Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 917]
| |
Joyce van den Berg
| |
[pagina 918]
| |
wijt zich met hun ‘nationale propaganda’ niet gehouden te hebben aan hun opdracht om als wetenschapper objectief te blijven. Met name de Franse filosofie uit de periode werd hierdoor gediskwalificeerd. De filosofen hadden dus alle reden om de Eerste Wereldoorlog maar zo snel mogelijk te willen vergeten. Kritische reflectie op deze oorlog wordt ten slotte wel aangetroffen bij drie Franse auteurs die zich, hoewel zij opgeleid waren aan de École Normale Supérieure (ENS)Ga naar eind2 of aan de Sorbonne, niet ophielden in het academische milieu: de schrijver Romain Rolland, de filosoof Alain (pseudoniem van Émile-Auguste Chartier) en de schrijver en filosoof Julien Benda. Vanaf het uitbreken van de oorlog tot hun dood hebben zij zich gewijd aan de beschouwing van de morele aspecten van nationalisme en oorlog en de verantwoordelijkheid van intellectuelen om te werken aan een betere wereld en aan vrede. In het navolgende zal een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van hun denken en de manier waarop zij al dan niet hebben ingespeeld op de politieke omstandigheden. | |
Romain RollandAls in 1914 de oorlog uitbreekt, bevindt Romain Rolland zich in Zwitserland. Hij is dan 48 jaar en dus boven de leeftijd waarop men verplicht is in dienst te treden. Rolland is een in die tijd gevierd romanschrijver, auteur van de bestseller Jean Christophe, waarvoor hij in 1913 de Grand Prix de Littérature van de Académie Française had ontvangen. In deze roman had hij de stelling uitgewerkt dat een Frans-Duitse verzoening essentieel was voor de vernieuwing en overleving van de Europese cultuur en voor het bereiken van een stabiele vrede in Europa. Rolland is een kosmopoliet. Naast liefde voor de Franse cultuur heeft hij ook groot respect en bewondering voor andere culturen, met name voor de Duitse en Russische literatuur en muziek. Geschokt door de toon die door zijn collega-intellectuelen in de pers ten aanzien van de vijand wordt aangeslagen, publiceert hij op 15 september 1914 in het Journal de Genève zijn artikel ‘Au-dessus de la mêlée’. Het is een oproep aan zijn collega-intellectuelen zich niet in de (pennen)strijd te mengen, doch boven de partijen te blijven staan. Tegelijkertijd is het een hartstochtelijk pleidooi tegen de oorlog. Met verbazing leest hij dat Bergson als president van de Académie des sciences morales et politiques de oorlog karakteriseert als ‘de strijd van beschaving tegen barbarendom’. Daarin overigens niet verschillend van de Duitse historicus Karl Lamprecht, die de oorlog vergelijkt met ‘een strijd tussen Duitsers en Hunnen’. Het is voor hem onbegrijpelijk dat twee bij uitstek internationale stromingen als het christendom en het socialisme | |
[pagina 919]
| |
zich zonder meer achter de oorlog geschaard hebben. Rolland roept de strijdenden op de morele waarden van rechtvaardigheid, zelfdiscipline en naastenliefde te handhaven, ook in oorlogstijd. Hij vreest terecht, dat nu de oorlog in volle hevigheid woedt met alle misdaden en geweld van dien, een toekomstige vrede niet tot stand zal kunnen komen zonder wraak en represailles aan het adres van de verliezende partij. Daarom stelt hij: ‘Een waarlijk groot volk wreekt zich niet, doch herstelt het recht’Ga naar eind3. Ondanks het feit dat hij reeds als jongeman gebroken heeft met de katholieke kerk, beroept hij zich ter ondersteuning van zijn betoog op de christelijke waarden waarmee hij en alle kinderen van zijn tijd zijn opgevoed: de notie van naastenliefde en het christelijke ideaal van een menselijke broederschap. Hoewel ‘Au-dessus de la mêlée’ geen opruiend artikel genoemd kan worden, komt het niet door de Franse censuur. Dat verhindert overigens niet dat er aan beide zijden van de Rijn met grote verontwaardiging op wordt gereageerd, waarbij het publiek alleen uit hun verband gerukte fragmenten van de tekst krijgt voorgeschoteld. Gelukkig blijft het niet alleen bij negatieve kritiek. Uit alle delen van de wereld komen positieve reacties van beroemde intellectuelen als Stefan Zweig, Albert Einstein, Albert Schweitzer, van de Engelse Union of Democratie Control met als prominente leden onder andere George Macaulay Trevelyan, Bertrand Russell en Frederik van Eeden. In 1915 ontvangt Rolland van de Zweedse Academie de Nobelprijs voor literatuur, in brede kring opgevat als een verkapte Nobelprijs voor de vrede. Dit alles verschaft Rolland niet alleen een uitgebreide correspondentie, maar vooral een verruiming van zijn blikveld, dat toch al niet beperkt was. Al spoedig komt hij in contact met het Indiase denken en raakt hier zeer van onder de indruk. Omdat de Indiase denkers in Europa nog onbekend zijn, schrijft hij biografieën over Gandhi, Ramakrishna en Vivekenanda. Onder invloed van de leiders van het moderne India - Tagore, Gandhi, Nehru - wordt hij zich bewust van de situatie waarin de Aziatische landen verkeren ten gevolge van het Europese imperialisme. Hoewel hij tijdens de oorlog nog het ideaal gekoesterd had van een verenigd Europa, stapt hij hier na de oorlog van af. Als hij in 1925 benaderd wordt door graaf Coudenhove-Kalergi om zich te verenigen met diens Pan-Europabeweging, luidt het antwoord: ‘Nee! Dit standpunt is achterhaald. Geen Europees supernationalisme! We moeten nu werken aan het samengaan van alle naties ter wereld!’Ga naar eind4. Inmiddels was in 1917 de Russische Revolutie uitgebroken. Rolland is een groot bewonderaar van de Franse Revolutie, waarvan hij de periode van de Terreur vergoelijkt met de opvatting dat geweld bij grote maatschappelijke veranderingen niet te vermijden is. Volgens Rolland | |
[pagina 920]
| |
is de Franse Revolutie echter nog niet af, de idealen van vrijheid en gelijkheid moeten nog gerealiseerd worden. In de Russische Revolutie ziet hij een heldhaftige poging van de intelligentsia om tot een eerlijker samenleving te komen. De antidemocratische houding van de leiders staat hem echter tegen. Hij heeft onafhankelijk denken en de vrijheid van het individu hoog in het vaandel staan en dit is onverenigbaar met onderwerping aan de revolutie en partijpolitiek. In de jaren twintig beschuldigen de communisten Rolland en zijn achterban van een halfslachtige houding ten opzichte van maatschappijhervorming. Wanneer zij de maatschappij werkelijk willen veranderen, zijn moralistische, in de praktijk niet toepasbare ideeën niet voldoende. Zij dagen Rolland en de zijnen uit, zich aan te sluiten bij de communistische partij, die de werkelijke vooruitgang van de mensheid op het oog heeft. Rolland wordt door dit debat in verlegenheid gebracht. Hij voelt dat hij moet kiezen tussen het communisme van Lenin enerzijds en het pacifisme van de vooruitstrevende bourgeoisie anderzijds en zoekt een middenweg. Deze vindt hij in Gandhi's politiek van geweldloosheid. Gandhi aanvaardt de staat niet, maar met zijn protest ondermijnt hij het Britse koloniale bewind. Daarmee demonstreert hij de doeltreffendheid van individueel protest tegen de staat. Het laat eveneens zien dat geweld niet, zoals de communisten beweren, het enige middel is om tegen de staat te ageren. Maar al vrij snel komt Rolland erachter dat Gandhi's houding niet toepasbaar is op de Europese situatie. Inmiddels is een andere bedreiging van de vrijheid aan de horizon verschenen: het fascisme. Rolland doorziet al vroeg de gewelddadige en dictatoriale natuur van het Italiaanse fascisme en hij neemt hier meteen stelling tegen. In 1933 werkt hij mee aan de oprichting van de Amsterdam-Pleyelbeweging, een antifascistische massabeweging. Deze beweging zou in 1936 een van de steunpilaren vormen voor het Franse Front Populaire, een coalitie van socialisten, communisten en radicalen gericht tegen de fascistische dreiging. Door dit alles raakt het oorspronkelijke idealisme van Rolland meer en meer politiek gekleurd. Al gauw komt hij tot de overtuiging dat het fascisme niet alleen met woorden en geweldloos protest bestreden kan worden, maar dat krachtdadig optreden vereist is. Alleen de communisten zijn echter bereid geweld te gebruiken. Ondertussen verandert onder invloed van de geschriften van Marx - die hij in vertaling heeft gelezen en maar half heeft begrepen - Rollands opvatting over humanisme. Hij onderkent een kapitalistische ondertoon in het liberale humanisme van de Verklaring van de Rechten van de Mens. Vrijheid bestaat in de liberale opvatting in ‘alles kunnen doen wat een ander geen schade toebrengt’. Liberalisme verdedigt, zo meent Rolland thans, het individualisme en het egoïsme. In het communisme is het individu in | |
[pagina 921]
| |
de eerste plaats lid van een gemeenschap, pas daarin kan de ware mens zich verwezenlijken en ontstaat ware vrijheid. Rolland maakt dus in zijn denken een duidelijke ommezwaai, waarbij hij de democratische vrijheid ondergeschikt maakt aan het belang van de gemeenschap en aan het partijbelang. Om de wankele positie van het Front Populaire niet in gevaar te brengen - iedere kritiek op de Sovjet-Unie zou de coalitie tussen socialisten en communisten in Frankrijk ten val kunnen brengen - staat Rolland eind jaren dertig steeds minder kritisch tegenover het Stalinregime. Hij weigert de verhalen van Russische dissidenten over de uitwassen van Stalins dictatoriale regime serieus te nemen en doet deze af als rancune van mensen die persoonlijk teleurgesteld zijn. Pas als in augustus 1939 het niet-aanvalsverdrag tussen Nazi-Duitsland en de USSR wordt gesloten - het zogenaamde Molotov-Ribbentroppact - ziet Rolland in dat hij zich in Stalin vergist heeft en schaart hij zich achter de Franse president Daladier. Hij betuigt zijn onveranderlijke vijandschap ten opzichte van het fascisme en zijn onvoorwaardelijke bijval aan de Franse democratie. | |
AlainAlain wordt geboren in 1868 en evenals Rolland opgeleid aan de École Normale Supérieure. Hij voelt er niet voor toe te treden tot het academisch milieu en blijft zijn hele werkzame leven als leraar verbonden aan diverse lycea, van 1909 tot aan zijn pensioen, in 1933, aan het beroemde lyceum Henri IV in Parijs in de zogenaamde khâgne, de hoogste filosofieklas die voorbereidt op de toelatingsexamens van de ENS. Als de oorlog uitbreekt, is ook hij de dienstplichtige leeftijd te boven (46 jaar), maar hij besluit vrijwillig dienst te nemen. Hiervoor heeft hij verscheidene redenen. Al vroeg in zijn carrière was Alain stukjes gaan schrijven die gepubliceerd werden in de krant La Dépêche de Rouen, de zogeheten ‘Propos d'un Normand’. Het waren korte artikelen, geïnspireerd door de actualiteit of gebeurtenissen uit het dagelijks leven. Alain had aan publicatie de voorwaarde verbonden dat hij mocht schrijven wat hij wilde en dat er niets aan veranderd mocht worden. Vrijheid van meningsuiting had hij hoog in het vaandel staan. Een van de redenen waarom hij dienst neemt, is dan ook dat hij ‘de voorkeur geeft aan militaire slavernij boven burgerlijke slavernij’Ga naar eind5. Met andere woorden: hij wil zich niet onderwerpen aan de wetten der censuur. Bovendien stelt hij: ‘Om serieus genomen te worden wanneer je de oorlog veroordeelt, kun je hem maar beter gevoerd hebben’Ga naar eind6. De indruk bestaat dat Alain niet ongelukkig was in het leger. Onder bevel staan ontheft hem van verantwoordelijkheid en bevrijdt hem daardoor van onzekerheid. Vaak had hij in de jaren daarvoor de woorden | |
[pagina 922]
| |
van Descartes aangehaald: ‘Onzekerheid is onze ergste kwaal’. Hoewel Alain is ingedeeld bij de artillerie en twee jaar aan het front doorbrengt - hij wil niet hoger bevorderd worden dan de rang van brigadier - vindt hij toch nog tijd om te schrijven. Het pamflet Mars ou la guerre jugée is aan het front ontstaan en na de oorlog door Alain gereviseerd en uitgegeven in 1919. In 1917 raakt hij gewond aan zijn voet en wordt hij uit de dienst ontslagen. Mars ou la guerre jugée bestaat uit 93 korte artikelen, waarbij in elk artikel een facet van de oorlog behandeld wordt: vaderlandsliefde, eer, geweld, de menselijke waardigheid enzovoort. Koel en logisch ontleedt Alain wat hij heeft waargenomen. Emotie wordt vermeden, evenals anekdotiek. Ondertussen leidt zijn analyse tot een radicale deconstructie van alle positieve ideeën die men over de oorlog zou kunnen hebben, zoals bijvoorbeeld het heroïsche aspect, de schoonheid van de strijd, vastberadenheid, moed of eer. Uit het geheel komt bovenal naar voren dat Alain oorlog principieel afwijst. Dit hangt samen met zijn opvatting over de verhouding tussen recht en macht. Het recht van de sterkste is geen recht, maar een feit. Beloften gedaan onder dreiging van geweld zijn waardeloos. Wie een rechtsverhouding nastreeft moet pleiten, discussiëren, toegeven, overtuigen, maar nooit geweld gebruiken. Dat is volgens Alain de prijs voor vrede en deze is niet te hoogGa naar eind7. Deze opvatting zal de filosofie van Alain en zijn volgelingen nog zwaar belasten in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, want deze maakt hen weerloos tegenover het opkomend fascisme. De verantwoordelijkheid voor oorlog legt Alain geheel bij het individu, bij passies als liefde, haat en wraakgevoelens. De filosofen van het rationalisme zien de menselijke natuur als een samenspel tussen behoeften en rede: een hoofd op een buik. Plato heeft de menselijke natuur beter begrepen door aandacht te schenken aan de emoties. Woede is volgens Alain de motor van alle passies. Soms opgewekt door futiele oorzaken maakt deze zich meester van ons lichaam en door een geheimzinnig mechanisme komen de argumenten vanzelf op in ons verhitte brein. Deze lijken sterk en briljant, juist door het felle licht van de woede dat hen beschijnt. Een mens moet wel over grote openhartigheid ten opzichte van zichzelf beschikken om dan nog de weg terug te gaan naar de eerste onnozele aanleiding van zijn woede om vervolgens beschaamd zijn briljante redenering terzijde te schuiven! Aldus wordt, volgens Alain, tegelijkertijd het mechanisme van de woede in het individu en van de mobilisatie in de staat toereikend beschrevenGa naar eind8. Rolland plaatst zichzelf boven de strijd: hij overziet het slagveld en beoordeelt het handelen van alle actoren. Hij heeft oog voor politieke en sociale ontwikkelingen en machtsverhoudingen, zowel nationaal als internationaal. Alain neemt deel aan de strijd, zijn blik heeft zich | |
[pagina 923]
| |
vernauwd tot het slagveld en wat hij daar ziet is hem genoeg. Men heeft Alain achteraf wel ‘provincialisme’ verweten. Hij heeft weinig gereisd, richt zich politiek vooral op Frankrijk, interesseert zich niet voor economische problemen of kolonialisme. Hij staat niet afwijzend tegenover een verenigd Europa, maar dit ideaal valt eigenlijk al buiten zijn belangstelling. Aan de politiek interesseert hem alleen het morele en menselijke aspect. In het Interbellum zal zijn mening over oorlog niet veranderen. In Mars ou la guerre jugée heeft hij over de oorlog nagedacht en is hij tot de conclusie gekomen dat oorlog zinloos is. Geen doel kan als excuus dienen om een oorlog te beginnen. Bij die mening blijft hij, ook als in de jaren dertig de macht van Hitler toeneemt. In Hitler ziet hij slechts een Duits nationalist, geen megalomane despoot die uit is op de heerschappij over Europa. Hij doorziet noch Stalin noch Hitler en begrijpt niet wat hun ideologieën voor goed of kwaad kunnen betekenen voor Europa. Tegenover de Sovjet-Unie is zijn houding terughoudend. Hij treft in de leer van Marx aantrekkelijke denkbeelden aan, maar de Russische werkelijkheid vervult hem met twijfel. In tegenstelling tot Rolland hecht hij wel geloof aan de verhalen van dissidenten. Nu zou dit alles van minder belang zijn, als Alain niet juist tijdens het Interbellum een van de meest vooraanstaande filosofen was geworden. Door zijn boeken en zijn houding in de oorlog is hij een beroemdheid. Zijn filosofieklas wordt een centrum in het Quartier Latin, waar vreemdelingen en studenten van zowel universiteit als École Normale Supérieure zijn lessen komen beluisteren. Dit heeft als gevolg dat Alains pacifisme generaties studenten in het Interbellum heeft beïnvloed. In 1934 werkt hij wel mee aan de oprichting van het Comité van Waakzaamheid van Intellectuelen tegen het Fascisme. Maar als de onderhandelingen in München voor de deur staan, stuurt hij een telegram aan de Franse president Daladier, waarin hij hem en Chamberlain met klem verzoekt met Hitler te blijven onderhandelen (Romain Rolland had juist een telegram gestuurd, waarbij hij erbij dezelfde personen op aandringt ‘energieke maatregelen’ tegen Hitler te nemen). Alain dacht - en hij was niet de enige - dat als Frankrijk zou ontwapenen, Duitsland dat ook zou doen. Dat als de Fransen in eigen land het fascisme zouden bestrijden, de Duitsers dat op hun beurt in Duitsland zouden doen. Dat onderhandelingen met Hitler tot een vergelijk zouden leiden. Hij vergiste zich in Hitler zoals Rolland zich in Stalin had vergist. | |
Julien BendaOnder de hier besproken critici van het nationalisme is Benda een laatbloeier. Zijn boek La Trahison des clercs komt pas uit in 1927. In dit | |
[pagina 924]
| |
boek keert Benda zich tegen het nationalisme. Dit is opvallend, omdat hij in zijn artikelen tijdens de oorlogsjaren geen geheim maakt van zijn bijval voor Frankrijk en afkeer van Duitsland. En van dat standpunt is hij eigenlijk zijn hele leven niet afgeweken. Volgens Benda zijn er drie manieren waarop mensen zich van anderen kunnen onderscheiden: op grond van ras, klasse of natie. Benda noemt dit de ‘politieke passies’. Het nationalisme is onder deze passies wel de sterkste, omdat dit niet alleen gericht is op belangen - zoals bijvoorbeeld bij het socialisme het geval is - maar ook gepaard gaat met een gevoel van trots. Deze passies bevorderen volgens Benda nooit de liefde tussen de mensen, maar gaan voortdurend gepaard met haatgevoelens en deze haat is continu aanwezig. Door de geschiedenis heen, aldus Benda, hebben de clercs - filosofen, theologen, schrijvers, kunstenaars en wetenschappers - ten opzichte van de politieke passies twee houdingen aangenomen: ofwel zij keerden zich af van de politiek en wijdden zich geheel aan de belangeloze activiteit van de geest; ofwel zij namen een moralistisch standpunt in waarbij zij hun oordeel afwogen aan een abstract, boven de passies gelegen en tegen deze passies gericht principe. Sinds het einde van de negentiende eeuw is hier echter verandering in gekomen. Veel intellectuelen lieten zich verleiden tot het bedrijven van politiek en ondersteunden de politieke ideologieën met hun doctrines. De functie van de clerc was het realisme van de leken tegen te gaan en hen te wijzen op transcendente waarden. Nu hebben de intellectuelen niet alleen deze taak verworpen, maar zij gaan de mensen voor in hun liefde voor het aardse en het tijdelijke. Vandaar dat Benda spreekt van het verraad der klerken. De ware clerc hoort zich te richten op de eeuwige waarheden en daaraan het menselijk handelen te toetsen. Hij is geen gids voor het praktische leven. Het praktische zal, volgens Benda, qualitate qua altijd in botsing komen met het metafysische. De intellectueel die zich wil mengen in het praktische leven kan ofwel het aardse garanderen en zijn principes verloochenen ofwel zijn geestelijke principes handhaven, maar tekort schieten in de temporele zaken die hij beloofde te garanderen. Hierboven hebben wij inderdaad zien gebeuren dat voor Rolland het eerste en voor Alain het tweede geldt. Aan het eind van La trahison des clercs waarschuwt Benda dat een ongebreideld nationalisme zou kunnen leiden tot een onderlinge slachting. Vandaar dat Benda zich in later jaren inzet voor de eenwording van Europa, hetgeen hij als enige oplossing ziet om de vrede in Europa te waarborgen. Deze eenwording is volgens hem alleen te realiseren als een omwenteling teweeggebracht wordt op het morele vlak, dus niet in de eerste plaats op het economische of politieke. In zijn Discours à la nation européenne is zijn voorkeur voor Frankrijk overigens wel heel duidelijk. Volgens hem moet Europa opgebouwd worden zoals ooit de | |
[pagina 925]
| |
Franse natie is ontstaan uit de samenstellende provincies. Daartoe moet kunstmatig een culturele eenheid tot stand gebracht worden door Europa een nieuw waardesysteem op te leggen. Deze taak zal toevallen aan de clercs. In het onderwijs moet het accent komen te liggen op unificerende daden, de daden die scheiding teweeg hebben gebracht moeten afgewezen worden. Nationale idolen moeten vervangen worden door andere idolen, nationale mythen door andere mythen. In de geschiedenis moeten diegenen als helden aangemerkt worden die bijgedragen hebben aan de eenwording van Europa (Erasmus, Napoleon). Een flinke stap in de goede richting zou natuurlijk een supranationale taal zijn. Vroeger bekleedde het Latijn deze functie. Nu acht hij de meest geschikte taal hiervoor het Frans, omdat dit een rationele taal is, bij uitstek geschikt om zich helder en duidelijk in uit te drukken. Dit hele programma lezend vraagt men zich soms af of Benda al deze ingrijpende veranderingen met zo'n voorkeur voor alles wat Frans is wel serieus meent. Totdat men zich realiseert wat op hetzelfde moment aan de andere kant van de Rijn gebeurt: daar wordt een heel volk gehersenspoeld om invulling te kunnen geven aan heel wat absurdere ideeën dan Benda naar voren brengt. En daar is het - weliswaar met gebruik van geweld - nog gelukt ook! Benda keert zich van het begin af aan tegen het fascisme. Italië en Duitsland noemt hij ‘molochstaten’, staten waarin het individu ten onder gaat. Bovendien zijn deze staten in de praktijk onbetrouwbaar gebleken: zij komen verdragen niet na, zijn gewetenloos en minachten het internationale rechtGa naar eind9. Voor het communisme kan hij nog waardering opbrengen vanwege het streven naar gelijkheid en het afschaffen van privileges en klassen. Maar hij onderkent het antidemocratische karakter van de partij. Ook het communisme zal volgens Benda het gestelde ideaal nooit bereiken. | |
Slechts de liefdeAlle drie de auteurs reageren op de Eerste Wereldoorlog vanuit hun christelijk-humanistische achtergrond, ook Benda, die van joodse afkomst is. Als Rolland zijn hooggestemde idealen van naastenliefde en broederschap der mensheid in de realiteit wil doorvoeren, blijkt de praktijk weerbarstig te zijn. Het fascisme kan niet alleen met woorden en geweldloos protest bestreden worden. Dit verklaart zijn anders onbegrijpelijke draai van de geweldloosheid van Gandhi naar de gewelddadigheid van Stalin. Alain stelt het individu niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen handelen, maar ook voor het hele reilen en zeilen van de samenleving. Dit principe vooronderstelt vrijheid en onafhankelijkheid van het den- | |
[pagina 926]
| |
ken. In de Eerste Wereldoorlog redt hij deze vrijheid door dienst te nemen en liever zijn leven in de waagschaal te stellen dan zich de mond te laten snoeren. Deze houding levert hem het respect van zijn omgeving op. In het Interbellum blijkt echter dat er politieke ontwikkelingen kunnen zijn die het individu overstijgen. Net als bij Rolland lijdt zijn pacifistische ideaal schipbreuk tegenover het fascisme, met dit verschil dat Rolland zich hiervan bewust is en Alain niet. Rolland is op zijn beurt echter weer blind voor het gewelddadige karakter van het communisme. Benda ten slotte blijft zijn hele leven - ook nog na de Tweede Wereldoorlog - strijden voor het behoud van universele waarden, voor de transcendentie, het buiten ons bereik liggende volmaakte ideaal, waarnaar wij als mensen desalniettemin moeten blijven streven. De Tweede Wereldoorlog verandert Europa opnieuw in een slagveld. Stoïcijns ondergaan de auteurs de oorlogsellende en de ongemakken van hun toenemende ouderdom. Als Benda, als jood, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog Parijs moet ontvluchten en jaren eenzaam in ballingschap leeft in Carcassonne, beoordeelt hij zijn leven in het autobiografische Un Régulier dans le siècle met deze woorden: Wat ik belangrijk vind nu ik aan het eind van mijn boek ben gekomen, is niet wat mijn leven geweest is, maar hoe ik erover oordeel. [..] Ik huldig in mijn leven slechts de liefde waarmee ik mij verbonden heb aan eeuwige zaken, zonder me te bekommeren om het contingente wezen dat hiertoe door het lot is aangewezen...Ga naar eind10 |
|