ongeplaveide laterietbodem. Niet de hele weg is geasfalteerd. Al kilometers lang rijden we over een talud van aangestampte kiezels. De Chinezen die hier asfalteren laten zich per kilometer uitbetalen. Is er geen geld, dan komt er geen asfalt. In dit klimaat gaat asfalt nooit heel erg lang mee en het vergt continu onderhoud. De slagregens in het regenseizoen spoelen het zand onder de toplaag weg en de hitte van de zon zorgt ervoor dat het breekt.
Asfaltwegen waren in 1959 een betrekkelijk nieuw fenomeen in Ghana. Kapuscinski merkt op dat wegen in voorafgaande eeuwen helemaal niet nodig waren omdat in Subsahara Afrika het wiel nooit deel heeft uitgemaakt van het transportsysteem. De infrastructuur bestond volgens hem uit een fijnmazig netwerk van paden waarover mensen
| |
| |
achter elkaar liepen en de spullen op hun hoofd droegen. Hij stelt dat er een specialistisch soort kennis voor nodig was om hiervan gebruik te kunnen maken: ‘Verschillende clans, stammen en dorpjes hebben namelijk vaak hun eigen, elkaar kruisende paden en wie dat niet weet, kan deze paden volgen in de waan dat ze naar de juiste plaats leiden, terwijl ze hem over dwaalwegen voeren, de dood tegemoet’.
Ik zit in een bus van de maatschappij VIP, een zogenaamd luxe bus waar een ijzig koude wind doorheen waait. De riante zitting is in de ontspannende stand blijven staan en ik rijd dan ook half liggend door het landschap. Van dwaalwegen zoals Kapuscinski die beschrijft is geen sprake; voorlopig weet ik waar de weg naartoe leidt. Op het busstation in Accra hadden drie mannen een groot, door roet zwartgeblakerd motorblok onderin de bus getild. Een stuk karton moest voorkomen dat er al te veel olie op de andere bagage terecht zou komen. Waar dat motorblok heen ging, daar moest ik ook naartoe: Suame Magazine, de grootste cluster van autowerkplaatsen in West-Afrika, een plek waar onze tweede- en derdehands auto's worden omgebouwd tot voertuigen voor de Afrikaanse markt.
Ik heb me voorgenomen me te onderwerpen aan de wil van een lokale meester-monteur, want ik heb twee linkerhanden en ik wil graag weten hoe je met simpele middelen een auto kunt repareren. In de tussentijd hoop ik te leren hoe deze industrie precies in elkaar steekt.
| |
Meesters en gezellen
‘Dus jij wilt gezel worden? Weet je dat zeker?’ vraagt Desmond Mensah terwijl hij me spottend aankijkt. Hij is tien jaar jonger dan ik, maar onmiskenbaar mijn meester als het op sleutelen aankomt.
Moet ik me echt aan zijn wil onderwerpen? Zeker weten doe ik het nog niet. Ik heb gehoord dat je als gezel een vrij heftige ontgroening moet ondergaan. Maar er is geen weg meer terug. Als ik wil weten hoe deze informele industrie functioneert, als ik wil proberen vanuit de ogen van de monteurs naar de autowijk te kijken, dan zal het wel moeten. Bovendien is het tijd om eens wat praktische vaardigheden op te doen. Zelfredzaamheid wordt in tijden van crisis hogelijk gewaardeerd; filosofische bespiegelingen zorgen niet altijd voor brood op de plank. Ik moet worden bijgespijkerd.
Gestoken in een blauwe overall en schoenen met stalen neuzen ga ik de volgende dag vroeg op pad om aan mijn eerste werkdag te beginnen. Ik loop tussen de werkplaatsen door en de monteurs roepen me na. ‘Calendar Jezus’ hoor ik veel, vanwege mijn lange haar en baard. Ze zijn hier diep gelovig, maar een religieus grapje kan er voor het goede doel blijkbaar vanaf. Het kan minder. Op de meeste autostickers en religieuze
| |
| |
kalenders in werkplaatsen en winkeltjes zie ik een blozende Jezus met blauwe ogen, glanzend gewassen haren en een mooie baard. Mijn haren zitten vol klitten en mijn kapsel doet na enige dagen eerder denken aan een vogelnestje. Zo nu en dan sla ik een kruis en zeg: ‘I bless you’. Er wordt gelachen, gelukkig.
Soms staan de auto's hier maandenlang langs de kant van de weg omdat de eigenaar geen geld heeft voor de reparaties. Op veel voertuigen ligt een laag woestijnzand, vanwege de harmattan, de woestijnwind die nu waait. Ik beklim een helling van aangestampt puin en motorolie. Her en der zie ik afdakjes met daarnaast kookvuurtjes. De eerste olie van die ochtend komt onder een auto vandaan, het loopt dik en lobbig de helling af. De aarde, die al oliebruin is, wordt zwart van de verse olie.
Een man is bezig een hoeveelheid yam - een cassave-achtige knol - en bakbanaan tot een witte bal te stampen. Monteurs eten hun eerste maaltijd rond elf uur en die bestaat soms uit deze voedzame pasta, ‘fufu’ geheten, en wordt geserveerd in een kom met pindasoep van vlees en vis. Bushmeat zit er vaak in, het vlees van een knaagdier dat de grasscutter wordt genoemd, volgens mij familie van de rat.
De vezels worden stuk geslagen in plaats van gekookt. De boomstam dreunt als een heipaal en de man maakt diepe keelgeluiden om zichzelf op te zwepen. Een galeislaaf op het droge. Hij heft zijn enkele roeispaan omhoog, dan valt die omlaag. Het lijkt wel een verwoede poging om vooruit te komen.
Dichter bij Offinso Road, de bovengrens van het gebied, krijgt het Magazijn, zoals Suame Magazine hier wordt genoemd, de sfeer van een bazaar. Aan de dakrand van een zeecontainer zijn koplampen en achterlichten bevestigd alsof het om jachttrofeeën gaat. Slierten elektronica hangen als gedroogde pasta bij de ingang van een betonnen garagebox. Er tegenover in het smalle steegje liggen autosturen waaruit bedrading komt, het slachtvlees.
Offinso Road is de noordelijke weg uit de stad Kumasi en kan worden beschouwd als de ruggengraat van het Magazijn. Vanaf hier wordt de autowijk ontsloten door wegen die als ribben de vallei in lopen. Dieper in het Magazijn splitsen ze weer af in kleinere kronkelpaden die op hun beurt honderden verschillende werkplaatsen en smederijen ontsluiten.
Ruggengraat of niet, het verkeer staat er vaak muurvast. Verkopers wurmen zich tussen de auto's door met allerlei producten, van afstandsbedieningen tot batik doeken. De dynamische economie van de stilstand. Ik probeer er niet te veel op te letten, ik moet de overkant zien te bereiken, want ik word op mijn werk verwacht. Officieel mag aan die kant van de weg geen industrie worden bedreven, maar het Magazijn is een organisme; je snijdt het weg, waarna het een tijdje later zijn kop weer opsteekt.
| |
| |
Desmond Mensah, die mij in zijn goedheid als gezel heeft aangenomen, bezit een shop aan een motorblokpleintje vlakbij het postkantoor. Er liggen tientallen van dit soort ‘akkers’ met het vreemde zwartgeblakerde ‘gewas’ langs de kant van de weg. Over de motorblokken voor de deur zegt Desmond: ‘Die zijn van Tuff Aquatic, je zult hem wel ontmoeten, hij is onbaatzuchtig. Hij helpt mensen’.
Tuff Aquatic blijkt een sociale spil te zijn in deze omgeving, verschillende mensen zullen dit later bevestigen. Ik vraag mijn meester naar de curieuze naam van de man. ‘Aquatic is geen achternaam, maar een bijnaam’, zegt Desmond terwijl hij me gebaart mee te komen naar zijn werkplaats aan de achterkant van het familiehuis. ‘Ze zeggen dat hij in staat is om drie uur onder water te blijven’.
Wie langere tijd in Ghana verblijft, krijgt vroeg of laat te maken met verhalen die ronduit surrealistisch klinken. Het is geen kwestie van een geloof in bovennatuurlijke krachten, legde een Ghanees mij uit, maar een realiteit waarin we geboren worden. Ook Desmond is opgegroeid met verhalen over hekserij, al toont hij zich sceptisch: ‘Dikwijls komen er klanten bij me die beweren dat de auto het niet doet omdat er ergens een voodoopop in verstopt moet liggen. Zelfs als ik aantoonbare mechanische problemen vind en voor ze weet op te lossen, zijn deze mensen niet te overtuigen’.
Desmond draagt het bovenste stuk van een Opel viercilindermotor met zich mee, maar bedenkt zich na een tijdje: ‘Als jongste gezel hoor jij dit te dragen’. Desmond is een echte meester, hij speelt zijn rol met verve, en ik ben uiteraard gedienstig.
De werkplaats blijkt meer een soort schuur te zijn, opgetrokken uit met ruwe olie bewerkte planken en een golfplaten dak. Het sleutelen gebeurt gewoon op straat. De twee senior gezellen, Kweku en Akwasi, zijn bezig met een taxi. Ze zijn er om Desmond te helpen, maar ze verdienen ondertussen ook zelf geld door hun eigen klussen aan te nemen.
De schuur is gevuld met motorblokken en andere auto-onderdelen en op het dak ligt alle denkbare rommel: oude schoenen, vodden, een autoband en stukken beton. Vermoedelijk doet de rommel dienst als gewicht om het dak op zijn plaats te houden.
Ik ga op een bankje onder het golfplaten afdak zitten en krijg vervolgens te horen dat het klusje van vandaag ‘decarbonizing’ wordt genoemd. De instructies zijn simpel: krabben. ‘Je moet gevoel voor het materiaal ontwikkelen waarmee gewerkt wordt’, legt Desmond uit. ‘Pas daarna komt het meer technische aspect aan de orde’.
Hij roept Steven, een junior gezel die mij moet begeleiden. Het schijnt gebruikelijk te zijn dat je het vak in eerste instantie leert van de gezel die zich boven je bevindt. Ik informeer voorzichtig naar de ontgroeningsrituelen.
| |
| |
Fotografie: Bram Esser
Steven moet lachen: ‘Dat gebeurt niet meer, ik heb het ook niet meer meegemaakt. Vroeger moest je op je knieën gaan zitten en dan zei de meester: “doe je mond open”. Je deed het in de veronderstelling een slokje jenever te krijgen. In plaats daarvan spogen ze het in je gezicht. Als je je handen naar je ogen deed omdat het prikte werd je omgeduwd. Het gebeurde met jonge kinderen om ze hard te maken. “Wil je zo sterk worden als je meester?”, zeiden ze dan’.
Opgelucht begin ik aan mijn klus. Met een schroevendraaier krab ik ijverig de zwarte koolmonoxideaanslag van het gietijzer. Later krijg ik een bakje met benzine en een tandenborstel om de rest weg te poetsen. Door de benzine lost de zwarte troep een beetje op, en met de schroevendraaier krab ik nog hele plakken zwarte aanslag eraf. Ik vraag me af hoe ze dit in Europa doen, ik ben er de hele dag mee bezig. De kleppen losmaken, poetsen en weer vastzetten. In Europa wordt waarschijnlijk gewoon het hele onderdeel vervangen. Is goedkoper.
Afgepeigerd ga ik op zoek naar Desmond. Hij bevindt zich boven bij zijn shop aan Offinso Road, waar hij bezig is met het raspen van knoflook. Met honing maakt hij er balletjes van en eet ze op. ‘Het is tegen mijn hoestbuien’, verklaart hij opgewekt. ‘Ik heb hier een boekje: What diseases can be cured with garlic’.
Terwijl hij de knoflookballetjes aan het verwerken is - niet erg smakelijk aan zijn gezicht te zien - controleert Desmond het resultaat. Hij is tevreden, al had het volgens hem een stuk sneller gekund.
| |
| |
Als dit onderdeel enkele dagen later op een Opel motor wordt geschroefd ben ik eerlijk gezegd toch een beetje trots. De auto start als een zonnetje, mede door het werk dat ik heb geleverd.
| |
Sociale vaardigheden
‘Naast de praktische vaardigheden van het sleutelen aan auto's dien je ook sociale vaardigheden op te doen en je netwerk uit te bouwen’, zegt Desmond als hij me op grote snelheid door het labyrint van Suame Magazine loodst. We passeren Matthias Junction, een belangrijke toegangspoort tot de autowijk. Een straatprediker, die in trance lijkt te zijn en met een zakdoek dikke druppels zweet van het voorhoofd veegt, schreeuwt door een microfoon. In een doos op een sokkel verzamelt hij muntjes. Het lawaai is haast ondraaglijk. Naast hem staat een man die tweedehands sokken verkoopt, gevolgd door een vrouw die bakbananen, maïs en cassave roostert boven een vuurtje.
De boodschappen, of ze nu commercieel zijn of Gods woord moeten uitdrukken, smelten samen tot een grote wolk onbegrijpelijk achtergrondlawaai. Ook de straatpredikers zijn scharrelaars, scharrelaars van het geloof. Desmond vertaalt wat de man van God te zeggen heeft: ‘Je moet geen slecht werk afleveren als monteur, je kunt het beter goed doen en zo investeren in een duurzame relatie met je klanten’.
Hij stelt me voor aan tientallen mensen en fluistert me ondertussen in het oor wat hun specialiteiten zijn. ‘Dit is de beste plek om de bekleding van je auto te verzorgen en hier moet je naartoe als ik wil dat je zuigerringen voor me koopt’.
Desmond stelt me voor aan de vijfenzeventigjarige John Damptey. ‘Hij werkt hier al erg lang en weet veel van het Magazijn’, licht hij toe.
Op een vrij moment, als mijn meester er niet bij is, ga ik langs bij meneer Damptey. Ik tref hem aan te midden van hoge stapels accu's. Hij heeft een grappige spleet tussen zijn voortanden en kijkt me met dichtgeknepen ogen onderzoekend aan. Damptey draagt een overall, al hoeft hij allang niet meer onder een motorkap te kijken. ‘Dit is mijn oudemannenwinkeltje. Ik heb een werkplaats verderop, maar daar ben ik zelf niet meer actief’.
Mr. Damptey claimt het enige echte verhaal van het Magazine te kennen. ‘Vergeet wat anderen je hebben verteld, ik weet hoe het echt zit. I'm the true narrator of the only authentic story of the Magazine’, zegt Damptey om vervolgens tamelijk zelfverzekerd op dicteersnelheid het verhaal van Suame Magazine uit te doeken te doen.
Hij vertelt dat de monteurs ooit zijn begonnen in het centrum van Kumasi, vlakbij waar nu de dierentuin is. ‘De plek die de eerste monteurs in 1929 kregen toegewezen door Sir John Maxwell, de toenmalige
| |
| |
koloniale meester in deze regio, was het terrein van het voormalige wapendepot, dat in militair jargon Magazine werd genoemd’.
Fotografie: Bram Esser
De Britten hadden hun wapendepot verplaatst en het oude gebouw gesloopt. Zo was er midden in de stad een enorme ruimte vrijgekomen waar de monteurs terecht konden. ‘Als de monteurs aan hun klanten en familie moesten uitleggen waar ze zaten, dan zeiden ze: “Op het terrein van het voormalige Magazine”. Vandaar dat die naam nu synoniem is geworden met een grote licht-industriële cluster’, doceert Damptey. In de loop van de jaren dertig komen er steeds meer monteurs bij. Vooral de uitbreiding van handelsmaatschappijen met hun schepen en vrachtwagens zorgde voor een sterke toename. Damptey: ‘Je had de beroemde United African Company van de gebroeders Lever en de Compagnie Française de l'Afrique Occidentale, die ook vrachtwagens verkochten voor Ford’.
De maatschappijen kwamen hoofdzakelijk voor cacao, palmolie, rubber en koffie, en naast schepen maakten ze gebruik van plantagevrachtwagens. In die tijd was Kumasi naast een knooppunt voor de aanvoer van ruwe grondstoffen het belangrijkste handelscentrum voor hardhout. Vanuit deze hub werden de ruwe grondstoffen weer vervoerd naar de havens. Eerst was er alleen de haven van Takoradi, maar later kwam de haven van Tema, in de buurt van Accra, erbij. Monteurs in dienst van deze bedrijven begonnen hun eigen werkplaatsen en namen gezel- | |
| |
len in de leer omdat je het vak van monteur nu eenmaal niet alleen kunt uitvoeren.
In die jaren verhuist het Magazijn naar een gebied aan de rand van Kumasi dat Suame wordt genoemd en ooit toebehoorde aan de chiefs die de dragers van de koningen mochten leveren. ‘Suame’ betekent zoiets als ‘laat mij dit dragen’.
Inmiddels werken er in Suame Magazine naar schatting tussen de honderdvijftig- en tweehonderdduizend ambachtslieden verspreid over twaalfduizend werkplaatsen.
De oude naam van het wapendepot is meeverhuisd en zal ook in de toekomst op nieuwe plekken gebruikt worden. De monteurs zijn trots op de naam, aldus Damptey: ‘It fires them up and makes them proud to call themselves the Mechanics of the Magazine’.
| |
Leergang
Na enkele weken, twee en een half om precies te zijn, heb ik geleerd hoe je een motorblok moet schoonmaken met een tandenborstel, maar ook hoe je een motorblok dat een tijdlang in de schuur heeft gelegen weer kan losweken met behulp van cola. En voor ik het vergeet: een carburateur kun je repareren met het deksel van een blikje tomatenpuree.
Een oude monteur raadde me aan toch vooral verder te kijken en ook op andere plekken vaardigheden op te doen. ‘Je kan niet alles leren van een meester’, zei hij. ‘You have to shop aroundfor knowledge’.
Als ik tussen smalle steegjes mijn weg zoek naar de werkplaats van een lasser, moet ik weer denken aan de woorden van Ryszard Kapuscinski en wat hij heeft gezegd over dwaalwegen en paden. Omdat de gezel hier zijn kennis bij elkaar moet sprokkelen zal hij daardoor letterlijk en figuurlijk verschillende paden moeten bewandelen om het vak van monteur te leren; verdwalen is daarbij onvermijdelijk.
Vandaag de dag is er ook een aantal technische opleidingen in Ghana. Een afdeling van de National Vocational Training Institute (NVTI) bevindt zich aan de rand van het Magazijn. Desmond kent de manager van het instituut, Richard Addo Gyamfi: ‘Zijn auto stond al maanden op de binnenplaats, hun eigen monteurs konden het probleem niet vinden, toen kwamen ze via-via bij mij terecht. Ik stelde een paar vragen en kon binnen een paar uur het probleem oplossen’.
Hij lacht en voegt eraan toe: ‘Ik deed het niet daar trouwens, waar ze op mijn vingers konden kijken, ik deed het in mijn eigen werkplaats’.
In de gekoelde werkkamer van Richard Gyamfi vraag ik hem naar deze anekdote. ‘In het Magazijn hebben monteurs veel meer praktijkervaring’, geeft Gyamfi toe. ‘Wij zijn een brede opleiding en geven ze wat basics mee om later stage te kunnen lopen. Dit stage lopen gebeurt ook
| |
| |
in het Magazine, maar dat botst nog weleens. Jonge mensen zijn ongeduldig, veel studenten denken dat ze alles al kunnen’.
Richard zegt eveneens dat ze in zijn instituut vooral leren om met diagnostische uitleesapparatuur om te gaan zoals dat ook in het Westen gebeurt. ‘Dat werkt niet altijd en in het geval van mijn auto konden ze het probleem, iets met de benzinetoevoer, inderdaad niet vinden. In dat geval geeft ervaring de doorslag. Desmond is natuurlijk een Opel-specialist. Belangrijkste is dat er in Ghana steeds meer auto's zullen komen die vol zitten met software. Die kan je niet meer maken op de oude manier’.
Hoe dan ook is de in het Magazijn geschoolde monteur nog niet verdwenen. Suame Magazine mag een anachronisme zijn, maar voorlopig is dat anachronisme nog springlevend. Er werken monteurs met zowel een zesde zintuig als een praktische aanpak. Als er een ingewikkeld softwarematig systeem in de auto zit, wordt die er het liefste uit gesloopt. Onderdelen die niet voorhanden zijn worden in de smelterijen en smederijen nagemaakt. Deze combinatie maakt Suame Magazine tot een fascinerende plek waar technologie, religie, ambacht en bijgeloof voortdurend door elkaar heen lopen en een synergie aangaan.
|
|