| |
| |
| |
Aline Sax
‘'t Was voor ons ideaal’
De kloof tussen beeldvorming en collaboratie
De herinnering aan de collaboratie is in Vlaanderen altijd nauw verbonden geweest met de herinnering aan de naoorlogse bestraffing van collaborateurs. De beelden van kaalgeschoren vrouwen, bekladde of vernielde woningen en collaborateurs in de leeuwenkooien van de Antwerpse dierentuin, en de negatieve beeldvorming rond de zogenaamde ‘septemberweerstanders’ die zich in september 1944, toen de strijd reeds gestreden was, aansloten bij het verzet, vermengden zich met de verontwaardiging over een te zware en onrechtvaardige strafrechtelijke vervolging. Het is tekenend voor de omgang met het fenomeen dat wat in Nederland ‘zuivering’ genoemd wordt, in België ‘repressie’ heet. In Vlaamsgezinde kringen, die voor een groot deel in de collaboratie waren gestapt, ontstond meteen na de oorlog de overtuiging dat de Belgische staat door de repressie met haar politieke vijanden, de Vlaams-nationalisten, wilde afrekenen. Bovendien werd de strafmaat als buitensporig hoog en onrechtvaardig ervaren.
| |
Een vergoelijkende consensus
Die rancune tegen de Belgische staat en haar optreden tijdens de repressie groeide eerst in collaboratiemiddens. De interneringskampen, waar duizenden mensen die verdacht werden van collaboratie samenzaten, waren natuurlijk broeihaarden voor dit soort rancuneuze gevoelens. Maar de (morele) veroordeling van de repressie bleef niet beperkt tot de
| |
| |
kringen van oud-collaborateurs. Vanaf 1947 kreeg de sympathie en de steun voor gewezen collaborateurs een breed maatschappelijk en politiek draagvlak. Zo werden heel wat veroordeelde collaborateurs vroeger vrijgelaten omwille van geloofsbrieven van belangrijke niet-collaborateurs. Maar ook in de pers en het publieke debat uitten politieke en culturele kopstukken hun steun aan zogenaamde ‘repressieslachtoffers’. Deze begripsverschuiving van collaborateur naar repressieslachtoffer typeert de naoorlogse beeldvorming goed. Vanuit deze underdog-positie groeide een wijd vertakte subcultuur. Oud-collaborateurs verenigden zich in politieke partijen, in culturele verenigingen, ze gaven hun eigen tijdschriften uit, hun kinderen gingen naar dezelfde scholen en naar dezelfde jeugdverenigingen. De vorming van een dergelijke subcultuur is niet typisch Vlaams, maar het gemak waarmee die uit de beslotenheid kon treden was dat wel. Al vrij snel na de oorlog konden voormalige collaborateurs zich weer inwerken in het publieke en politieke leven. Verschillende gewezen collaborateurs werden lid van politieke partijen zoals de Volksunie en de CVP en kregen een post als senator, minister of Europarlementslid. Oud-Oostfronter Oswald Van Ooteghem werd bijvoorbeeld senator voor de Volksunie (1974-1987). Ex-VNV'er Hector De Bruyne werd VU-senator (1971-1985) en minister van Buitenlandse Handel (1977-1979) en gewezen VNV'er Victor Leemans schopte het tot voorzitter van het Europees Parlement (1965-1966). Daarbij waren er heel wat intellectuele oud-collaborateurs die geschreven bijdragen leverden aan ontelbare herinneringsgeschriften, apologetische werken, memoires en zelfs het historisch onderzoek. Historicus Hendrik Elias bijvoorbeeld, die tijdens de oorlog de leider was van het VNV, schreef vanuit de gevangenis verscheidene boeken over de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme. Zo slaagden gewezen collaborateurs erin, hun
denkbeelden en hun gecultiveerde zelfbeeld snel en diep vast te haken in het collectief geheugen.
| |
Stereotiepe beeldvorming
Dit zelfbeeld was een duidelijk vergoelijkend beeld waarin weinig plaats was voor diversiteit. Bepaalde elementen werden uitvergroot, andere geminimaliseerd of zelfs verzwegen. Het geheel kreeg, door voortdurende herhalingen en variaties op dezelfde thema's, een coherente, geloofwaardige en aantrekkelijke logica, ook voor niet-collaborateurs. In wat volgt wil ik enkele elementen aanhalen die dit beeld kenmerken, met speciale aandacht voor de motivatie die door collaborateurs na de oorlog naar voren werd geschoven.
De hele collaboratie werd steeds vanuit een Vlaams-nationalistisch oogpunt bekeken. De oorzaken van de collaboratie zouden teruggaan
| |
| |
op de Eerste Wereldoorlog, toen Vlaamse soldaten, onbegrepen door hun Franstalige officieren, hun leven geofferd hadden voor een Belgische staat die hen geen rechten gunde en hun offer niet erkende. Ook na de oorlog bleef België de Nederlandstaligen discrimineren. Zeker nadat in mei 1940 Vlaams-nationalistische kopstukken waren opgepakt en naar Frankrijk gevoerd, hadden de Vlamingen geen vertrouwen, geen band meer met de Belgische staat. Het was dus de schuld van dat onachtzame België dat Vlamingen hun heil moesten gaan zoeken bij de Duitsers. De stap tot collaboratie werd louter gezet uit bekommernis voor het Vlaamse volk én om erger te voorkomen. Oorlogsburgemeesters en andere VNV-leden die politieke posten hadden ingenomen, hadden immers op die manier een dam gevormd tegen de échte nazi's. Ze hadden een ‘soort weerstand’ gevoerd ‘tegen alle mogelijke imperialismen vanwege de Duitsers ten einde de zelfstandigheid en de eigen aard van het Vlaamse volk zo goed mogelijk te beveiligen in de konjunktuur van een Duitse zegepraal’, zo schreef het Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond in 1950. In herinneringsgeschriften werden kleine conflictjes met de Duitse overheid dan ook zodanig uitvergroot alsof de collaborateur in hoogsteigen persoon het Vlaamse volk voor een verschrikking had behoed. Zij die zich tegen de Duitsers hadden gekeerd om Vlaanderen te beschermen, kregen het aureool van verzetsstrijder. De bloederige confrontatie tussen weerstand en collaborateurs was volledig de schuld van die eersten. In 1988 schreef Bert Van Boghout in zijn boek Mijn collaboratie en repressie:
Chronologisch was er eerst de partizanenterreur tegen al dan niet werkelijke ‘zwarten’ en al dan niet echte ‘verklikkers’. Het feit dat deze actie pas los kwam NA de Duitse opmars in Rusland wijst duidelijk op haar typisch communistische inspiratie. Daardoor begon de helse carrousel te draaien. De escalatie escaleerde zichzelf. Dat was trouwens de duivelse bedoeling van de communistische sluikmoordenaars.
De aanduiding van ‘communistische sluikmoordenaars’ voor het verzet wordt wat verder in de tekst in contrast gezet met de collaborateurs die worden vergeleken met ‘de geüniformeerde soldaat die verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden’. Collaborateurs die zich niet terugtrokken uit de collaboratie naarmate de oorlog vorderde, werden geprezen om hun verantwoordelijkheidsgevoel, omdat ze, zoals het een goede kapitein betaamt, het zinkende schip niet hadden verlaten.
Het enige wat deze Vlamingen verweten kon worden, was dat ze misschien te naïef waren om hun belangen door de Duitsers te laten behartigen en dat ze zich, zonder te weten met wie ze zich inlieten, lieten verleiden door de volkse retoriek van de Duitsers. Want dat verze- | |
| |
keren gewezen collaborateurs ons in hun biografieën: van de kampen was toen niets geweten. We wisten toen niet wat we nu weten. Het ware gelaat van de Duitsers had zich tegenover deze rechtschapen Vlamingen niet getoond. Jef Van Dingenen wijdde in 1970 een heel artikel aan de vraag ‘Waarom wij collaboreerden’ in een nummer van het tijdschrift Broederband:
Wanneer we terugdenken aan die periode zijn we er zelf verwonderd over dat we toen zo weinig over het Duitse nationaalsocialisme wisten. Bij ons en we denken bij 99% van de Vlaams-nationalisten was de evolutie naar een nieuwe orde alleszins niet het gevolg van het lezen en bestuderen van Mein Kampf noch van het partijprogramma van de NSDAP noch van de theorieën van Rosenberg. We hadden die voor mei 1944 nooit gelezen.
De idealistische Vlaming die door de Duitsers in de luren werd gelegd, werd een vaak terugkerend cliché. Ook de Oostfronters, aan wie werd beloofd dat ze in Vlaamse eenheden met Vlaamse officieren zouden kunnen dienen, voelden zich door de Duitse legerleiding verraden toen bleek dat ze gewoon in de Duitse oorlogsmachine werden ingezet. Die Oostfronters grepen na de oorlog vaak terug naar een anticommunistisch motief. Dat kon in volle Koude Oorlogstijd natuurlijk op begrip rekenen. Het katholieke Vlaanderen voelde mee met deze jonge katholieken die tegen het goddeloze bolsjewisme waren gaan vechten. Opnieuw een gevestigd cliché.
Nationaalsocialistische motieven of Nieuwe Ordegezindheid werden daarentegen verzwegen. De collaboratie was een emotionele aangelegenheid geweest, waarbij Vlamingen zich engageerden uit liefde en trouw voor hun volk, en was niet geïnspireerd door een met de Duitsers gemeenschappelijk ideologisch project. Mocht in publicaties of tijdens speeches toch een nationaalsocialistisch discours gebezigd worden, dan was dit louter oppervlakkig en opportunistisch, om zich van Duitse steun te verzekeren. Het had geen invloed op de Vlaamse zaak die door de collaborateurs behartigd werd.
| |
Hardnekkige clichés
Vanaf de jaren tachtig kwam er een lichte kentering in deze beeldvorming over collaboratie en repressie. Een nieuwe stem mengde zich in het debat over de Tweede Wereldoorlog. Slachtoffers van de raciale en politieke vervolging door de Duitsers begonnen te getuigen van hun ervaringen in de kampen. Een vloed van herinneringsgeschriften en televisieprogramma's die focusten op de Holocaust zorgde ervoor dat het
| |
| |
vergoelijken van de collaboratie steeds moeilijker werd. Collaborateurs waren immers mensen die hadden meegewerkt met een ideologisch verwerpelijk regime dat de Holocaust had gepland en uitgevoerd. Ook de geschiedschrijving begon aan een inhaalbeweging met kritischer en objectiever onderzoek dat niet alleen de repressie maar ook de collaboratie tegen het licht hield. De underdog-positie van de collaborateurs werd geleidelijk uitgehold. De fascistische of nationaalsocialistische inslag van collaboratiebewegingen werd aan de kaak gesteld.
Maar in het collectief geheugen blijven de hardnekkige clichés van de Vlaamse idealisten en de katholieke Oostfronters voortleven. Vooral de Vlaamse beweging eigent zich de geschiedenis van de collaboratie toe en lijkt geen afstand te kunnen nemen van deze periode. Toch mag de collaboratie niet a priori vanuit een Vlaams-nationalistische hoek bekeken worden. Het is natuurlijk een vaststaand feit dat de grootste collaboratiebeweging, het VNV, Vlaams-nationalistisch was, maar zij was daarnaast ook een fascistische partij. Bovendien, zo blijkt uit recent onderzoek, was het voetvolk van de collaboratie helemaal niet zo Vlaamsgezind of Vlaams-nationalistisch als na de oorlog gepropageerd werd.
| |
De motivatie van ‘gewone’ collaborateurs
Het beeld dat uit documenten van tijdens en kort na de oorlog naar voren komt, is heel anders dan het discours dat door oud-collaborateurs verkondigd en door een groot deel van de publieke opinie overgenomen werd.
Hoe zat het met de motivatie en het wereldbeeld van ‘gewone’ Vlaamse collaborateurs? De recente historiografie over de collaboratie richtte zich vooral op de grote figuren of partijen en structuren van de collaboratie of op de extreme vormen van collaboratie zoals de jodenjagers, verklikkers en Sipo SD-agenten. De gewone man of vrouw die geen vooraanstaande positie bekleedde binnen de collaboratie maar toch meewerkte met de bezetter, was grotendeels buiten beeld gebleven. Mij interesseert het vooral waarom deze mensen hebben gedaan wat ze gedaan hebben en binnen welk wereldbeeld of binnen welke ideologie ze hun collaboratie kaderden.
Ik heb hiernaar onderzoek verricht aan de hand van twee verschillende bronnen: de repressiedossiers die kort na de oorlog (1944-1946) werden opgesteld en waarin zowel de verdachte als zijn uitgebreide omgeving aan het woord komen en brieven die tijdens de oorlog door deze verdachten werden geschreven. Aan de hand van een steekproef van 326 veroordeelde collaborateurs, onderzocht ik niet alleen de drijfveren die deze mensen tot collaboratie hadden gebracht, maar ook het
| |
| |
ideologisch denkkader dat uit hun discours (vooral in de brieven) bleek.
Het onderzoek toont aan dat een groot deel van deze gewone collaborateurs zich vrijwillig en soms erg verregaand wilden inzetten voor de nationaalsocialistische droom. De collaboratie in Vlaanderen was zeker een ideologische zaak. Uit meer dan twee derde van de onderzochte strafdossiers komen elementen naar voren waaruit op te maken valt dat Nieuwe Ordegezindheid meespeelde in de beslissing om te collaboreren. Bij 40% van de onderzochte collaborateurs komen zelfs geen andere motieven voor dan ideologische. We kunnen hieruit dus afleiden dat hun collaboratie gestuurd werd door hun ideologische overtuiging. Bij de derde groep - mensen die geen ideologische maar louter persoonlijke motieven hadden - speelde geld een belangrijke rol. Zij collaboreerden overwegend uit armoede of winstbejag.
Als we bekijken hoe de ideologische collaborateurs (68%) hun beweegredenen tijdens de oorlog verwoordden, wordt een duidelijke breuk zichtbaar met de beweegredenen die in herinneringsgeschriften aan bod komen en die de beeldvorming over de collaboratie meer dan vijf decennia lang bepaalden. Ik wil drie elementen kort illustreren.
| |
Geen gemeenschappelijk ideologisch project?
Zoals hierboven vermeld, werd in de naoorlogse beeldvorming de collaboratie eerder als een emotioneel iets voorgesteld; zij was niet geïnspireerd vanuit een ideologisch project. Nationaalsocialistische retoriek was louter om de Duitsers te paaien. Toch zien we in zeer veel private egodocumenten wél een ideologisch discours opduiken. Dit discours incorporeert heel wat nationaalsocialistische elementen.
Een voorbeeld hiervan is de brief die Albert D. op kerstavond 1941 van het front in Rusland aan zijn zus schrijft:
Ik heb geen schrik om te sterven, ik weet dat ik strijd om een zaak die meer waard is dan mijn leven, ik strijd voor uw leven, voor het leven van allen in Vlaanderen, voor die van heden en die nog komen zullen. Och, maar wat zou ik daarover spreken, gij weet toch allen niet wat het bol[s]jewisme is, ge zoudt anders geheel anders tot mij staan. Ge schrijft mij naar huis te komen voorgoed, ja in verlof kan ik misschien wel eens komen maar voorgoed als een boetvaardige zondaar die alles opgeeft, zijn gedachten waarvoor hij strijdt enz. neen dat niet, daarvoor ben ik veel te zeker van mijn zaak. En nog iets, ik blijf tenminste soldaat tot het einde van den oorlog en dan begint de strijd, den kamp om het nat. socialisme in Vlaanderen, dan houden wij daar eens groote kuis en maken van het rotte België van vroeger een eens rijke welvarende gouw van het groot-germaansche Rijk.
| |
| |
De nationaalsocialistische retoriek die sommige collaborateurs in hun egodocumenten overnamen, kwam niet neer op ‘lege woorden’, zoals men dit achteraf afdeed. Voor deze mensen had wat zij schreven wel degelijk betekenis. Zij richtten hun handelen immers naar de ideeën die ze in hun brieven en dagboeken formuleerden. Niet omdat ze de Duitsers wilden behagen, niet omdat ze een hidden agenda hadden, maar omdat ze oprecht geloofden in wat ze schreven.
Dat deze nationaalsocialistische overtuiging echt leefde, blijkt uit het verregaande engagement dat een groot deel van de onderzochte collaborateurs verwoordde. Zij geloofden dat het nationaalsocialisme een betere toekomst zou brengen, maar voor de verwezenlijking van die toekomst moest iedereen zich, zonder onderscheid, tot het uiterste inzetten. Strijd was een alomtegenwoordig begrip om dat engagement te benoemen, zowel in de letterlijke als in een metaforische betekenis. Voor én samen met Hitler streden ze voor een betere, gemeenschappelijke toekomst waarin Vlaanderen nationaalsocialistisch zou zijn. Zo schreef Hendrik V. in augustus 1943 naar zijn ouders: ‘Wij winnen den oorlog we hebben vast vertrouwen in den Fuhrer Adolf Hitler die met ons naar de zege en naar een schoonere toekomst [gaat].’
En ook Karei H. was overtuigd van die nationaalsocialistische toekomst: ‘Indien ik naar de H.J. moest gaan dan is het omdat ik als SS-Man en de overtuiging tot Führer en het Nat. Soc. mij er toe drijft eene jeugd in Vlaanderen te vormen, eene jeugd in de Groot-Germaansche gedanken. En wee diegene welke zich verzet, zij zullen er met het zelfde fanatischme aangaan als zij in '33 in Duitschland.’
Bovendien spreekt uit heel wat brieven, net zoals uit de hierboven geciteerde brief van Albert, een grote offerbereidheid. Voor de Führer en het nationaalsocialisme wilden sommige collaborateurs alles geven. Zelfs hun leven.
| |
De Vlaamse idealist?
Zoals ook uit de brief van Albert blijkt, is het ideologische project waarvoor hij zich inzet geen louter Vlaamse aangelegenheid. Hij ziet Vlaanderen als een gouw van het Groot-Germaanse Rijk. Bij veruit de meeste brieven van ideologisch geïnspireerde collaborateurs is het discours een vermenging van nationaalsocialistische en Vlaamse elementen. Bij deze laatste wordt bovendien geen onderscheid gemaakt tussen de toch wel botsende ideologieën van de twee grootste spelers in het Vlaamse collaboratieveld: het VNV en de DeVlag. Hoewel de leidende figuren van deze bewegingen, vooral op geopolitiek vlak, een verschillende visie op de collaboratie hadden, combineerden de gewone collaborateurs probleemloos standpunten van beide organisaties. Uit onderstaande
| |
| |
brief van Karei H. (uit december 1943) blijkt dat het clichébeeld van de Oostfronter die vol Vlaams idealisme voor zijn volk ging vechten, maar door de Duitse legerleiding werd verraden en tegen zijn wil werd ingezet in een Duitse formatie niet a priori klopt.
Beste broer! |
Daar wij een nieuwe Sonnewende naderen, wil ik u ook eenige woordjes schrijven! |
Als wij met Weihnachten bij het Heilige vuur onder SS mannen onze liederen zullen zingen, sprekend over onze machtige Germaansche voorvadren van het Heilige Deutsche Rijk en troue zullen zweren aan Führer en Volk, zal ik weer moeten terugdenken aan Weihnachten 1942-43 als wij in de Russische steppen onze eed van trouw zegden terwijl veele van zij die niet meer zijn, ons in gedachten voerden, den hevige heilige strijd tegemoet. Nu dat wij op rust zijn en ons geen gevaar omringt, hebben ook zij weer angetreten om met ons deze Heilige stunden te feieren. Zij ook zullen evenals wij treurig doch stolz aan die Ferne denken aan de geliefde in de Heimat! |
Staf, ik wensch je als broer dat ook jij gelooft aan ons SS mannen, aan onze Führer, Adolf Hitler en dat ook gij en uwe kameraden van het thuisfront in de toekomst tezamen met zij die niet meer zijn, zult marcheeren in die groote gedachten, het nat. soc. zooals het in Duitschland in leer en gebruik is. Ik ben soldaat, geen geloofsprediker dus schluss daarover en met de parole 44, mit SS zum Endsieg, treedt ich het nieuwe jaar aan. |
Zijn ideologie en zijn engagement zijn duidelijk allesbehalve eenzijdig Vlaams. In deze brief komt vooral een Germaanse identiteit naar voren. In een andere brief uit deze zelfde jongen zich dan weer erg Vlaams:
Ja liefste ouders, die weken is er door onze jongens gepresteerd worden, en toch krijgen ze ons niet kapot, boven alles klank een mondharmonika en zongen we onze schoone Vlaamsche liekens ook den Blauwvoet werd niet vergeten en of die te pas [kwam] er was werkelijk storm op zee!
Deze mengeling van nationaalsocialistische en Vlaamse elementen vinden we bij veruit de meeste ideologische collaborateurs terug. Ze voelen zich zowel Vlaming als Germaan, zowel verbonden met Vlaanderen als met Duitsland. Die beide aspecten hoeven elkaar bovendien niet uit te sluiten. Het zijn twee zijden van één zelfde identiteit. Heel wat brieven sluiten bijvoorbeeld zowel af met Houzee, de kreet van de Vlaamse Beweging, als met Heil Hitler. Afhankelijk van de omstandigheden benadrukten de collaborateurs hun Vlaamse of hun Germaanse identiteit. In het buitenland voelden de meisjes van de Germaanse Landdienst zich
| |
| |
natuurlijk sterk verbonden met de Vlaamse Oostfronters die ze ontmoetten. In Vlaanderen voelden collaborateurs zich meer verbonden met de Duitse bezetter dan met hun niet-collaborerende omgeving. Vlaamse en nationaalsocialistische elementen grepen echter meestal probleemloos in elkaar. De nationaalsocialistische droom waarvoor ze zich inzetten werd immers ‘gedomesticeerd’ door er Vlaamse elementen aan toe te voegen. Vlaanderen was hun Blut und Boden.
Naarmate de oorlog vorderde, lijkt voor sommigen de loyaliteit tegenover Duitsland zelfs sterker dan de loyaliteit tegenover de Vlaamse collaborerende bewegingen. De figuur van Hitler was voor vele collaborateurs erg belangrijk. Ze hadden, al dan niet formeel, trouw beloofd aan de Führer en wilden die trouw ook tot het uiterste volhouden. De Vlaamse collaboratieleiders kregen vaker kritiek en werden minder blindelings gevolgd. Hitler daarentegen stond veel verder van hen af en kreeg daardoor bijna messianistische eigenschappen toegeschreven.
In een brief aan zijn zusje schreef Gilbert H. in 1943:
Ja, Marie-Louisken, ik kan wel gelooven dat het bij de kerlinnekens ook al achteruit boert, verwondert me niet. En het gaat overal zoo, Wiesken. En weet je waarom? Omdat het geloof en vertrouwen in de Führer, Adolf Hitler, ontbreekt. En dat moet jij hebben, Marie-Louisken, vertrouwen en geloof in de Führer want zonder dit kan men niet onvoorwaardelijk aan zijn oversten gehoorzamen. Maar dat er zoo veel scheef gaat bij jullie thuis ligt daaraan dat het VNV nationaalsocialistisch wil zijn maar het eigenlijk niet is want ze willen alles altijd op hun eigen manier doen en nou sukkelen ze al bijna drie jaar en er is nog niets tot stand gekoomen dat op iets trekt. Waarom wordt niet op dezelfde manier gewerkt als in Duitschland? Omdat vele, zeer vele bang zijn als men de methode van Adolf Hitler zou volgen, zij zelfs niets meer zouden te vertellen hebben omdat ze als onbekwaam aan de kant zouden gezet worden.
| |
De katholieke Oostfronter?
In de naoorlogse beeldvorming wordt ook het anticommunisme sterk benadrukt als motief. Dit anticommunisme wordt meteen gelinkt aan de katholieke Kerk. De priester die de jongens van zijn klas of parochie recht naar het Oostfront praat, is een steeds terugkerend beeld.
Het is natuurlijk een feit dat de katholieke Kerk in het Interbellum een sterke anticommunistische propaganda voerde. Maar tijdens de oorlog nam de Kerk in België ook afstand van het nationaalsocialisme. Als we bovendien de repressiedossiers van nabij bekijken, zien we dat louter katholiek anticommunisme in geen enkel van de onderzochte dossiers voorkomt. De personen bij wie anticommunistische gevoelens
| |
| |
een rol speelden, waren ook Nieuwe-Orde-gezind. Hun beslissing om ‘tegen het bolsjewisme te strijden’ kwam niet (enkel) voort uit katholieke overtuiging, maar hing samen met een rechts-autoritair wereldbeeld. Vaak hadden zij zich ook al op andere manieren ingezet voor de Nieuwe Orde of speelden meerdere (ideologische) motieven een rol in hun beslissing. Ook de geestelijken die in de collaboratie stapten, deden dit eerder uit Nieuwe-Orde-overwegingen dan uit katholieke gevoelens, zo blijkt uit onderzoek van Bruno De Wever. Het anticommunisme dat zij beleden was daardoor niet per se een uiting van hun katholieke identiteit als wel van hun Nieuwe-Orde-gezindheid, een nuance die in de naoorlogse beeldvorming verdween. Bovendien valt op hoe weinig verdachten anticommunisme in hun verdediging gebruiken. Slechts in 5 van de 326 onderzochte dossiers (1,5%) brengt de verdachte anticommunistische motieven naar voren in zijn verdediging. Dit wijst er volgens mij op dat anticommunisme wellicht voor veruit de meeste collaborateurs geen doorslaggevend motief is geweest, maar een emotie ‘in de marge’, die na de oorlog tot onrealistische proporties werd opgeblazen.
| |
Besluit
Onderzoek naar de motivatie en het wereldbeeld van Vlaamse collaborateurs toont een heel ander beeld dan het beeld dat na de Tweede Wereldoorlog in ons collectief geheugen is doorgedrongen. Dat collectief beeld over de motivatie van de Vlaamse collaborateurs is een erg eenzijdig, vergoelijkend beeld dat door oud-collaborateurs zelf gemodelleerd werd. In tegenstelling tot in andere landen, konden oud-collaborateurs in Vlaanderen zich na de oorlog vrij snel terug inwerken in de maatschappij en kregen zij een forum waar een sterk vereenvoudigd beeld van de collaboratie werd opgehangen. Nationaalsocialistische elementen werden geweerd en de nadruk kwam te liggen op Vlaams-nationalistische en anticommunistische motieven.
Nochtans speelden nationaalsocialistische elementen een niet te onderschatten rol in het wereldbeeld en de drijfveren van Vlaamse collaborateurs. Het nationaalsocialisme dat zij beleden was echter geen kopie van het Duitse nazisme, maar een Vlaams nazisme waarin zowel Germaanse en nationaalsocialistische als Vlaamse en Vlaams-nationalistische elementen geïncorporeerd werden.
Dit essay is gebaseerd op het proefschrift van de auteur. Aline Sax, Voor Vlaanderen, Volk en Führer, de motivatie en het wereldbeeld van Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog, Manteau, Antwerpen, 2012, 424 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-2232-751-7.
|
|